3-1926/1

3-1926/1

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

17 NOVEMBER 2006


Wetsontwerp houdende instemming met het Bilateraal Akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Azerbeidzjan, ondertekend te Brussel op 18 mei 2004


INHOUD

  • Memorie van toelichting
  • Wetsontwerp
  • Bilateraal Akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Azerbeidzjan
  • Voorontwerp van wet
  • Advies van de Raad van State

  • MEMORIE VAN TOELICHTING


    I. ALGEMEEN

    De laatste decennia worden hoofdzakelijk gekenmerkt door de uitbreiding van de internationale handelsbetrekkingen. De oprichting van de Europese Economische Gemeenschap heeft op dat gebied voor België een beslissende rol gespeeld.

    Die uitbreiding en de liberalisering van de internationale handelsbetrekkingen hebben daarenboven een nieuwe situatie in het leven geroepen, die zonder enige twijfel gunstig is voor de douanefraude en fiscale fraude op internationale schaal.

    In België zijn de risico's op douanefraude en fiscale fraude op internationale schaal zeker toegenomen, omwille van het feit dat één van de kenmerken van de Belgische economie bestaat uit de doorslaggevende rol die gespeeld wordt door het verkeer met het buitenland.

    Die vaststellingen pleiten voor een krachtdadig optreden door België tegen de internationale fraude.

    De douanesamenwerking vormt voor de lidstaten een punt van gemeenschappelijk belang dat valt onder de samenwerking die werd ingevoerd door Titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

    Het Verdrag van Amsterdam, dat in werking is getreden sedert 1 mei 1999, biedt de lidstaten de mogelijkheid afzonderlijke overeenkomsten met derde landen af te sluiten, overeenkomsten die enkel van toepassing zijn in de betrekkingen tussen de Lidstaat en het betrokken derde land.

    In de strijd tegen de douanefraude kon België samenwerken met de Republiek Azerbeidzjan op grond van wettelijke bepalingen die thans, omwille van de omvang van de fraude, aan een versterking blijken toe te zijn.

    Een nauwere samenwerking tussen de douaneadministraties van de Republiek Azerbeidzjan en België is dan ook onmisbaar gebleken om een juiste heffing van de rechten en andere belastingen te verzekeren en om de voorkoming, de opsporing en bestrijding van de inbreuken op de douanewetten mogelijk te maken.

    Zulk een samenwerking dient niet uitsluitend de fiscale belangen, maar ook de gewettigde belangen van de handel en de nijverheid, zonder de sociale belangen te vergeten.

    De tot vóór de ondertekening van het akkoord bestaande wettelijke instrumenten zijn artikel 325 van de algemene wet inzake douane en accijnzen van 18 juli 1997 (Belgisch Staatsblad van 21 september 1977) en het Protocol betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten in douanezaken, als bijlage bij de Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Azerbeidzjan, anderzijds (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 246 van 17 september 1999).

    Artikel 325 van de algemene wet inzake douane en accijnzen bepaalt dat de administratie der douane en accijnzen gemachtigd is, onder voorwaarde van wederkerigheid, aan de bevoegde autoriteiten van vreemde landen, alle inlichtingen, certificaten, processen-verbaal en andere documenten te verstrekken, ter voorkoming, ter opsporing en ter bestrijding van de inbreuken op de wetten en reglementen die toepasselijk zijn bij het binnenkomen of bij het uitgaan van hun grondgebied.

    De wettelijke grondslag in artikel 325 van de algemene wet inzake douane en accijnzen, is echter ontoereikend voor de officiële toezending van documenten, voor de voorlegging in rechte van originele documenten en voor de getuigenis van de personen die de vaststellingen hebben gedaan voor de gerechtelijke instantie die gehouden is uitspraak te doen.

    De Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Azerbeidzjan, anderzijds, in werking getreden op 1 juli 1999 (informatie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 261 van 7 oktober 1999), bevordert en stimuleert de samenwerking tussen de Partijen, binnen de grenzen van hun bevoegdheden, op verschillende gebieden, onder meer inzake douane.

    Het protocol betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten in douanezaken, als bijlage bij de voornoemde Overeenkomst, bepaalt dat de Partijen elkaar, binnen hun bevoegdheden wederzijdse bijstand verlenen, op de wijze en onder de voorwaarden vastgesteld in genoemd protocol, bij de preventie, de opsporing en het onderzoek van overtredingen van de douanewetgeving.

    Volgens het standpunt van de Belgische administratie der douane en accijnzen, dekt die definitie enkel de bijstand en de samenwerking in verband met de preventie en de opsporing van inbreuken op de communautaire douanereglementering. Onder die reglementering wordt het geheel van communautaire en bijhorende toepassingsbepalingen verstaan die van toepassing zijn bij invoer, uitvoer, doorvoer en het verblijf van goederen in de lidstaten, wanneer het gaat om goederen zonder communautaire status of om goederen die worden onderworpen aan bijkomende controles of onderzoeken betreffende de voorwaarden om de communautaire status te verkrijgen. Die begripsbepaling omvat ook de bepalingen die op communautair niveau zijn vastgesteld in het kader van de gemeenschappelijke landbouwpolitiek alsook de specifieke reglementeringen inzake goederen die door verwerking van landbouwproducten zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor de communautaire bepalingen betreffende de geharmoniseerde accijnzen en de belasting over de toegevoegde waarde die bij invoer van toepassing zijn, alsook voor de nationale bepalingen ter uitvoering ervan.

    De administratieve bijstand krachtens voornoemd protocol heeft echter enkel betrekking op de voorkoming en opsporing van overtredingen op de communautaire douanewetgeving. Daarentegen slaat ze niet op de vervolging en beteugeling van de overtredingen van de communautaire douanewetgeving, aangezien de strafrechtspleging en strafvervolging buiten de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen. Het toepassingsgebied van het protocol strekt zich trouwens niet uit tot andere bepalingen die de Belgische administratie der douane en accijnzen dient toe te passen, namelijk de nationale douanereglementering.

