3-1924/1 | 3-1924/1 |
17 NOVEMBER 2006
I. Algemeen
De laatste decennia worden hoofdzakelijk gekenmerkt door de uitbreiding van de internationale handelsbetrekkingen. De oprichting van de Europese Economische Gemeenschap heeft op dat gebied voor België een beslissende rol gespeeld.
Die uitbreiding en de liberalisering van de internationale handelsbetrekkingen hebben daarenboven een nieuwe situatie in het leven geroepen, die zonder enige twijfel gunstig is voor de douanefraude en fiscale fraude op internationale schaal.
In België zijn de risico's op douanefraude en fiscale fraude op internationale schaal zeker toegenomen, omwille van het feit dat één van de kenmerken van de Belgische economie bestaat uit de doorslaggevende rol die gespeeld wordt door het verkeer met het buitenland.
Die vaststellingen pleiten voor een krachtdadig optreden door België tegen de internationale fraude.
De douanesamenwerking vormt voor de lidstaten een punt van gemeenschappelijk belang dat valt onder de samenwerking die werd ingevoerd door Titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
Het Verdrag van Amsterdam, dat in werking is getreden sedert 1 mei 1999, biedt de lidstaten de mogelijkheid afzonderlijke overeenkomsten met derde landen af te sluiten, overeenkomsten die enkel van toepassing zijn in de betrekkingen tussen de Lidstaat en het betrokken derde land.
In de strijd tegen de douanefraude kon België samenwerken met Turkije op grond van wettelijke bepalingen die thans, omwille van de omvang van de fraude, aan een versterking blijken toe te zijn.
Een nauwere samenwerking tussen de douaneadministraties van Turkije en België is dan ook onmisbaar gebleken om een juiste heffing van de rechten en andere belastingen te verzekeren en om de voorkoming, de opsporing en bestrijding van de inbreuken op de douanewetten mogelijk te maken.
Zulk een samenwerking dient niet uitsluitend de fiscale belangen, maar ook de gewettigde belangen van de handel en de nijverheid, zonder de sociale belangen te vergeten.
De tot vóór de ondertekening van het akkoord bestaande wettelijke instrumenten zijn artikel 325 van de algemene wet inzake douane en accijnzen van 18 juli 1997 (Belgisch Staatsblad van 21 september 1977) en de bijlage 7, betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten inzake douanezaken, bij de Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG — Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 035 van 13 februari 1996).
Artikel 325 van de algemene wet inzake douane en accijnzen bepaalt dat de administratie der douane en accijnzen gemachtigd is, onder voorwaarde van wederkerigheid, aan de bevoegde autoriteiten van vreemde landen, alle inlichtingen, certificaten, processen-verbaal en andere documenten te verstrekken, ter voorkoming, ter opsporing en ter bestrijding van de inbreuken op de wetten en reglementen die toepasselijk zijn bij het binnenkomen of bij het uitgaan van hun grondgebied.
De wettelijke grondslag in artikel 325 van de algemene wet inzake douane en accijnzen, is echter ontoereikend voor de officiële toezending van documenten, voor de voorlegging in rechte van originele documenten en voor de getuigenis van de personen die de vaststellingen hebben gedaan voor de gerechtelijke instantie die gehouden is uitspraak te doen.
De bijlage 7, betreffende wederzijdse bijstand in douanezaken, bij de Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG — Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie, bepaalt dat de Partijen, op de gebieden die onder hun bevoegdheden vallen, elkaar wederzijdse bijstand verlenen, op de wijze en onder de voorwaarden vastgesteld in genoemde bijlage, met het oog op de correcte toepassing van de douanewetgeving, in het bijzonder wat de preventie, de opsporing en het onderzoek van met deze wetgeving strijdige handelingen betreft.
Artikel 29 van Besluit nr. 1/95 bepaalt dat de bepalingen van die bijlage 7, wat de Gemeenschap betreft, de aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, dekken.
