3-2053/1

3-2053/1

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

7 FEBRUARI 2007


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 21, 5º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ten einde de regels van het spaarboekje te vereenvoudigen

(Ingediend door de dames Joëlle Kapompolé en Mimount Bousakla)


TOELICHTING


Op 6 mei 2004 dienden de senatoren Francis Poty en Christiane Vienne « het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 21, 5º, van het Wetboek van inkomstenbelasting 1992, teneinde de berekening van aangroei- en getrouwheidspremies verbonden aan spaarrekeningen transparanter te maken » in (stuk Senaat nr. 3-669/1).

Sinds dit wetsvoorstel werd ingediend, is het debat over de transparantie van het belangrijkste product van de banknijverheid uiterst interessant geweest, omdat vele bijdragen het op gang hebben gehouden.

Zowel uit het advies van 16 december 2004 van de Raad voor het Verbruik over bovenvermeld wetsvoorstel (R.v.V.-333), als uit de diverse verklaringen van de leden van de federale regering, van de vertegenwoordigers van de banksector en van de consumentenorganisaties in de Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden van de Senaat, en uit de amendementen die op de tekst werden ingediend, alsook uit de vele persartikels over dat probleem, blijkt duidelijk dat er een betekenisvolle vereenvoudiging moet komen van het spaarboekje.

De regering heeft tussen einde 2005 en half 2006 verscheidene ministerraden gewijd aan Financiën en Economie. Op die vergaderingen heeft de regering beslist dat het « gentlemen's agreement », dat op 9 februari 2004 tussen de regering en de banksector gesloten werd, zal worden aangepast teneinde de basisrente op spaarboekjes te berekenen tot en met de kalenderdag vóór de opvraging en de aangroei- en getrouwheidspremies te laten lopen vanaf de kalenderdag die volgt op de dag van storting en dit ter vervanging van het quinzainesysteem.

Dat overleg heeft de regering ertoe gebracht het koninklijk besluit van 1 juli 2006 tot wijziging van artikel 2 van het koninklijk besluit/WIB 1992 vast te stellen, waarvan de bepalingen toepassing krijgen vanaf 1 januari 2007.

Voortaan brengen deposito's rente op uiterlijk vanaf de kalenderdag volgend op die van de storting en brengen ze geen rente meer op vanaf de kalenderdag van de opvraging. Wat voorafgaat is ook van toepassing op de getrouwheidspremie en de aangroeipremie. In voorkomend geval begint de getrouwheidspremie te lopen onmiddellijk nadat de aangroeipremie is verworven.

De rente wordt voortaan berekend vanaf de eerste dag van de storting van het bedrag tot de dag van de opvraging ervan. Tot op heden werd de aangroeipremie voor depositorekeningen berekend vanaf de vijftiende dag volgend op die van de storting en tot de zevende dag voor de opvraging van het bedrag.

Daar komt nog bij dat de regering om de concurrentie tussen de bankinstellingen te stimuleren, de verbintenis heeft aangegaan dat de Nationale Bank van België (NBB) en de CBFA regelmatig de rentevoeten van de Europese Centrale Bank, de krediettarieven en de intresttarieven voor spaargeld zullen publiceren.

Als gevolg van één van die ministerraden heeft minister van Economie Marc Verwilghen de rente op spaarboekjes bij de Raad voor de Mededinging aangekaart. Die administratieve instantie diende zich, na haar onderzoek, uit te spreken over het vermoedelijke gebrek aan concurrentie tussen de vier grootste spelers (Fortis, Dexia, KBC en ING) in het segment van het spaarboekje.

Die mogelijke verboden afspraken tussen de vier grootbanken van het land, die perfect vergelijkbare rentevoeten toepassen, op af en toe een promotieperiode na, ontnemen de consument de mogelijkheid de beste rente te kiezen.

Dat is vandaag nog opvallender omdat men vaststelt dat het voor dat product uitstaande bedrag de jongste jaren een zeer belangrijke stijging (40 %) heeft gekend en nu 163 miljard euro bedraagt.

We stellen dus vast dat onze medeburgers nog steeds een groot deel van hun te beleggen geld op een spaarboekje hebben gedeponeerd.

Volgens de huidige wetgeving kunnen de inkomsten uit spaardeposito's vrijgesteld worden van roerende voorheffing voor de eerste schijf van 1 520 euro (1 560 euro voor het aanslagjaar 2006) als zij verplicht maar ook uitsluitend bestaan uit een basisrente, een getrouwheidspremie en/of een aangroeipremie.