    Het protocol slaat noch op de strafvervolging (vervolgingen en beteugeling) van de overtredingen op de communautaire douanereglementering, noch op de administratieve procedures (voorkoming en opsporing), noch op de strafvervolging (vervolgingen en beteugeling) met betrekking tot de overtredingen op de nationale douanereglementering, want ze behoren specifiek tot de douanesamenwerking krachtens Titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

    Het bilateraal akkoord over wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen de regering van het Koninkrijk België en de Republiek Azerbeidzjan heeft als doel de bijstand uit te breiden tot de preventie en de opsporing van inbreuken op de nationale douanereglementering evenals tot de vervolging en de bestraffing van inbreuken op de nationale douanereglementering of op de communautaire douanereglementering, in het bijzonder in het kader van de strafprocedures. Onder de nationale douanereglementering wordt verstaan het geheel van wettelijke, bestuursrechtelijke of administratieve bepalingen van één van de Partijen bij het akkoord die betrekking hebben op het grensoverschrijdend verkeer van goederen die het voorwerp uitmaken van verbodsbepalingen of beperkingen, evenals, vanuit het standpunt van België, op de niet-geharmoniseerde accijnzen.

    Met het oog op het scheppen van een noodzakelijke juridische basis voor de uitbreiding van de wederzijdse bijstand tussen de douaneadministraties van de Republiek Azerbeidzjan en België, bleek het sluiten van een overeenkomst onontbeerlijk. Het akkoord werd ondertekend te Brussel, op 18 mei 2004.

    Het akkoord voorziet in een wederzijdse bijstand :

    a) voor de juiste heffing van de douanerechten en andere belastingen door de douaneautoiteiten;

    b) ter voorkoming, opsporing en bestrijding van strafbare feiten op het stuk van de douanewetten.

    De verordening (EG) Nr. 515/97 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 082 van 22 maart 1997) vormt geen beletsel voor het sluiten van dergelijk akkoord, aangezien artikel 22 bepaalt : « de lidstaten delen de Commissie de gegevens mee welke zij in het kader van de wederzijdse administratieve bijstand met derde landen hebben uitgewisseld wanneer zulks (...) op communautair niveau van bijzonder belang is voor de goede werking van de douane- en landbouwvoorschriften uit hoofde van deze verordening en wanneer de gegevens onder deze verordening vallen.

    Artikel 14 van het voornoemde Protocol betreffende wederzijdse bijstand tussen administratieve autoriteiten in douanezaken bepaalt de gegevensuitwisseling met de Europese Commissie in de volgende bewoordingen : « Onverminderd het bepaalde in artikel 10 (uitwisselen van gegevens en geheimhouding) doen de overeenkomsten die zijn gesloten tussen een of meer lidstaten en de Republiek Azerbeidzjan geen afbreuk aan de communautaire bepalingen betreffende de uitwisseling, tussen de bevoegde diensten van de Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten, van alle met betrekking tot douanezaken verkregen informatie die voor de Gemeenschap van belang kan zijn. »

    Aan dat tweeledige voorschrift wordt tegemoet gekomen door artikel 16, §§ 2 en 3 van het akkoord dat op 18 mei 2004 te Brussel werd ondertekend : « Iedere inlichting van communautair belang inzake fraude en onregelmatigheden op het gebied van de douane die door de douaneautoriteiten van de Republiek Azerbeidzjan aan de douaneadministratie van België zou zijn medegedeeld, kan door deze laatste onmiddellijk aan de Europese Commissie worden doorgegeven.Deze mededeling kan automatisch gebeuren zonder voorafgaand akkoord van de overeenkomstsluitende partij die de inlichting heeft verstrekt. »

    Het akkoord zal worden toegepast door ambtenaren van de administratie der douane en accijnzen van de federale overheidsdienst Financiën op het grensoverschrijdend verkeer van goederen en koopwaar waarvan de specifieke eigenschappen verrechtvaardigen dat ze het voorwerp uitmaken van algemene of bijzondere verbodsbepalingen of beperkingen, die geheel of deels behoren tot de materiele bevoegdheden van de Gemeenschappen en Gewesten

    Zulks ontneemt het akkoord nochtans niet zijn exclusief federaal karakter, zoals wordt bevestigd in de adviezen nrs. 39.887/2 en 39.888/2 van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State van 8 maart 2006 naar aanleiding van de voorontwerpen van wet houdende goedkeuring van gelijkluidende Overeenkomsten met de Russische Federatie en de Democratische Republiek Kongo.

    Het betreft immers een akkoord dat geen gewestelijke of gemeenschappelijke materies, maar wel een wederzijdse bijstand tussen douaneautoriteiten regelt : het behoort aan de ambtenaren van de federale overheidsdienst Financiën om de gewestelijke of gemeenschappelijke maatregelen in de uitoefening van hun bevoegdheden, toe te passen.

    II. TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

    Artikel 1

    Dit artikel bevat een reeks definities met de termen die in het akkoord worden gebruikt.

    Dit artikel geeft onder andere de definitie van de term « douanewetten » in de zin van het akkoord. Men verstaat onder « douanewetten » alle bepalingen betreffende de invoer, uitvoer en doorvoer, die betrekking hebben hetzij op de douanerechten en de andere taksen, hetzij op verbodsbepalingen, beperkingen en controlemaatregelen die van toepassing zijn op de goederen die de grens overschrijden. De term « andere rechten en belastingen » omvat onder meer de accijnzen en de belasting over de toegevoegde waarde die bij invoer worden geïnd.

