3-1519/14

3-1519/14

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

24 JANUARI 2007


Wetsvoorstel tot oprichting van een Hoge Raad voor Deontologie van de gezondheidszorgberoepen en tot vaststelling van de algemene beginselen voor de oprichting en de werking van de Orden van de gezondheidszorgberoepen


TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN


Titel I

Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, met uitzondering van de artikelen 14 tot 17 en 20 tot 26, die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Titel II

Hoge Raad voor Deontologie van de Gezondheidszorgberoepen

Art. 2

Een Hoge Raad voor Deontologie van de gezondheidszorgberoepen wordt opgericht, hierna « Hoge Raad » genoemd.

De Hoge Raad geniet de rechtspersoonlijkheid van publiek recht.

Zowel in rechte als voor het aangaan van verbintenissen, wordt de Hoge Raad vertegenwoordigd door zijn voorzitter en, bij diens afwezigheid, door zijn plaatsvervanger.

Deze wet is van toepassing op de beoefenaars van een gezondheidszorgberoep bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.

Art. 3

§ 1. De Hoge Raad heeft de volgende opdrachten :

1º het vaststellen van de grondbeginselen van deontologie die gemeenschappelijk zijn voor het geheel van de beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg of meerdere categorieën ervan;

2º het verlenen van advies aan de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, hierna « de minister » genoemd, over het verlenen van bindende kracht aan de ontwerpen van regels van deontologie, zoals voorgesteld door een Nationale Raad van de Orde en die betrekking hebben op :

a) de regels die specifiek van toepassing zijn op de betrokken categorie van beoefenaars;

b) de regels die de betrekkingen tussen de beoefenaars van eenzelfde categorie regelen.

3º het vaststellen van regels van deontologie bedoeld in 2º, voor categorieën van beoefenaars waarvoor geen Orde wordt opgericht bij toepassing van deze wet.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt, naargelang de betrokken categorie van beroepsbeoefenaars, advies ingewonnen bij het bevoegde orgaan bedoeld in artikel 21ter, 21decies, 28 of 50, § 2, van het koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen of in artikel 3, 1º, van het koninklijk besluit van 10 november 1996 tot vaststelling van de erkenningsmodaliteiten van de beoefenaars van de tandheelkunde, houders van een bijzondere beroepstitel.

4º het verlenen van adviezen over de grondbeginselen bedoeld in 1º en over de regels bedoeld in 3º, op verzoek van een orgaan bedoeld in deze wet, een lid van de federale regering of van een Gemeenschaps- of Gewestregering, of van de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat of van een Gemeenschaps- of Gewestparlement of ambtshalve.

§ 2. De Hoge Raad kan de minister enkel het advies geven geen bindende kracht te verlenen aan een voorstel van een Nationale Raad van de Orde bedoeld in § 1, 2º voor zover dat voorstel strijdig is met de in § 1, 1º, bedoelde grondbeginselen. De Hoge Raad motiveert zijn advies tot weigering van de bekrachtiging.

§ 3. De in § 1, 1º, 2º en 3º, bedoelde grondbeginselen en regels van deontologie hebben slechts bindende kracht nadat ze bekrachtigd zijn door de Koning en behoorlijk bekendgemaakt zijn in bijlage bij het koninklijk besluit van bekrachtiging.

De Koning spreekt zich uit binnen zes maanden vanaf het tijdstip waarop zowel de grondbeginselen of de regels van deontologie als het advies van de Hoge Raad zijn meegedeeld aan de minister.

§ 4. De in § 1, 1º, bedoelde grondbeginselen evenals de in § 1, 2º, bedoelde regels, vormen samen, na hun bekrachtiging door de Koning, de deontologische code van de betrokken beroepscategorie.

De deontologische code strekt er onder meer toe bij te dragen tot een kwalitatief hoogstaande zorgverlening die in de eerste plaats het belang van de patiënt en de gemeenschap beoogt. Hij stelt het geheel van de beginselen, gedragsregels en gebruiken vast die iedere beoefenaar van het betrokken gezondheidszorgberoep moet eerbiedigen of als leidraad nemen bij de uitoefening van zijn beroep.

§ 5. De code wijst tevens op het belang van een verantwoorde besteding van de middelen die door de gemeenschap ter beschikking zijn gesteld van de gezondheidszorg.