Aangezien de basisrente vrij laag is, lokken banken mogelijke spaarders met verleidelijke aangroeipremies.

Daarin bestond het probleem ten dele. Het koninklijk besluit van 31 december 1999 (dat artikel 2 van het uitvoeringsbesluit WIB 1992 wijzigt) verduidelijkte de fiscale voorwaarden waaraan moet worden voldaan om een vrijstelling van roerende voorheffing op spaardeposito's te genieten, maar bepaalde enkel de valutadata (D+1 voor storting, D- maximum 7 voor opvraging) voor de berekening van de basisrente.

Voor de aangroei- en getrouwheidspremie bleven nog steeds de oude bepalingen van artikel 2 van het uitvoeringsbesluit WIB 1992 van kracht, namelijk : « De getrouwheidspremie en de aangroeipremie worden pro rata temporis per ondeelbare vaste periode van ten minste een halve maand toegepast ».

De valutadatum voor de berekening van de basisrente was dus een andere dan de valutadatum voor de berekening van de aangroei- en getrouwheidspremie, terwijl het toch over dezelfde stortingsdatum ging.

Een storting op de tweede dag van de maand leverde vanaf de derde dag basisrente op, maar leverde slechts een aangroeipremie op vanaf de zestiende dag.

Het behoud van deze bepaling heeft tot grote verwarring geleid en tot verschillen in de berekening van de interesten. Het feit dat de meeste banken zelden duidelijk meedeelden vanaf welke begin- en einddatum de premies verdiend worden, maakte de zaken er niet transparanter op.

Dat is jammer, te meer daar een aantal financiële instellingen de aangroeipremies wel op dezelfde manier als de basisrente berekenden, namelijk D+1.

Die praktijk was natuurlijk gunstig voor de cliënt, maar was wel illegaal en is ongestraft gebleven.

Te betreuren is dat het koninklijk besluit van 1 juli 2006 ontoereikend is omdat het de kwestie van het behoud van de aangroei niet regelt.

Het grootste probleem van de vroegere regeling werd veroorzaakt door de volgende bepaling van het koninklijk besluit : « De periode waarin die aangroei moet behouden blijven om de aangroeipremie te kunnen verkrijgen mag niet minder dan 6 maanden bedragen ».

Deze bepaling heeft mettertijd en dankzij de fiscale wetgever verschillende berekeningswijzen mogelijk gemaakt.

Zo meende een bank die 2 % aangroeipremie bood dat de zes maanden pas begonnen te lopen vanaf de eerste dag van de eerste maand die volgt op de storting (dat kan dus zelfs de eerste dag van een nieuw semester zijn). Zij paste bovendien het systeem van de valutadatum D-7 toe voor opvragingen. Bijgevolg kon bijvoorbeeld een storting die op 2 maart werd uitgevoerd, pas vanaf 8 oktober worden opgevraagd, dus 7 maanden en 5 dagen na de geboekte storting.

De banken die het systeem voor de basisrente (D+1, D-7) toepasten voor de aangroeipremie eisten logischerwijze dat het bedrag niet alleen 6 maanden bleef staan, maar ook nog 8 extra dagen. Pas dan was de aangroeipremie verworven.

Deze verschillende berekening aan de hand van valutadata had dus gevolgen voor de cliënten die een zo groot mogelijke opbrengst nastreefden en hun geld naar andere rekeningen overplaatsten als reactie op de aanlokkelijke reclame.

Niet weinig mensen zijn de premie misgelopen die in de reclame beloofd werd voor een « behoud van de aangroei gedurende zes maanden » terwijl het geld in werkelijkheid vaak (veel) langer dan 190 kalenderdagen moest blijven staan.

Gedurende de jongste twee jaar hebben de socialistische senatoren steeds gewezen op dat gebrek aan transparantie, dat thans door de pers is bevestigd : de spaarders ontvangen nu 35 miljoen euro meer dankzij de nieuwe berekeningswijze voor de rente op depositorekeningen.

De wetgever heeft de regering gemachtigd de banken te verplichten hun cliënten in te lichten (koninklijk besluit van 23 maart 1995 betreffende de prijsaanduiding van homogene financiële diensten). Het is echter zonneklaar dat deze informatie vaak niet duidelijk is met betrekking tot rentevoeten op een spaarrekening en dat enkel nominale rentevoeten worden voorgespiegeld.

Om al die redenen kon het wetvoorstel van de senatoren Francis Poty en Christiane Vienne op heel wat belangstelling rekenen, zowel van de politieke wereld als van de banksector en de verenigingen.