    In België strekt de bevoegdheid van de douaneadministratie zich met name uit tot het domein van de verbodsbepalingen, beperkingen en controlemaatregelen die van toepassing zijn op de goederen die de grens overschrijden en tevens tot de inning van de accijnzen en de belasting over de toegevoegde waarde bij invoer.

    De term « inlichtingen » wordt zo ruim mogelijk gedefinieerd teneinde zowel de gegevens vermeld in papieren documenten als die in eender welke andere vorm, en inzonderheid in elektronische vorm, te omvatten.

    Artikel 2

    Overeenkomstig artikel 2 verbinden de douaneaautoriteiten zich ertoe elkaar bijstand te verlenen ter voorkoming, opsporing en bestrijding van strafbare feiten op het stuk van de douanewetten.

    De term « juiste heffing » die voorkomt in artikel 2 moet ruim worden geïnterpreteerd en doelt bijvoorbeeld eveneens op de eventuele teruggaven van de bij artikel 1 bedoelde rechten en taksen.

    Artikel 2, § 3, bepaalt dat in de gevallen waarin de bijstand is voorzien, de aangezochte douaneautoriteit daartoe de nodige onderzoeken laat verrichten, maar uiteraard in overeenstemming met de wetten en reglementen van de aangezochte Partij. Het bepaalt eveneens dat in de praktijk,de douaneautoriteit die normaal gehouden is om de verzochte bijstand te verlenen, zulks doet binnen de grenzen van haar bevoegdheid en beschikbare middelen.

    Artikel 3

    De douaneadministraties verbinden zich ertoe alle nuttige inlichtingen over de wetgeving en de toepasselijke procedures in geval van een douanemisdrijf uit te wisselen. Die mededeling volgt op een uitdrukkelijk en precies verzoek van de andere douaneadministratie.

    Artikel 3, § 2, bepaalt dat wanneer een douaneadministratie nieuwe technieken ter bestrijding van de fraude gebruikt die hun doeltreffendheid reeds hebben bewezen, of als dat zij weet heeft van nieuwe tendensen, nieuwe middelen of nieuwe methoden die worden gebruikt om strafbare feiten op het stuk van de douanewetten te plegen, zij uit eigen beweging of op verzoek alle inlichtingen die hierop betrekking hebben, mededeelt aan de andere douaneadministratie.

    Artikel 4

    In veel gevallen geeft de uitvoer van goederen aanleiding hetzij tot terugbetalingen of afschrijvingen, bijvoorbeeld tot vrijstelling van accijns of terugbetaling van invoerrechten, hetzij tot vrijmaking van de borgtocht, bijvoorbeeld voor goederen in doorvoer. Elke twijfel nopens de werkelijke uitvoer van de goederen naar de andere Overeenkomstsluitende Staat kan worden weggenomen wanneer de douaneadministratie van deze Staat de regelmatige invoer ervan vaststelt. Bijgevolg wordt bepaald dat de douaneadministraties elkaar op verzoek dergelijke bevindingen mededelen en dat zij, op verzoek, eventueel aanduiden onder welk douanestelsel de goederen werden geplaatst.

    Artikel 5

    De douaneadministraties laten door hun plaatselijke diensten, op verzoek en teneinde strafbare feiten op het stuk van de douanewetten ten nadele van de andere Staat te voorkomen, de in artikel 5 opgesomde toezichtsmaatregelen verrichten.

    Ieder verzoek om bijzonder toezicht moet berusten op precieze elementen die bij de verzoekende administratie vermoedens doen ontstaan, hetgeen kennis van welbepaalde feiten die kunnen leiden tot een overtreding van de douanewetten veronderstelt.

    Die vermoedens kunnen voortvloeien uit :

    — hetzij een onderzoek ingesteld door de verzoekende administratie op grond van de vastgestelde onregelmatigheden op haar eigen grondgebied, maar waarvan men vermoedt dat zij hun oorsprong vinden in bepaalde handelingen die op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende Partij werden gepleegd;

    — hetzij informatie waarover de aangezochte Partij beschikt en die op basis van deze Overeenkomst wordt medegedeeld.

    Het verzoek moet duidelijk de personen, de goederen en de transportmiddelen aanduiden waarop het bijzonder toezicht moet worden uitgeoefend.

    Artikel 6

    Om in staat te zijn de fraude doeltreffend te bestrijden, delen de douaneadministraties elkaar concrete gegevens mede betreffende verdachte handelingen.

    Artikel 6 voorziet in het meedelen van gegevens of inlichtingen die het voorkomen en opsporen van douanemisdrijven kunnen vergemakkelijken, of die betrekking hebben op ernstige gevallen die de economie, de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere wezenlijke belangen van een overeenkomstsluitende Partij kunnen aantasten.

    Artikel 7

    De douaneadministraties zullen dossiers en documenten kunnen uitwisselen op grond van dit akkoord.

    Artikel 7 verstrekt nadere richtlijnen wat betreft de overdracht en de teruggave van die documenten betreft.

    Artikel 8

    De aangezochte administratie kan één of meerdere van haar ambtenaren machtigen om als getuige te verschijnen voor de rechtbanken of de administratieve autoriteiten van de verzoekende overeenkomstsluitende Partij in een zaak betreffende een douanemisdrijf.

    De ambtenaren worden enkel opgeroepen om hun getuigenis betreffende feiten of betreffende hetgeen zij bij de uitoefening van hun officiële functie hebben waargenomen, af te leggen. De dagvaarding om te verschijnen gaat meestal uit van een rechtbank die van mening is dat hun verschijning nuttig of onontbeerlijk is voor het goede verloop van een proces. Niettemin kan de verzoekende douaneadministratie eveneens aan de basis liggen van een dergelijk verzoek wanneer zij rechtstreeks belang heeft bij een dergelijke verschijning.

