3-200 | 3-200 |
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Bij het begin van deze regeerperiode heeft de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat talrijke hoorzittingen gehouden over doping in de sport. Men heeft toen nogal lacherig gedaan over onze werkzaamheden. Vandaag blijkt echter dat we misschien toch gelijk hadden.
Zonder mij uit te spreken over de berichtgeving van de voorbije dagen, wens ik toch enkele vragen te stellen. De Senaat is ervan uitgegaan dat dopinggebruik moet worden bestreden, niet alleen omwille van de fair play en de gelijke kansen in de sport, maar ook omwille van de volksgezondheid. Wat in het sportmilieu gebeurt, dijt uit naar jongeren, fitnessmilieus en zo meer. Alle instanties die doping bestrijden moeten samenwerken.
In de aanbevelingen die door de plenaire vergadering op 27 april 2005 werden goedgekeurd, vraagt de Senaat dat de minister van Justitie de drugswet en de geneesmiddelenwet onverkort zou toepassen door actiever onderzoek en effectieve vervolging.
Uit de recente persberichten blijkt overigens dat de overgang van doping naar drugs en vice versa, geen zeldzaamheid is. Op feestjes schakelen dopinggebruikers blijkbaar over op andere stimulerende middelen.
Ik citeer uit onze aanbevelingen: `De inspanningen van Justitie moeten er in de eerste plaats op gericht zijn bevoorraders en producenten van dopingproducten aan te pakken.' `De parketten moeten een grotere openheid aan de dag leggen zodat alle betrokken diensten rond de tafel worden gebracht bij opsporings- of gerechtelijke onderzoeken in belangrijke dossiers en rekening houdend met de beperkingen inzake strafprocedure.'
`Het is aangewezen dat de minister van Justitie, in overleg met het college van de procureurs-generaal, het toepassingsgebied van de omzendbrief van 4 oktober 2004 van de procureurs-generaal van Antwerpen, Brussel en Gent uitbreidt tot het hele land.' Die circulaire stelt dat vermeden moet worden dat `een disciplinaire sanctie wegens doping systematisch een strafrechtelijke buitenvervolgingstelling met zich meebrengt.'
Verder: `Het is van vitaal belang zicht te krijgen op de producenten en leveranciers van dopingproducten. Daarom zouden sportbeoefenaars die worden betrapt op dopingproducten, moeten kunnen rekenen op strafvermindering of kwijtschelding van straf, indien ze meewerken aan het onderzoek.'
De heer Germeaux vroeg in oktober 2005 welke aanbevelingen de minister had uitgevoerd. De minister antwoordde dat een grotere openheid niet raadzaam is omwille van het geheim van het onderzoek. Zij zei ook dat de circulaire alleen in Vlaanderen kon worden toegepast.
Omdat nu blijkt dat het probleem groter is dan we hadden kunnen vermoeden, wens ik te weten welke stappen de minister al heeft gezet om in haar beleid rekening te houden met de aanbevelingen van de Senaat.
De Vlaamse minister van Sport heeft aangekondigd te zullen werken aan een regeling voor spijtoptanten. Daartoe zal overleg nodig zijn tussen het federale niveau en de gemeenschappen. Heeft de minister al overleg gepleegd met de Vlaamse minister van Sport? De minister liet bij de bespreking van onze aanbevelingen weten dat zij zelf geen voorstander was van pentiti omdat de schuldvermindering of -kwijtschelding die nu al in de drugswet is opgenomen, in de praktijk weinig wordt toegepast. Is de minister bereid mee te werken aan de regeling die door de Vlaamse minister van Sport wordt voorgesteld? Heeft de minister ook overleg gepleegd met de Waalse en Duitstalige ministers van Sport?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Justitie. - De meeste aanbevelingen van de Senaatscommissie vallen niet onder mijn bevoegdheid. Over de aspecten waarvoor ik wel bevoegd ben, kan ik het volgende zeggen.