De in het eerste lid bedoelde code betreft tenminste de volgende thema's :

— de algemene deontologische rechten en verplichtingen van de beoefenaars van een gezondheidszorgberoep, met inbegrip van het beroepsgeheim;

— de algemene rechten en verplichtingen ten aanzien van de patiënt;

— de relatie tussen de beoefenaar en de samenleving, met inbegrip van de verzorgingsinstellingen en de verzekeringsinstellingen;

— de relatie tussen de beoefenaars onderling, met inbegrip van overleg en het doorgeven van informatie en documenten;

— de uitoefening van het beroep, met inbegrip van de continuïteit van de verzorging en werking van de wachtdiensten.

Eigenaars, bestuurders, houders van een vergunning of erkenning voor instellingen waar beoefenaars van een gezondheidsberoep hun activiteit uitoefenen mogen niet verhinderen dat deze de bepalingen van een deontologische code kunnen naleven.

Art. 4

§ 1. De Hoge Raad bestaat uit :

1º een voorzitter, benoemd onder de leden van de Raad van State, het Hof van Cassatie en het Arbitragehof, waarvan overeenkomstig de wet, het reglement of op een andere wijze is aangetoond dat hij een grondige kennis heeft van het Nederlands en het Frans;

2º acht artsen, waaronder vier huisartsen en vier artsen-specialisten;

3º twee apothekers;

4º twee beoefenaars van de tandheelkunde;

5º twee beoefenaars van de kinesitherapie;

6º twee beoefenaars van een paramedisch beroep;

7º zes beoefenaars die verpleegkundige of zorgkundige zijn, waaronder elk van deze beide beroepen vertegenwoordigd is door tenminste één persoon;

8º twee vroedvrouwen;

9º acht specialisten in de deontologische problemen, waarvan de helft arts is, benoemd uit twee dubbele lijsten, de ene voorgedragen door de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de andere door de « Conseil interuniversitaire de la Communauté française », of, bij ontstentenis, op voordracht van de Koning;

10º twee leden met ervaring en deskundigheid inzake patiëntenrechten, in de hoedanigheid van beoefenaar van een ombudsfunctie bedoeld in de artikelen 11 of 16, § 3, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.

§ 2. De voorzitters van de afdelingen van de Nationale Raden van de Orde bedoeld in Titel III wonen de vergaderingen van de Hoge Raad bij met raadgevende stem.

§ 3. Elk effectief lid heeft een plaatsvervanger die behoort tot dezelfde categorie bedoeld in § 1 en die slechts zetelt ingeval het effectieve lid afwezig is.

De plaatsvervanger van de voorzitter is tweetalig, doch behoort tot een andere taalrol dan de voorzitter en wordt op dezelfde wijze benoemd. De plaatsvervanger van de voorzitter woont de vergaderingen met raadgevende stem bij en heeft slechts stemrecht wanneer hij, bij afwezigheid van de voorzitter, het voorzitterschap effectief waarneemt.

Elk jaar na de inwerkingtreding van hun benoeming, wisselen het effectieve en het plaatsvervangende voorzitterschap.

§ 4. De Hoge Raad telt, per categorie bedoeld in § 1, een gelijk aantal Nederlandstalige en Franstalige leden.

De Hoge Raad bestaat uit een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling.

Beide afdelingen vergaderen en beslissen samen voor de uitoefening van de in artikel 3, § 1, bedoelde bevoegdheden, met uitzondering van het geval waarin bij toepassing van artikel 3, § 1, 4º, een lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering of de voorzitter van een Gemeenschaps- of Gewestparlement, binnen het kader van de bevoegdheden van hun gemeenschap of gewest, om een advies verzoeken.

Ingeval een afdeling afzonderlijk vergadert overeenkomstig het vorige lid, wordt zij voorgezeten door de voorzitter van de Hoge Raad of door zijn plaatsvervanger naargelang de taalrol waartoe deze behoren.

Elk ontwerp van advies, goedgekeurd door een afdeling overeenkomstig het vorige lid, wordt meegedeeld aan de voorzitter en de leden van de andere afdeling.