    Artikel 9

    Er wordt bepaald dat de douaneadministratie van de overeenkomstsluitende Staat, op verzoek van de douaneadministratie van de andere overeenkomstsluitende Staat, alle officiële onderzoeken mag instellen.

    Die onderzoeken worden natuurlijk uitgevoerd in het kader van de wetten en reglementen van de aangezochte Staat.

    Letters b) en c) van artikel 9 regelen het geval waarin andere administraties dan de douaneadministraties gedeeltelijk of geheel bevoegd zijn voor bepaalde gebieden bedoeld in dit akkoord (bijvoorbeeld : op het vlak of verbods- of controlebepalingen). Die bepaling moet garanderen dat de onwetendheid van de verzoekende administratie, wat de precieze toewijzing van de bevoegdheden binnen de Staat van de andere overeenkomstsluitende Partij betreft, de samenwerking in zijn geheel niet in de weg staat.

    Artikel 10

    Artikel 10 bepaalt de modaliteiten van de tussenkomst van de ambtenaren van de verzoekende administratie op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende Partij. Het is de aangezochte administratie die de tussenkomst toestaat en de voorwaarden ervan oplegt.

    De ambtenaren van de verzoekende administratie mogen in de kantoren van de douaneadministratie van de aangezochte overeenkomstsluitende Partij kennis nemen van geschriften, registers en andere documenten die er worden bijgehouden en die verband houden met het onderzoek. Hun onderzoek moet zich beperken tot de raadpleging van de geschriften, registers of documenten die betrekking hebben tot het douanemisdrijf dat het voorwerp uitmaakt van hun verplaatsing. De ambtenaren van de aangezochte overeenkomstsluitende Partij kunnen er kopie van nemen. Die bepalingen zijn opgenomen voor de gevallen waarin de inlichtingen verstrekt ingevolge de andere artikelen van het akkoord ontoereikend zijn.

    Met de kennis die zij van de feiten hebben, kunnen de bij het onderzoek optredende ambtenaren van de verzoekende administratie ertoe bijdragen dat de zaak vlugger en vollediger wordt opgelost. Om die reden voorziet het akkoord dat zij van de aangezochte administratie toelating kunnen krijgen om aanwezig te zijn bij de controleverrichtingen en onderzoeken. Zij hebben slechts een raadgevende rol, want de onderzoeken en controles worden door de ambtenaren van de aangezochte Staat verricht.

    Dit artikel verplicht de ambtenaren van de verzoekende administratie die zich ter uitvoering van dit akkoord bevinden op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij, er eveneens toe om ten allen tijde het bewijs te kunnen leveren van hun officiële bevoegdheid; het bepaalt tegelijkertijd de bescherming die ze genieten en hun aansprakelijkheid voor ieder strafbaar feit dat zij zouden begaan.

    Artikel 11

    De gegevens of inlichtingen die in het kader van het akkoord zijn verkregen, worden als vertrouwelijk beschouwd. Er moet bijgevolg over worden gewaakt dat er geen misbruik van wordt gemaakt. Bijgevolg bepaalt artikel 11 dat de verkregen of ontvangen inlichtingen, documenten en andere informatie in principe slechts mogen worden gebruikt voor de juiste toepassing van de douanewetten en voor het voorkomen, opsporen en bestrijden van de strafbare feiten op het stuk van deze wetten. Uitzonderingsgewijs kunnen zij worden medegedeeld aan andere personen dan degene die ze voor bovenvermelde doeleinden mogen gebruiken, indien de autoriteit die ze heeft verstrekt daar uitdrukkelijk mee heeft ingestemd en voor zover de wetten van de autoriteit die ze heeft ontvangen er zich niet tegen verzetten. Aldus zal, ook wanneer de nationale wetgeving van een land de verplichting oplegt om inlichtingen te verstrekken aan bepaalde autoriteiten (bijvoorbeeld gerechtelijke of fiscale autoriteiten), die verplichting niet kunnen worden nagekomen zonder de toestemming van de buitenlandse autoriteit die ze heeft verstrekt.

    Artikel 11 bepaalt eveneens dat de inlichtingen en documenten die door een van de Staten worden verstrekt, de bescherming (beroepsgeheim en fiscaal geheim) genieten die aan soortgelijke nationale inlichtingen en documenten wordt verleend.

    Artikel 12

    Artikel 12, § 1, bepaalt om welke redenen en onder welke voorwaarden de bijstand geheel of gedeeltelijk kan worden geweigerd. Artikel 12, § 1, heeft als grondslag artikel 2b van het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959, volgens hetwelke die hulp kan worden geweigerd wanneer de aangezochte Partij oordeelt dat het voldoen aan het verzoek de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of andere wezenlijke nationale belangen kan aantasten. Dit artikel doelt dus op de essentiële publiekrechterlijke belangen.

    Als voorbeeld kan men de volgende gevallen opsommen :

    — wanneer voor de nationale veiligheid wezenlijke militaire geheimen openbaar zouden kunnen worden gemaakt;

    — het principe « non bis in idem », wanneer de bijstand aanleiding zou kunnen geven — na veroordeling op het grondgebied van een Staat — tot nieuwe vervolgingen op het grondgebied van de andere Staat, ten aanzien van dezelfde persoon en voor hetzelfde misdrijf;

    — wanneer de uitvoering van het verzoek de schending van industriële, commerciële of beroepsgeheimen tot gevolg heeft (waaronder die betreffende de bescherming van de wettige commerciële belangen van de overheidsbedrijven of privé-ondernemingen). Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de mee te delen inlichtingen gegevens bevatten over een fabricageproces dat essentieel is voor een onderneming.