Dit wetsvoorstel vormt het verlengstuk van de werkzaamheden in de Senaatscommissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden, terwijl het poogt tegemoet te komen aan de overwegingen die zijn gemaakt tijdens de hoorzittingen in die commissie.

Het wetsvoorstel vereenvoudigt de berekeningsmethode van de basisrente door het systeem van de valutadata eenvormig te maken zoals het koninklijk besluit van 1 juli 2006 dat doet — de deposito's moeten rente opbrengen vanaf de dag na de storting (D+1) en houden op rente op te brengen op de dag van de opvraging (D) — en door naast de basisrente slechts één premie te behouden : de getrouwheidspremie. Die zal verworven zijn na 6 kalendermaanden vanaf de storting en zal vervolgens in verhouding tot de looptijd van de belegging worden berekend.

Het debat rond de indiening van het wetsvoorstel van de senatoren Poty en Vienne, dat momenteel voortduurt door de invoering van het koninklijk besluit van 1 juli 2006, bewijst onweerlegbaar dat er een gebrek aan transparantie is, waardoor de correcte vergelijking van de rente-opbrengst niet mogelijk is als gevolg van de ondoorzichtigheid en de verschillen inzake de berekeningsregels die de banken hanteren.

Transparantie is echter wel mogelijk : ofwel moet het cliënteel beter worden ingelicht en moet dus rekening worden gehouden met de subjectieve voorkeuren van de spaarders, ofwel moeten de berekeningswijzen van de verschillende interesten en premies op objectieve wijze eenvormig worden gemaakt.

Tot de invoering van het koninklijk besluit van 1 juli 2006 gaf de regering bij haar initiatieven steeds de voorkeur aan een subjectieve aanpak; die initiatieven bleven beperkt tot het organiseren van meer informatie voor de consument. Helaas leverden die initiatieven niet het verhoopte succes op.

De wijzigingen ingevoerd door het genoemde koninklijk besluit betekenen weliswaar een stap vooruit maar zijn niet voldoening schenkend, omdat de consument duidelijke en bevattelijke regels in een helder kader verwacht. Alleen een wijziging bij wet kan daarvoor zorgen alsook voor voldoende rechtszekerheid, a fortiori wanneer daaraan een fiscaal voordeel is verbonden.

Aangezien de fiscale wetgever voordelen verstrekt, moet hij ook kunnen nagaan of wordt voldaan aan de elementaire regel dat er voldoende transparantie moet zijn, zonder dat evenwel afbreuk wordt gedaan aan het beginsel van de vrije wil.

COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 1

Dit artikel bevat de gebruikelijke bepaling betreffende de grondwettelijke bevoegdheidsgrond.

Artikel 2

De grote vernieuwing die dit voorstel brengt, is de afschaffing van de aangroeipremie, of, anders gezegd, het samenvoegen van twee bestaande premies (aangroeipremie en getrouwheidspremie) tot één enkele premie, die we « getrouwheidspremie » zullen noemen.

Die vernieuwing brengt er een andere met zich. Het samenvoegen van de aangroeipremie en de getrouwheidspremie tot één enkele premie vereiste een aanpassing van de periode die vereist is om de premie te verkrijgen. Zoals de vertegenwoordigers van de banksector tijdens de hoorzitting hebben benadrukt, is de aangroeipremie een belangrijk concurrentieel en commercieel instrument geworden. De indieners van het voorstel hebben er daarom voor gekozen om dit dynamische aspect te behouden door de « wachtperiode » voor het verwerven van de getrouwheidspremie van 12 tot 6 maanden terug te brengen.

Het koninklijk besluit van 1 juli 2006 regelt het systeem van de valutadata zo dat deposito's rente opbrengen vanaf de dag volgend op die van de storting (D+1) en geen rente meer opbrengen vanaf de dag van de opvraging (D). Dit voorstel neemt dus die wijzigingen over om ze onder te brengen in een wet en niet meer in een regelgevende tekst.

Voor het overige worden met dit artikel ook een aantal technische wijzigingen aangebracht teneinde uiteenlopende interpretaties die op basis van de huidige regelgeving nog mogelijk zijn, zoveel mogelijk te voorkomen.