Ingeval een meerderheid van twee derden van de leden van de andere afdeling zich binnen een termijn van twee maanden na de mededeling ervan verzetten tegen het bedoelde ontwerp van advies, wordt dit voorgelegd aan de Hoge Raad, samengesteld uit de beide afdelingen, die in dat geval het advies uitbrengt.

§ 5. De voorzitter en de in § 1 bedoelde leden mogen geen leidende functie bekleden in een vereniging tot verdediging van de belangen van een categorie van beoefenaars van een gezondheidszorgberoep bedoeld in § 1, 2º tot 8º.

Zij mogen evenmin lid zijn van een Provinciale Geneeskundige Commissie of van de Commissie van Beroep.

Zij mogen noch beroepsmatig enige band hebben met een ziekenfonds of landsbond van ziekenfondsen noch lid zijn van de directie van een verzorgingsinstelling.

Zij mogen geen functie bekleden in het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, noch in de hoedanigheid van voorzitter, ondervoorzitter of lid van een orgaan, noch als personeelslid.

§ 6. De effectieve en plaatsvervangende voorzitter, evenals de in § 1, 9º en 10º bedoelde effectieve en plaatsvervangende leden, worden door de Koning benoemd voor een termijn van zes jaar.

De in § 1, 2º tot 8º, bedoelde leden worden verkozen door de beoefenaars van hun categorie.

De Koning bepaalt de voorwaarden en regels voor de toepassing van deze paragraaf. Hij kan hierbij een overgangsregeling bepalen in afwachting van het opstellen van een kadaster.

§ 7. Een effectief of plaatsvervangend lid kan maximaal twee opeenvolgende perioden van zes jaar in de Hoge Raad zetelen.

§ 8. De Hoge Raad kan slechts geldig beraadslagen en beslissen wanneer tegelijkertijd :

1º tenminste de helft van enerzijds de leden bedoeld in § 1, 2º tot 8º, en anderzijds van de leden bedoeld in § 1, 9º en 10º, aanwezig zijn;

2º van alle leden bedoeld in § 1, 2º tot 10º, tenminste de helft van iedere taalgroep aanwezig is.

Het bureau, dat wordt voorgezeten door de voorzitter van de Hoge Raad of, bij diens afwezigheid, zijn plaatsvervanger, is samengesteld overeenkomstig door de Koning bepaalde regels. Het bureau organiseert de werkzaamheden van de Hoge Raad.

De overige werkingsregels van de Hoge Raad, evenals de termijnen waarbinnen de gevraagde adviezen moeten worden verstrekt, worden door de Koning vastgesteld.

De Hoge Raad wordt bijgestaan door een tweetalige griffier, master in de rechten, benoemd door de Koning. Zijn mandaat van zes jaar is hernieuwbaar. De Koning kan ook een tweetalige adjunct-griffier benoemen. De Koning stelt de rechtspositie van de griffier en zijn adjunct vast na advies van de Hoge Raad en stelt de voorwaarden tot benoeming en de regels met betrekking tot hun bezoldiging vast.

De Koning bepaalt op welke wijze de tweetaligheid van de (adjunct-) griffier wordt bewezen.

§ 9. De leden bedoeld in § 1, 2º tot 8º, moeten gedurende minstens vijf jaar voorafgaand aan hun mandaat hun beroep hebben uitgeoefend.

Art. 5

De beslissingen van de Hoge Raad worden genomen bij gewone meerderheid van de aanwezige leden, met uitzondering van de beslissingen bedoeld in artikel 3, § 1, 1º, 2º, en 3º, die worden genomen met een meerderheid van twee derden van de aanwezige leden.

Art. 6

De Hoge Raad maakt zijn huishoudelijk reglement op, dat door de Koning wordt bekrachtigd.

Art. 7

De werkingskosten van de Hoge Raad komen ten laste van de begroting van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

Titel III

De Orden van gezondheidszorgberoepen

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Art. 8

§ 1. Voor iedere categorie van de gezondheidszorgberoepen bedoeld in artikel 4, § 1, 2º tot 8º, kan door de wet een Orde worden opgericht.

De Orden genieten de rechtspersoonlijkheid van publiek recht.

De organen van de Orden zijn :

1º de Nationale Raad, bestaande uit twee afdelingen;

2º meerdere Provinciale of Territoriale raden, waarvan een gelijk aantal in het Vlaams Gewest en in het Waals Gewest.