    De tweede paragraaf betreft de gevallen waarin de wederkerigheid niet kan worden verzekerd. Hierin wordt verduidelijkt dat de verzoekende autoriteit in geval van een verzoek om bijstand, dat niet door haar zou kunnen worden ingewilligd indien de aangezochte Partij een soortgelijk verzoek zou indienen, zulks in de uiteenzetting van haar verzoek uitdrukkelijk moet vermelden. In een dergelijk geval kan de aangezochte administratie beslissen of er al dan niet gevolg aan dit verzoek wordt gegeven.

    De derde paragraaf geeft de verzoekende administratie de mogelijkheid de bijstand uit te stellen indien die schade berokkent aan het goede verloop van een lopende procedure binnen de verzoekende overeenkomstsluitende Partij.

    De vierde paragraaf bepaalt dat er redenen moeten worden gegeven wanneer de bijstand wordt geweigerd. Die bepaling heeft tot doel de verzoekende administratie ten volle kennis te geven van die redenen. Op die manier kan ze naar andere informatiebronnen zoeken of de aangevoerde redenen betwisten.

    Artikel 13

    Dit artikel bepaalt de vorm en inhoud van de verzoeken om bijstand.

    Verzoeken om inlichtingen moeten in principe schriftelijk gebeuren. Indien de hoogdringendheid van de toestand het vereist, mag de aangezochte Partij echter een mondeling verzoek aanvaarden, dat moet wel onmiddellijk schriftelijk worden bevestigd.

    Artikel 13, § 2, geeft een opsomming van de gegevens die moeten voorkomen in het verzoek om inlichtingen.

    Artikel 14

    Eenvoudigheidshalve wordt afgezien van de terugbetaling van de gemaakte kosten, behalve wat de — soms hoge — vergoedingen voor deskundigen en tolken betreft, alsook wat de kosten betreft die door de aangezochte Partij worden gemaakt om ambtenaren te zenden die als getuige moeten verschijnen in de verzoekende Staat.

    Dit artikel bepaalt eveneens dat de kosten betreffende tussenkomst van de ambtenaren van de verzoekende administratie op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende Partij op grond van artikel 10, § 1, van dit akkoord, ten laste zijn van de verzoekende administratie.

    Indien hoge en ongebruikelijke kosten moeten worden gemaakt om aan het verzoek gevolg te geven, bepalen de overeenkomstsluitende Partijen samen onder welke voorwaarden het verzoek zal worden ingewilligd en welke kosten zullen worden gedragen.

    Artikel 15

    Artikel 15, § 1, bepaalt dat de bijstand rechtstreeks geschiedt tussen de diensten van de douaneadministraties en dat die administraties, de ambtenaren zullen aanduiden die voor het ontvangen van de verzoeken om bijstand bevoegd zijn.

    Artikel 15, § 2, schrijft de opstelling voor van de bepalingen die nodig zijn om dit akkoord uit te voeren.

    Artikel 15, § 3, bepaalt dat de moeilijkheden of twijfels die bij dit akkoord ontstaan, in overleg worden opgelost. Pas als in onderlinge overeenstemming geen oplossing kan worden gevonden, wordt het geschil langs diplomatieke weg beslecht.

    Artikel 16

    Artikel 16, § 1, bepaalt het territoriale toepassingsgebied van het akkoord.

    De clausule in §§ 2 en 3 vloeit rechtstreeks voort uit artikel 22 van verordening (EG) Nr. 515/97 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 082 van 22 maart 1997).

    Artikel 17

    Dit artikel bevat de gebruikelijke praktische bepalingen betreffende de ratificatie, de goedkeuring alsook de inwerkingtreding en de evaluatie van dit akkoord.

    Artikel 18

    Dit artikel bevat de gebruikelijke praktische bepalingen betreffende de opzegging van het akkoord.

    De minister van Buitenlandse Zaken,

    Karel DE GUCHT.

    De minister van Financiën,

    Didier REYNDERS.


    WETSONTWERP


    ALBERT II,

    Koning der Belgen,

    Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,

    Onze Groet.

    Op de voordracht van Onze minister van Buitenlandse Zaken en van Onze minister van Financiën,

    Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

    Onze minister van Buitenlandse Zaken en Onze minister van Financiën zijn ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    Art. 2

    Het Bilateraal Akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Azerbeidzjan, ondertekend te Brussel op 18 mei 2004, zal volkomen gevolg hebben.

    Gegeven te Brussel, 10 november 2006.

    ALBERT

    Van Koningswege :

    De minister van Buitenlandse Zaken,

    Karel DE GUCHT.

    De minister van Financiën,

    Didier REYNDERS.


    BILATERAAL AKKOORD

    over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Azerbeidzjan.

    DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIË EN DE REGERING VAN DE REPUBLIEK AZERBEIDZJAN,

    hierna de « Overeenkomstsluitende Partijen » genoemd

    OVERWEGENDE DAT de strafbare feiten op het vlak van de douanewetten nadeel toebrengen aan de economische en commerciële belangen van hun respectieve landen;

    OVERWEGENDE DAT het van belang is een juiste heffing van de douanerechten en andere belastingen te verzekeren en ervoor te zorgen dat de beperkingen, verboden en controles juist worden toegepast;

    HET BELANG INZIEND VAN de noodzaak om op internationaal niveau samen te werken voor de behandeling van vragen in verband met de toepassing van hun douanewetgeving;

    ERVAN OVERTUIGD dat de strijd tegen strafbare feiten op het stuk van de douanewetten doeltreffender kan worden door een nauwe samenwerking tussen hun douaneautoriteiten;

    GEZIEN de relevante instrumenten van de Internationale Douaneraad, in het bijzonder de Aanbeveling van 5 december 1953 over de administratieve wederzijdse bijstand;

    GEZIEN EVENEENS de internationale overeenkomsten waarvan beide Overeenkomstsluitende Partijen lid zijn over verboden, beperkingen en bijzondere controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde goederen;

    Zijn het volgende overeengekomen :