Voor zowel politie als gerecht is de zwendel in dopingproducten een prioriteit. De suggestie van de commissie om bij opsporings- en gerechtelijke onderzoeken alle betrokken diensten rond de tafel te brengen is best interessant, maar lijkt me moeilijk realiseerbaar gelet op het geheim van het onderzoek.
Het toepassingsgebied van de rondzendbrief van 4 oktober 2004 van de procureurs-generaal van Antwerpen, Brussel en Gent kan niet zomaar worden uitgebreid, aangezien de brief per definitie enkel betrekking heeft op Vlaanderen en de Nederlandstalige Brusselaars. Ik heb reeds overlegd met de heer Claude Eerdekens, de Franse Gemeenschapsminister bevoegd voor Sport. Ook de Franse Gemeenschap is bereid een gelijkaardige rondzendbrief op te stellen, waarbij vanzelfsprekend met de wetgeving van de Franse Gemeenschap rekening zal moeten worden gehouden. De Interdepartementale Coördinatiecel Veiligheid van de Voedselketen overlegt reeds met de Franse Gemeenschap en wellicht zal binnenkort een gemeenschappelijke rondzendbrief worden opgesteld.
Artsen die dopingproducten voorschrijven kunnen in principe reeds strafbaar zijn. De artsen verweren zich echter altijd met de stelling dat ze een therapeutische diagnose hebben gesteld waarbij het voorschrift van bepaalde producten verantwoord is. Tegen dat verweer kan op wetgevend vlak niets worden ingebracht, aangezien veel dopingproducten ook reguliere geneesmiddelen zijn.
Substituut-procureur-generaal Sabbe, de hoofdcoördinator van het Expertisenetwerk Residuen en Voedselveiligheid, geeft regelmatig opleidingen in de politiescholen van Oost- en West-Vlaanderen. Er zal samen met Binnenlandse Zaken worden nagegaan in welke mate die opleiding nog kan worden verbeterd. Politiediensten die met moeilijke dopingdossiers worden geconfronteerd, kunnen nu reeds bij de Multidisciplinaire Hormonencel van de federale politie terecht voor inlichtingen en ondersteuning.
Ik blijf om principiële en ethische redenen tegen het systeem van de spijtoptanten gekant. Ook de referentiemagistraat heeft in de Senaatscommissie onderstreept dat het systeem best niet wordt aanvaard, omdat de bestaande strafverminderende verschoningsgrond in het kader van de drug- en hormonenwet bijna nooit wordt toegepast. De Vlaamse minister van Sport heeft met betrekking tot zijn idee nog geen contact met mij opgenomen.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Dit noem ik naast elkaar praten. Ik heb in mijn vraag het antwoord van de minister van 27 oktober 2005 op een gelijkaardige vraag van de heer Germeaux aangehaald. Zij neemt dat antwoord nu letterlijk over, met uitzondering van de laatste zin.
Hieruit kunnen we afleiden dat inmiddels geen vooruitgang werd geboekt. De toen aangekondigde maatregelen en het in het vooruitzicht gesteld overleg werden nog steeds niet gerealiseerd.
Ik heb de indruk dat de minister niet begrijpt hoeveel heisa er met betrekking tot de dopingproblematiek is ontstaan, vooral in de Vlaamse pers. In Vlaanderen vraagt men de regering maatregelen te nemen om het dopinggebruik krachtiger te bestrijden.
Vandaag heb ik ook vernomen dat de minister ethische bezwaren heeft tegen spijtoptanten. In haar vorig antwoord beperkte ze zich tot het feit dat het artikel uit de strafwet weinig wordt toegepast.
Ik heb geen antwoord gekregen over haar reactie op het voorstel van minister Anciaux en of ze overleg zal plegen met de ministers van Sport.
Tot slot wil ik er bij de minister op aandringen iets proactiever te zijn in deze materie.