Voor specifieke sub-categorieën van beoefenaars kan een raad worden ingesteld die voor de toepassing van deze wet wordt gelijkgesteld met een Provinciale of Territoriale raad bedoeld in het vorige lid, 2º.

Zowel in rechte als voor het aangaan van verbintenissen, worden de Orden vertegenwoordigd door de voorzitters van de beide afdelingen van hun Nationale Raad, of bij hun afwezigheid, door hun plaatsvervangers, die gezamenlijk optreden, en mits zij hiervoor een mandaat hebben verkregen van de beide afdelingen van de Nationale raad.

§ 2. De Koning regelt het gebruik van de talen bij de rechtspleging op grond van de bepalingen van de hoofdstukken I, II en IV, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken voor de gevallen waarin de organen tuchtrechtelijk optreden.

§ 3. De vergoeding van de voorzitter en de leden van de organen van de Orden en hun plaatsvervangers wordt bepaald door de Koning na overleg met de Nationale Raad.

Art. 9

De Orden omvatten alle houders van het wettelijke of van het wettelijk als gelijkwaardig erkend buitenlandse diploma van de bedoelde categorie die in België woonachtig en ingeschreven zijn op de lijst van de provincie of territoriale omschrijving zoals bedoeld in dit hoofdstuk waar zij hun voornaamste beroepsactiviteit hebben of op de Nederlandstalige of Franstalige lijst van hun in artikel 8, § 1, vierde lid, bedoelde specifieke subcategorie.

Onverminderd andersluidende wettelijke bepalingen toepasselijk op de Orde van een specifieke categorie bedoeld in artikel 3, § 1, worden uitsluitend de beoefenaars die hun voornaamste beroepsactiviteit hebben in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, overeenkomstig hun keuze, ingeschreven op de lijst van de provincie Vlaams-Brabant of Waals-Brabant of, indien er geen provinciale raden zijn, op een Nederlandstalige of Franstalige lijst.

Art. 10

De Orden mogen in eigendom uitsluitend deze onroerende goederen bezitten die voor hun werking noodzakelijk zijn.

Beschikkingen onder de levenden of bij testament ten voordele van de Orden behoeven machtiging door de Koning.

Teneinde de Orden in staat te stellen hun opdracht te vervullen, kan een jaarlijkse bijdrage gevraagd worden van de personen die op de lijst van de Orde zijn ingeschreven. Het bedrag van deze bijdrage wordt vastgesteld door de Nationale Raad en is dienvolgens door deze personen verschuldigd.

Hoofdstuk II

De Provinciale, Territoriale of gelijkgestelde Raden van de Orden

Art. 11

De Provinciale en Territoriale Raden van de Orde hebben hun zetel in de hoofdplaats van hun provincie of in hun territoriale omschrijving.

In afwijking van het eerste lid, kunnen de Provinciale Raden van de Orde van Vlaams- en Waals-Brabant en de gelijkgestelde Raden hun zetel hebben in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.

Art. 12

Een in artikel 11 bedoelde raad, in dit hoofdstuk « de Raad » genoemd, heeft als opdracht de lijst van zijn Orde op te maken.

Indien de aanvrager een onderdaan is van een andere lidstaat van de Europese Unie of een derde land dat geen lidstaat is, wint de Raad bij de Nationale Raad of bij de betrokken overheid van het land van oorsprong of herkomst dezelfde inlichtingen in als die welke gevraagd worden van de Belgische kandidaten.

Wanneer de daartoe bevoegde geneeskundige commissie of de geneeskundige commissie van beroep bedoeld in artikel 37, § 4, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen heeft beslist en aan de Orde heeft laten weten dat een beoefenaar de vereiste voorwaarden voor de uitoefening van het gezondheidszorgberoep niet meer vervult, of om reden van lichamelijke of geestelijke onvolwaardigheid op een beperkte uitoefening van het gezondheidszorgberoep is aangewezen, laat de betrokken Raad in het eerste geval de naam van de beoefenaar uit de lijst weg en in het tweede geval maakt hij het behoud ervan afhankelijk van het nakomen van de opgelegde beperking.

De naam van de beoefenaar wordt ook uit de lijst weggelaten wanneer hij daarom verzoekt.