    Definities

    Artikel 1

    Voor de toepassing van dit akkoord verstaat men onder :

    1. « Douaneautoriteiten » :

    Voor België : de administratie der douane en accijnzen, ministerie van Financiën;

    Voor de Republiek Azerbeidzjan : het Staatscomité der douane;

    2. « Douanewetten » : geheel van de door de douaneadministraties toegepaste wettelijke bepalingen en voorschriften inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen, zowel die welke de douanerechten als alle andere rechten en belastingen betreffen als die welke de maatregelen inzake verboden, beperkingen en controle betreffen;

    3. « Strafbaar feit op het stuk van de douanewetten » : iedere overtreding of poging tot overtreding van de douanewetgeving;

    4. « Persoon » : iedere natuurlijke of rechtspersoon;

    5. « Persoonsgegevens » : de gegevens die betrekking hebben op een natuurlijke persoon die is of kan worden geïdentificeerd;

    6. « Inlichtingen » : ieder gegeven, document, rapport, voor eensluidend verklaard afschrift van deze stukken of iedere andere mededeling;

    7. « Gegeven » : de verwerkte en/of geanalyseerde inlichtingen die tot doel hebben bijzonderheden te geven over een strafbaar feit op het stuk van de douanewetten;

    8. « Verzoekende administratie » : de douaneadministratie die een verzoek om bijstand opstelt;

    9. « Aangezochte administratie » : douaneadministratie aan wie een verzoek om bijstand is gericht.

    Toepassingsgebied van de bijstand

    Artikel 2

    1. De Overeenkomstsluitende Partijen verlenen elkaar wederzijds bijstand door tussenkomst van hun douaneadministraties ter voorkoming, opsporing en bestrijding van strafbare feiten op het stuk van de douanewetten.

    2. De door dit akkoord bepaalde bijstand omvat eveneens — op verzoek van een van de douaneadministraties — het verstrekken van alle gegevens die de juiste heffing van de douanerechten en andere belastingen door de douaneadministraties kunnen verzekeren.

    3. Elke Overeenkomstsluitende Partij verleent bijstand in overeenstemming met de wettelijke en administratieve bepalingen die zij toepast en binnen de grenzen van de bevoegdheid en de beschikbare middelen van haar douaneadministraties.

    Artikel 3

    1. De aangezochte administratie verstrekt op verzoek alle inlichtingen over de wetgeving en de nationale douaneprocedures die nuttig zijn voor onderzoeken die naar aanleiding van een strafbaar feit op het stuk van de douanewetten zijn ingesteld.

    2. Elke douaneautoriteit deelt op verzoek of uit eigen beweging alle inlichtingen mede die betrekking hebben op de volgende vragen :

    a) nieuwe technieken ter bestrijding van de douanefraude die hun doeltreffendheid reeds bewezen hebben;

    b) nieuwe tendensen inzake strafbare feiten op het stuk van de douanewetten en de middelen of methodes die gebruikt worden om ze te plegen.

    Bijzondere gevallen van bijstand

    Artikel 4

    De aangezochte administratie verstrekt de verzoekende administratie op verzoek inlichtingen over de volgende punten :

    a) de regelmatigheid van de uitvoer van goederen die in het douanegebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij zijn ingevoerd en dit vanaf het douanegebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij;

    b) de regelmatigheid van de invoer, in het douanegebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij, van goederen die uit het douanegebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij zijn uitgevoerd en het douanestelsel waaronder de goederen eventueel werden geplaatst.

    Artikel 5

    De aangezochte administratie verstrekt op verzoek inlichtingen en gegevens over en houdt een bijzonder toezicht op :

    a) personen van wie de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij vermoedt dat zij strafbare feiten op het stuk van de douanewetten plegen of kunnen plegen;

    b) goederen waarvan de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij zegt dat zij het voorwerp uitmaken van een onregelmatig vervoer of van een vervoer waarvan men vermoedt dat het onregelmatig is, van en naar zijn/haar grondgebied;

    c) transportmiddelen, waarvan vermoed wordt dat ze worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten op het stuk van de douanewetten in het douanegebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij.

    Artikel 6

    1. De douaneautoriteiten verschaffen elkaar, op verzoek of uit eigen beweging, inlichtingen en gegevens over vastgestelde of voorgenomen handelingen die een strafbaar feit op het stuk van de douanewetten vormen of doen vermoeden.

    2. In de gevallen die de economie, de volksgezondheid, de openbare orde of andere vitale belangen van een Overeenkomstsluitende Partij ernstig in het gevaar kunnen brengen, verstrekt de douaneautoriteit van de andere Overeenkomstsluitende Partij onverwijld de nodige inlichtingen en gegevens uit eigen beweging.

    Inlichtingen en gegevens

    Artikel 7

    1. De originele dossiers, documenten en andere gegevens worden slechts gevraagd wanneer kopieën niet zouden voldoen. Wanneer in die gevallen de originele stukken niet geleverd kunnen worden, worden de voor eensluidend verklaarde afschriften aan de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij bezorgd.

    2. De originele dossiers, documenten en andere gegevens worden op zodanige wijze bezorgd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de rechten die de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij of derden op deze documenten zouden hebben verworven.

    3. De aldus bezorgde dossiers, documenten en andere gegevens moeten zo snel mogelijk teruggegeven worden.

    4. De in overeenstemming met dit akkoord uit te wisselen inlichtingen en gegevens dienen vergezeld te gaan van alle nuttige aanwijzingen die nodig zijn voor hun interpretatie of hun gebruik.