Deze ingrepen van technische aard zijn :

— uniformisering van de wijze van berekening van de basisrente door een verband in te voeren tussen het werkelijk aantal dagen dat het geld rente heeft opgebracht en het aantal dagen van het jaar;

— invoering van een verrekeningsmechanisme voor de basisrente in geval van debitering na creditering;

— bekrachtiging van het principe van de prorataberekening van de getrouwheidspremie na een bepaalde periode, omdat wij ervan uitgaan dat de eenmaal verworven getrouwheid niet telkens moet worden hernieuwd;

— strikt chronologische toepassing van de LIFO-methode voor de bepaling van de gevolgen van de opvraging van geld voor de verwerving van de lopende premie; de sommen die het laatst op de rekening zijn gestort, komen als eerste in aanmerking om de opvragingen uit te betalen;

— de inspanningen die worden geleverd om de zaken te vereenvoudigen, hebben tot doel geen ruimte te laten voor praktijken die de impact van deze tekst kunnen afzwakken, zoals bijvoorbeeld de toekenning van progressieve of degressieve rentevoeten afhankelijk van de bedragen die op de rekening staan. Hierdoor zou de spaarder tal van rentevoeten met elkaar moeten vergelijken. Daarom heeft de indiener geoordeeld dat de basisrente en de getrouwheidspremie op alle stortingen ingeschreven op dezelfde rekening op een gelijke manier worden berekend.

Dankzij deze wijzigingen kan de spaarder een relevante vergelijking maken tussen de verschillende aanbiedingen, aangezien alle depositarissen voortaan dezelfde berekeningswijze moeten toepassen.

Artikel 3

Een groot deel van de huidige regels voor de berekening van aangroei- en getrouwheidspremies staan momenteel in het uitvoeringsbesluit van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

De Koning moet dus zorgen voor de overeenstemming van dit wetsvoorstel met de betrokken regelgevende bepalingen.

Artikel 4

Om de banksector de mogelijkheid te bieden zich technisch te organiseren, wordt bepaald dat de wet in werking zal treden op de eerste dag van het jaar na dat waarin ze is bekendgemaakt.

Joëlle KAPOMPOLÉ.
Mimount BOUSAKLA.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 21, 5º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, worden na de woorden « met dien verstande dat : » en voor het eerste streepje, de volgende bepalingen ingevoegd :

« — de vergoeding van de spaardeposito's bestaat verplicht maar ook uitsluitend uit een basisrente en een getrouwheidspremie;

— de spaardeposito's brengen basisrente op vanaf de kalenderdag die volgt op de creditering en brengen geen basisrente meer op vanaf de kalenderdag van de opvraging; voor de berekening van de basisrente wordt ook rekening gehouden met de verhouding tussen het aantal kalenderdagen dat het geld rente heeft opgebracht en het aantal kalenderdagen van het jaar waarop de berekening van de rente betrekking heeft. Bij debitering na creditering worden evenwel het gecrediteerde en het gedebiteerde bedrag verrekend voor de berekening van de basisrente wanneer de dag vanaf welke het gecrediteerde bedrag rente opbrengt, komt na de dag vanaf welke het gedebiteerde bedrag geen rente meer opbrengt;

— de getrouwheidspremie is verworven wanneer de bedragen op de rekening blijven staan gedurende zes kalendermaanden vanaf de kalenderdag volgend op de storting bedoeld in de vorige bepaling, zonder dat de depositaris een valutadatum kan toepassen voor de opvraging. Na deze periode wordt de getrouwheidspremie berekend op basis van de duur van de belegging. Ze wordt niet meer toegekend vanaf de kalenderdag waarop het betrokken bedrag wordt opgevraagd. Bij opvraging, en voor de berekening van de getrouwheidspremie, worden de bedragen waarvoor die getrouwheidspremie nog niet verworven is, in chronologische volgorde in aanmerking genomen, van de meest recente tot de oudere bedragen;

— de basisrente en de getrouwheidspremie worden beide op een gelijke manier toegepast op alle stortingen ingeschreven op dezelfde rekening. Zij worden berekend tegen een rentevoet uitgedrukt op jaarbasis. Zij worden op de rekening gecrediteerd ten laatste op 31 december van het jaar waarin zij worden vastgesteld. De intresten brengen basisrente op vanaf 1 januari na de datum van hun verwerving. Diezelfde dag begint de periode van verwerving van de getrouwheidspremie op de intresten. Als de rekening wordt afgesloten, worden de verworven intresten, voor zover de periodes waarop zij betrekking hebben, verlopen zijn, op de rekening gecrediteerd op de zevende kalenderdag voor het afsluiten van de rekening. ».

Art. 3

De Koning brengt deze wet in overeenstemming met de bestaande regelgevende bepalingen.

Art. 4

Deze wet treedt in werking op een januari van het jaar na dat waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

4 december 2006.

Joëlle KAPOMPOLÉ.
Mimount BOUSAKLA.