De betrokken Raad kan beslissen om de naam van de beoefenaar weg te laten uit de lijst als de beoefenaar al geruime tijd niet meer reageert op de diverse brieven van de Orde en er sterke vermoedens bestaan dat de betreffende beoefenaar zijn activiteit niet langer uitoefent. De Koning legt de voorwaarden vast waarbij in dit geval een weglating uit de lijst mogelijk is.

De beslissing waarbij een inschrijving op de lijst wordt geweigerd of uitgesteld, of waarbij onder beperkende voorwaarden de naam van de beoefenaar op de lijst wordt behouden, moet met redenen omkleed zijn.

De beslissing tot weigering van inschrijving kan slechts worden genomen in geval van een ernstig feit dat aanleiding kan geven tot schorsing of een zware fout die het vertrouwen van de bevolking in het gedrang brengt.

De beslissing tot weigering, tot uitstel of tot behoud onder beperkende voorwaarden, kan niet worden genomen tenzij de betrokken beoefenaar ten minste 30 dagen vooraf bij aangetekende brief is uitgenodigd om te worden gehoord op de vergadering van de Raad, tijdens welke zijn zaak zal worden onderzocht.

Het uitstel tot inschrijving op de lijst mag maximaal een jaar duren.

Niemand mag tegelijkertijd ingeschreven zijn op de lijst van meer dan één Raad.

Art. 13

De Raad heeft evenzeer als opdracht te waken over het naleven van de deontologie van de betrokken categorie van gezondheidszorgberoepen, met inbegrip van de code bedoeld in Titel II.

Te dien einde wordt de Raad ermee belast :

a) uit preventieve overwegingen, op eigen initiatief of op verzoek van een lid van de Orde, advies te verlenen over alle aangelegenheden van deontologie. De Raad maakt de vraag om advies over aan de Nationale Raad van de betrokken Orde en aan de Hoge Raad indien zij betrekking heeft op de grondbeginselen bedoeld in artikel 3, § 1, 1º.

Alvorens enig advies te verlenen, maakt de Raad het ontwerp van advies over aan de Hoge Raad en de Nationale Raad van de betrokken Orde. Het advies mag worden verleend voor zover de voorzitter van tenminste één van de beide bedoelde raden niet binnen de maand na de ontvangst van het ontwerp aan de Raad heeft meegedeeld dat hij de aangelegenheid aan zijn raad zal voorleggen op grond van de bevoegdheden van die raad.

De Raad mag eveneens ambtshalve advies vragen aan de Nationale Raad en aan de Hoge Raad;

b) op verzoek van elke belanghebbende te bemiddelen tussen beoefenaars van dezelfde categorie onderling en tussen beoefenaars enerzijds en derden, waaronder patiënten, instellingen of verenigingen, anderzijds, teneinde geschillen inzake deontologie op te lossen;

c) de bevoegde overheden kennis te geven van de daden van onwettige uitoefening van het gezondheidszorgberoep waarvan hij kennis heeft;

d) vast te stellen of de overeenkomsten die de beoefenaars met betrekking tot de uitoefening van hun beroep onder elkaar of met derden afsluiten, verenigbaar zijn met de regels van deontologie. De Koning kan nadere regels bepalen met betrekking tot deze bevoegdheid;

e) gevolg te geven aan elk verzoek om advies vanwege de hoven en rechtbanken omtrent betwistingen betreffende honoraria;

f) een repertorium bij te houden met alle door de Raad gegeven adviezen, dat voor de op de lijst opgenomen beoefenaars toegankelijk is.

Art. 14

(...)

Art. 15

(...)

Art. 16

(...)

Art. 17

(...)