    Deskundigen en getuigen

    Artikel 8

    De douaneautoriteiten van elke Overeenkomstsluitende Partij kunnen, op verzoek van de douaneadministraties van de andere Overeenkomstsluitende Partij, hun ambtenaren machtigen om op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij als getuige voor de rechtbanken of de administratieve autoriteiten te verschijnen en om de dossiers, documenten of andere gegevens of de voor eensluidend verklaarde afschriften van deze stukken, die voor de vervolgingen noodzakelijk geacht kunnen worden, over te leggen. Binnen de in de machtiging vastgelegde grenzen leggen deze ambtenaren getuigenis af met betrekking tot hetgeen zij in de uitoefening van hun functie hebben waargenomen. Het verzoek om verschijning moet onder andere aangeven in welke aangelegenheid en in welke hoedanigheid de ambtenaar zal worden gehoord.

    Behandeling van de verzoeken

    Artikel 9

    Wanneer de aangezochte administratie niet over de gevraagde inlichtingen beschikt, moet zij, overeenkomstig de nationale wetsbepalingen en administratieve voorschriften :

    a) onderzoeken instellen om deze inlichtingen te verkrijgen; of

    b) het verzoek snel doorsturen naar de bevoegde autoriteit; of

    c) de bevoegde autoriteiten terzake aanwijzen.

    Artikel 10

    1. Op schriftelijk verzoek kunnen de door de verzoekende administratie speciaal aangewezen ambtenaren, ten behoeve van de onderzoeken naar een strafbaar feit op het stuk van de douanewetten, met machtiging van de aangezochte administratie en met inachtneming van de door deze laatste eventueel opgelegde voorwaarden :

    a) in de kantoren van de aangezochte administratie de documenten, dossiers en andere relevante gegevens die daar berusten, raadplegen met het doel er inlichtingen over dit strafbaar feit in terug te vinden;

    b) kopieën van deze documenten en dossiers maken en andere relevante gegevens over het betrokken strafbaar feit verzamelen;

    c) hun medewerking verlenen aan elk onderzoek dat de aangezochte administratie op het douanegebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij instelt en dat nuttig is voor de verzoekende administratie.

    2. Wanneer de ambtenaren van de verzoekende administratie zich, onder de in paragraaf 1 van dit artikel bepaalde voorwaarden, op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij bevinden, moeten zij te allen tijde het bewijs kunnen leveren dat zij officieel bevoegd zijn om te handelen.

    3. Zij genieten op dit grondgebied dezelfde bescherming en bijstand die aan de douaneambtenaren van de andere Overeenkomstsluitende Partij door de op het grondgebied van deze laatste geldende wetgeving zijn toegekend en zijn verantwoordelijk voor ieder strafbaar feit dat zij eventueel zouden begaan.

    Vertrouwelijkheid van de inlichtingen

    Artikel 11

    1. De binnen het raam van de administratieve bijstand overeenkomstig dit akkoord verkregen inlichtingen of gegevens mogen uitsluitend voor de doeleinden van dit akkoord en door de douaneadministraties worden gebruikt, behalve wanneer de Overeenkomstsluitende Partij die deze inlichtingen heeft verstrekt, het gebruik ervan voor andere doeleinden of door andere autoriteiten uitdrukkelijk toestaat.

    2. De in overeenstemming met dit akkoord verkregen inlichtingen of gegevens moeten als vertrouwelijk worden beschouwd en een bescherming genieten die minstens gelijkwaardig is met die die voor de inlichtingen of gegevens van dezelfde aard door de nationale wetgeving van de Overeenkomstsluitende Partij die ze ontvangt, is vastgesteld.

    Uitzonderingen

    Artikel 12

    1. De door dit akkoord bepaalde bijstand kan worden geweigerd, wanneer deze bijstand zou kunnen leiden tot aantasting van de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of andere wezenlijke nationale belangen van soevereiniteit van één van de twee Overeenkomstsluitende Partijen, of wanneer de bijstand de schending van een industrieel, commercieel of beroepsgeheim tot gevolg heeft of onverenigbaar is met de door deze Overeenkomstsluitende Partij toegepaste wetsbepalingen en administratieve voorschriften.

    2. Wanneer de verzoekende administratie niet in staat is een gelijksoortig verzoek dat door de aangezochte administratie zou zijn ingediend, in te willigen, vermeldt zij dit in de uiteenzetting van haar verzoek. In een dergelijk geval heeft de aangezochte administratie de algehele vrijheid om over het gevolg dat aan dit verzoek moet worden gegeven, te beslissen.

    3. De bijstand kan door de aangezochte administratie worden uitgesteld wanneer dit een onderzoek, rechtsvervolgingen of een procedure aan de gang verstoort. In dat geval raadpleegt de aangezochte administratie de verzoekende administratie om te bepalen of de bijstand kan worden verleend onder voorbehoud dat de door de aangezochte administratie eventueel opgelegde voorwaarden zijn vervuld.

    4. Wanneer aan een verzoek om bijstand geen gevolg kan worden gegeven, wordt de Overeenkomstsluitende Partij hiervan onmiddellijk verwittigd en geïnformeerd over aan de hand van een uiteenzetting van de redenen en omstandigheden die voor het vervolg van de zaak belangrijk kunnen zijn.

    Vorm en inhoud van de verzoeken om bijstand

    Artikel 13

    1. De krachtens dit akkoord gedane verzoeken gebeuren schriftelijk. De documenten die nodig zijn voor de behandeling van deze verzoeken, moeten bijgevoegd zijn. Indien de toestand dit vereist, kunnen mondelinge verzoeken eveneens aanvaard worden, maar ze moeten zo spoedig mogelijk schriftelijk worden bevestigd.

    2. De overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel gedane verzoeken bevatten de volgende gegevens :

    a) de autoriteit van wie het verzoek uitgaat;

    b) de aard van de betrokken procedure;

    c) het voorwerp en de reden van het verzoek;

    d) de namen en adressen van de partijen die in de procedure betrokken zijn, indien ze gekend zijn;

    e) een korte beschrijving van de zaak in kwestie en de opgave van de toe te passen wettelijke bepalingen.

    Kosten

    Artikel 14

    1. De douaneautoriteiten doen afstand van iedere aanspraak op terugbetaling van de kosten die uit de toepassing van dit akkoord voortvloeien, met uitzondering van de uitgaven voor getuigen evenals de vergoedingen voor deskundigen en tolken die geen administratief beambte zijn. De kosten worden pas gemaakt na voorafgaand akkoord van de verzoekende staat.

    2. Indien er hoge en ongewone kosten moeten of zullen moeten gemaakt worden om aan het verzoek gevolg te geven, plegen de Overeenkomstsluitende Partijen overleg teneinde de voorwaarden waaronder het verzoek zal worden ingewilligd en de wijze waarop deze kosten ten laste zullen worden genomen, te bepalen.

    3. De kosten die voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 8 en 10, paragraaf 1, zijn ten laste van de verzoekende Partij.

    Uitvoering van het akkoord

    Artikel 15

    1. De respectieve douaneadministraties nemen maatregelen opdat de bijstand via rechtstreekse communicatie tussen de daartoe aangewezen ambtenaren zou geschieden.

    2. De douaneautoriteiten stellen gedetailleerde bepalingen op om de uitvoering van dit akkoord te vergemakkelijken.

    3. De douaneautoriteiten proberen in goed overleg een oplossing te vinden voor de moeilijkheden of twijfels die de interpretatie of de toepassing van dit akkoord oproept.

    Toepassing

    Artikel 16

    1. Dit akkoord is van toepassing op de douanegebieden van de twee Overeenkomstsluitende Partijen zoals zij door de wettelijke en administratieve bepalingen die binnen de Overeenkomstsluitende Partijen van toepassing zijn, precies zijn vastgesteld.

    2. Iedere inlichting van communautair belang inzake fraude en onregelmatigheden op het gebied van de douane die door de douaneautoriteiten van de Republiek Azerbeidzjan aan de douaneadministratie van België zou zijn medegedeeld, kan door deze laatste onmiddellijk aan de Europese Commissie worden doorgegeven.

    3. Deze mededeling kan automatisch gebeuren zonder voorafgaand akkoord van de Overeenkomstsluitende Partij die de inlichting heeft verstrekt.

    Inwerkingtreding en opzegging

    Artikel 17

    1. Het akkoord zal in werking treden de eerste dag van de tweede maand volgend op de ontvangst van de laatste diplomatieke nota, waarbij de Overeenkomstsluitende Partij de andere Overeenkomstsluitende Partij kennis geeft van de voltooiing van zijn interne procedures met het oog op de inwerkingtreding van het akkoord.

    2. Vijf jaar na de inwerkingtreding van dit akkoord of op verzoek van één van de Overeenkomstsluitende Partijen komen de douaneadministraties bijeen om dit akkoord opnieuw te bestuderen.

    Artikel 18

    1. Dit akkoord wordt voor onbepaalde tijd gesloten maar iedere Overeenkomstsluitende Partij kan het op ieder tijdstip opzeggen door middel van een langs diplomatieke weg gedane kennisgeving.

    2. De opzegging wordt van kracht zes maanden na de datum van kennisgeving van de opzegging aan de andere Overeenkomstsluitende Partij. De procedures die op het ogenblik van de opzegging nog aan de gang zijn, moeten evenwel beëindigd worden, in overeenstemming met de bepalingen van dit akkoord.

    TEN BLIJKE WAARVAN, de ondergetekenden daartoe behoorlijk gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen dit akkoord hebben ondertekend.

    GEDAAN te Brussel, op 18 mei 2004, in twee exemplaren waarvan ieder exemplaar in het Engels, het Frans, het Nederlands en het Azerbeidzjaans is opgemaakt en de vier teksten gelijkelijk authentiek zijn. In geval van verschil van interpretatie heeft de Engelse tekst voorrang.


    VOORONTWERP VAN WET VOOR ADVIES VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE


    Voorontwerp van wet houdende instemming met het Bilateraal Akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Azerbeidzjan, ondertekend te Brussel op 18 mei 2004

    Artikel 1

    Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

    Art. 2

    Het Bilateraal Akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Azerbeidzjan, ondertekend te Brussel op 18 mei 2004, zal volkomen gevolg hebben.


    ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

    41.391/2


    De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 27 september 2006 door de minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een voorontwerp van wet « houdende instemming met het Bilateraal akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van de Republiek Azerbeidzjan, ondertekend te Brussel op 18 mei 2004 », heeft op 23 oktober 2006 het volgende advies gegeven :

    Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1º, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het voorontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

    Wat die drie punten betreft, geeft het voorontwerp aanleiding tot de volgende opmerking.

    Onderzoek van het ontwerp

    Bij het Parlement dient de tekst van het verdrag in de Engelse taal te worden neergelegd, omdat de Engelse tekst primeert indien de bepalingen van het akkoord uiteenlopend worden geïnterpreteerd (1) .

    De kamer was samengesteld uit

    De heer Y. KREINS, kamervoorzitter,

    De heer Ph. QUERTAINMONT en mevrouw M. BAGUET, staatsraden,

    Mevrouw B. VIGNERON, griffier.

    Het verslag werd uitgebracht door de heer J. REGNIER, eerste auditeur-afdelingshoofd.

    De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. JAUMOTTE, staatsraad.

    De griffier, De voorzitter,
    B. VIGNERON. Y. KREINS.

    (1) Zie advies 40.589/2 van 21 juni 2006 over een voorontwerp van wet « houdende instemming met het akkoord tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van de Republiek Oezbekistan over wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, ondertekend te Tashkent op 1 november 2002 » (Gedr. St., Senaat, zitting 2005-2006, nr. 3-1807/1, blz. 23).