Hoofdstuk III

De Nationale Raden van de Orde

Art. 18

De Nationale Raad heeft als opdracht :

1º de in artikel 3, § 1, 2º, bedoelde regels van deontologie vast te stellen en ter bekrachtiging voor te leggen. Deze regels moeten tenminste door drie vijfden van de leden waaronder de voorzitter, worden goedgekeurd;

2º een repertorium van de door de in artikel 11 bedoelde raden en de Raad van Beroep genomen definitieve tuchtrechtelijke beslissingen bij te houden, evenals de regels betreffende de toegang tot de geanonimiseerde beslissingen vermeld in dit repertorium vast te stellen;

3º aan de in artikel 11 bedoelde raden een model van huishoudelijk reglement voor te stellen en, na aanvaarding door deze, de betrokken reglementen goed te keuren;

4º aan de beoefenaars een attest af te leveren waaruit blijkt dat aan de voorwaarden inzake de naleving van de algemene beginselen en de regels van deontologie voor de toegang tot het beroep is voldaan, wanneer deze beoefenaar zijn beroep wenst uit te oefenen in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een derde land, niet-lidstaat. Bij de inschrijving van een buitenlandse beroepsbeoefenaar kan de Nationale Raad op verzoek van een in artikel 11 bedoelde raad bij de betrokken overheid van het land van oorsprong of van herkomst van de kandidaat dezelfde inlichtingen inwinnen als die welke voor een Belgische kandidaat worden gevraagd;

5º aan de betrokken overheden de conclusies mee te delen die hij trekt uit de beoordeling van ernstige en duidelijk omschreven feiten die gevolgen kunnen hebben voor de toegang tot of de uitoefening van het beroep en die ter kennis werden gebracht door een andere lidstaat van de Europese Unie of een derde land, niet-lidstaat, waar zich een Belgische beoefenaar of een beoefenaar afkomstig uit België, gaat vestigen;

6º advies te verlenen omtrent de toepassing of de draagwijdte van de in 1º bedoelde regels, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een in artikel 11 bedoelde raad, hetzij op basis van een ontwerp-advies van deze raad.

De Nationale Raad maakt de vraag om advies over aan de Hoge Raad indien ze betrekking heeft op de grondbeginselen bedoeld in artikel 3, § 1, 1º.

Alvorens enig advies te verlenen, deelt de Nationale Raad het ontwerp van advies mee aan de Hoge Raad. Het advies mag worden verleend voor zover de voorzitter van de Hoge Raad niet binnen de maand na de mededeling ervan aan de voorzitter van de Nationale Raad laat weten dat hij de aangelegenheid aan de Hoge Raad zal voorleggen op grond van de bevoegdheden van dat orgaan.

De Nationale Raad mag eveneens ambtshalve advies vragen aan de Hoge Raad.

7º binnen zes maanden na het verstrijken van elk kalenderjaar een jaarverslag te publiceren, waarin de werkzaamheden van de in artikel 11 bedoelde raden en de Nationale Raad worden omschreven, en alle nodige maatregelen te nemen met het oog op de financiële transparantie van alle organen van de Orde;

8º het bedrag van de jaarlijkse bijdrage ten laste van de leden van de Orde vast te stellen, teneinde de kosten van de activiteiten van de Orde te dekken;

9º alle nodige uitvoeringsmaatregelen te nemen om de doelstellingen van de Orde te verwezenlijken;

10º aan de leden van de Orde de regels van deontologie bedoeld in artikel 3, § 1, 2º, die op hen van toepassing zijn, bekend te maken.

Het jaarverslag bedoeld in het eerste lid, 7º, bevat ook de jaarrekeningen en vermeldt onder meer, per in artikel 11 bedoelde raad, op globale en anonieme wijze, welk gevolg werd gegeven aan de klachten, zowel door de in artikel 11 bedoelde raden als, in voorkomend geval, door de Raad van Beroep.

Het jaarverslag vermeldt eveneens op globale wijze in welke gevallen er werd afgeweken van het beginsel van de openbaarheid van de zitting.

Art. 19

§ 1. De Nationale Raad is samengesteld uit een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling.

Beide afdelingen kunnen samen beraadslagen en beslissen.

De plenaire vergaderingen, waarin beide afdelingen samen vergaderen, worden jaarlijks afwisselend voorgezeten door de voorzitter van elke van beide afdelingen.

§ 2. Elke afdeling telt :

a) rechtstreeks verkozen beoefenaars van de betrokken categorie, ten belope van minstens de helft van de in a) tot d) bedoelde leden;

b) één of meer leden van de beroepsgroep die zijn voorgedragen op een dubbele lijst door de beheersorganen van de universiteiten of hogescholen;

c) één of meer leden met een deskundigheid in de ethische problemen, op een dubbele lijst voorgedragen door de universiteiten;

d) één of meer leden met ervaring inzake wetgeving betreffende de patiëntenrechten in de hoedanigheid van beoefenaar van een ombudsfunctie bedoeld in de artikelen 11 of 16, § 3, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt;

e) een beroepsmagistraat die zitting houdt in een hof van beroep, een arbeidshof, de Raad van State of het Hof van Cassatie.

De Koning benoemt de effectieve leden bedoeld in het eerste lid, b) tot e), en hun plaatsvervangers voor een termijn van zes jaar.

Artikel 4, §§ 5, 6, 7 en 9, is van overeenkomstige toepassing op de Nationale Raad.

§ 3. De voorzitter en zijn plaatsvervanger worden door de leden verkozen uit respectievelijk de leden bedoeld in § 2, eerste lid, a) en b), en hun plaatsvervangers.

Titel IV

De Raad van eerste aanleg en de Raad van Beroep

Hoofdstuk I

De Raad van eerste aanleg

Art. 20

(...)

Hoofdstuk II

De Raad van Beroep

Art. 21

(...)

Titel V

Gemeenschappelijke bepalingen voor de in artikel 11 bedoelde Raden van de Orde en voor de Raad van eerste aanleg en de Raad van Beroep

Art. 22

(...)

Art. 23

(...)

Art. 24

(...)

Art. 25

(...)

Art. 26

(...)

Titel VI

Algemene bepalingen

Art. 27

Elkeen mag slechts in één enkel orgaan bedoeld in deze wet zetelen, hetzij als voorzitter, hetzij als lid of als plaatsvervanger.

Art. 28

De totale duurtijd waarin een persoon een mandaat mag bekleden in de organen bedoeld in deze wet bedraagt maximaal 18 jaar.

Alle beoefenaars van een gezondheidszorgberoep bedoeld in artikel 4, § 1, 2º tot 8º, die in België regelmatig hun praktijk uitoefenen en die de nationaliteit hebben van een lidstaat van de Europese Unie, kunnen zich kandidaat stellen voor zowel de verkiesbare mandaten als de benoembare mandaten in de organen bedoeld in deze wet.

De schrapping van de lijst van de Orde bedoeld in artikel 30 impliceert van rechtswege het einde van ieder mandaat in de organen bedoeld in deze wet.

Gedurende de periode waarin zijn recht om het beroep uit te oefenen, geschorst is overeenkomstig artikel 30, mag de houder van een mandaat in een orgaan bedoeld in deze wet dit niet uitoefenen.

De Koning bepaalt de procedure voor de verkiezing van de effectieve en plaatsvervangende leden van de diverse organen.

Art. 29

De leden van de in deze wet bedoelde organen zijn gebonden door het beroepsgeheim in alle zaken waarvan zij kennis hebben gekregen bij of ter gelegenheid van de uitoefening van hun ambt.

Hetzelfde geldt voor alle personen die, in welke hoedanigheid ook, deelnemen aan de werking van deze organen of een Orde.

De schending van dit geheim wordt bestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

Titel VII

Sancties

Art. 30

§ 1. De in artikel 11 bedoelde raden en de Raad van eerste aanleg, beide in eerste aanleg, en de Raad van beroep, in tweede aanleg, kunnen aan de beoefenaars van een gezondheidszorgberoep bedoeld in artikel 4, § 1, 2º tot 8º, de volgende sancties opleggen :

1º de waarschuwing;

2º de berisping;

3º de schorsing van het recht het beroep uit te oefenen gedurende maximaal twee jaar;

4º de vervallenverklaring van het recht het beroep uit te oefenen met, ingeval de beoefenaar is ingeschreven op een lijst van de Orde, schrapping van de lijst van de Orde.

De bevoegde raden kunnen bij het opleggen van een sanctie bedoeld in het eerste lid, 3º, het uitstel voor een deel of het geheel van de genomen sanctie toepassen, met een maximum van twee jaar.

§ 2. Voor de sancties bedoeld in § 1, eerste lid, 1º, 2º en 3º, kunnen de bevoegde raden voorzien in het opleggen van een alternatieve of een bijkomende sanctie, voor zover deze het maatschappelijk nut dient en in verband staat met het door de gesanctioneerde veroorzaakte leed.

Deze sanctie bedraagt ten minste 20 uren en ten hoogste 120 uren onbezoldigd gemeenschapswerk in een rust- of verzorgingstehuis, een psychiatrische instelling of een instelling voor jongeren met drugsproblemen.

§ 3. Voor de sancties bedoeld in § 1, eerste lid, 2º en 3º, kunnen de bevoegde raden voorzien in het opleggen van een bijkomende geldboete van 250 euro tot 5 000 euro.

De Koning bepaalt de regels van betaling en inning van de geldboetes. De geldboete wordt geïnd ten voordele van de Schatkist.

§ 4. Wanneer de beoefenaar binnen de uitoefening van zijn beroep feiten heeft gepleegd of fouten heeft begaan die van die aard zijn dat zijn verder optreden een risico betekent en deze feiten tenminste een schorsing rechtvaardigen, kan de in artikel 11 bedoelde raad, de Raad van eerste aanleg of de Raad van Beroep voorlopige maatregelen nemen, met name het uitspreken van een onmiddellijke, voorlopige bij voorraad uitvoerbare schorsing en dit overeenkomstig de regels die door de Koning worden bepaald.

§ 5. Bij niet-betaling van de bijdrage bedoeld in artikel 10, derde lid, kunnen de in artikel 11 bedoelde raden in eerste aanleg en de Raad van beroep in tweede aanleg een sanctie bedoeld in § 1, eerste lid, 1º, 2º en 3º, opleggen.

Art. 31

§ 1. Tuchtstraffen, minder zwaar dan een schorsing van het recht om het beroep uit te oefenen, worden uitgewist drie jaar na de tenuitvoerlegging van de laatste sanctie, op voorwaarde dat aan de betrokkene intussen geen nieuwe sanctie werd opgelegd.

§ 2. De beoefenaar die één of meer tuchtstraffen heeft opgelopen die niet uitgewist kunnen worden bij toepassing van § 1, kan bij de Raad van Beroep een aanvraag tot herstel in eer en rechten indienen.

Deze aanvraag is ontvankelijk op voorwaarde dat :

1º een termijn van drie jaar is verlopen sedert de tenuitvoerlegging van de laatste sanctie. Indien de sanctie werd opgelegd voor een feit dat aanleiding heeft gegeven tot een strafrechtelijke veroordeling, kan het herstel in eer en rechten pas verleend worden indien er ook herstel in eer en rechten verleend werd voor de strafrechtelijke veroordeling;

2º de betrokkene niet reeds sinds ten minste 10 jaar herstel in eer en rechten heeft genoten. Wanneer een aanvraag tot herstel in eer en rechten wordt ingediend, na de verwerping van de vorige aanvraag, is de nieuwe aanvraag slechts ontvankelijk na het verstrijken van een termijn van twee jaar volgend op de verwerping.

§ 3. De toepassing van §§ 1 en 2 doet voor de toekomst alle gevolgen van de sanctie ophouden.

§ 4. De Koning bepaalt aan welke instanties de eindbeslissingen van de in deze wet bedoelde raden moeten worden meegedeeld met het oog op de uitvoering.

Art. 32

De schrapping kan na een termijn van drie jaar worden opgeheven en herinschrijving op lijst van de Orde kan worden toegestaan nadat de Raad van Beroep, na de betrokken beoefenaar te hebben gehoord, een gunstige beslissing in die zin neemt.

Art. 33

De straffen bedoeld in artikel 38, § 1, 1º, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, zijn van toepassing op de beoefenaar die tijdens de duur van de schorsing of na de vervallenverklaring het beroep nog uitoefent.

Artikel 38, § 1, 1º, van hetzelfde besluit is van toepassing op de personen die gewoonlijk handelingen stellen die behoren tot de uitoefening van een gezondheidszorgberoep waarvoor in uitvoering van deze wet een Orde is ingesteld en zonder ingeschreven te zijn op een lijst van deze Orde.

Titel VIII

Slotbepalingen

Art. 34

Deze wet wordt « Deontologiewet gezondheidszorgberoepen » genoemd.

Art. 35

Met uitzondering van dit artikel, bepaalt de Koning de datum van inwerkingtreding van deze wet, voor elk van de categorieën van beroepsbeoefenaars bedoeld in artikel 4, § 1, 2º tot 8º.