Volgens het standpunt van de Belgische administratie der douane en accijnzen, dekt die definitie enkel de bijstand en de samenwerking in verband met de preventie en de opsporing van inbreuken op de communautaire douanereglementering. Onder die reglementering wordt het geheel van communautaire en bijhorende toepassingsbepalingen verstaan die van toepassing zijn bij invoer, uitvoer, doorvoer en het verblijf van goederen in de lidstaten, wanneer het gaat om goederen zonder communautaire status of om goederen die worden onderworpen aan bijkomende controles of onderzoeken betreffende de voorwaarden om de communautaire status te verkrijgen. Die begripsbepaling omvat ook de bepalingen die op communautair niveau zijn vastgesteld in het kader van de gemeenschappelijke landbouwpolitiek alsook de specifieke reglementeringen inzake goederen die door verwerking van landbouwproducten zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor de communautaire bepalingen betreffende de geharmoniseerde accijnzen en de belasting over de toegevoegde waarde die bij invoer van toepassing zijn, alsook voor de nationale bepalingen ter uitvoering ervan.
De administratieve bijstand krachtens vorenvermelde bijlage 7 heeft enkel betrekking op de voorkoming en opsporing van overtredingen van de communautaire douanewetgeving. Daarentegen slaat hij niet op de vervolging en beteugeling van de overtredingen van de communautaire douanewetgeving, aangezien de strafrechtspleging en strafvervolging buiten de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen. Het toepassingsgebied van de bijlage 7 strekt zich trouwens niet uit tot andere bepalingen die de Belgische administratie der douane en accijnzen dient toe te passen, namelijk de nationale douanereglementering.
Vorenvermelde bijlage 7 slaat niet op de strafvervolging (vervolgingen en beteugeling) van de overtredingen op de communautaire douanereglementering en op de administratieve procedures (voorkoming en opsporing) en strafvervolging (vervolgingen en beteugeling) met betrekking tot de overtredingen van de nationale douanereglementering, want ze behoren specifiek tot de douanesamenwerking krachtens Titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
Artikel 15, § 1, van deze bijlage voorziet in de complementariteit van de bijstandsinstrumenten in de volgende bewoordingen : « Deze bijlage vormt een aanvulling op en geen beletsel voor de toepassing van de overeenkomsten inzake wederzijdse bijstand die tussen een of meer Lid-Staten van de Europese Unie en Turkije zijn gesloten. Deze bijlage staat een meer uitgebreide wederzijdse bijstand waarin deze overeenkomsten eventueel voorzien, niet in de weg.. »
Het akkoord betreffende wederzijdse administratieve bijstand inzake douane tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van de Republiek Turkije heeft juist als doel die bijstand uit te breiden tot de preventie en de opsporing van inbreuken op de nationale douanereglementering evenals tot de vervolging en de bestraffing van inbreuken op de nationale douanereglementering of op de communautaire douanereglementering, in het bijzonder in het kader van de strafprocedures. Onder de nationale douanereglementering wordt verstaan het geheel van wettelijke, bestuursrechtelijke of administratieve bepalingen van één van de Partijen bij het akkoord die betrekking hebben op het grensoverschrijdend verkeer van goederen die het voorwerp uitmaken van verbodsbepalingen of beperkingen, evenals, vanuit het standpunt van België, op de niet-geharmoniseerde accijnzen.
Met het oog op het scheppen van een noodzakelijke juridische basis voor de uitbreiding van de wederzijdse bijstand tussen de douaneadministraties van Turkije en België, bleek het sluiten van een overeenkomst onontbeerlijk. Het akkoord werd ondertekend te Ankara, op 3 november 2003.
Het akkoord voorziet in een wederzijdse bijstand :
a) voor de juiste heffing van de douanerechten en andere belastingen door de douaneadministraties;
b) ter voorkoming, opsporing en bestrijding van strafbare feiten op het stuk van de douanewetten.
De verordening (EG) Nr. 515/97 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 082 van 22 maart 1997) vormt geen beletsel voor het sluiten van dergelijk akkoord, aangezien artikel 22 bepaalt : « de lidstaten delen de Commissie de gegevens mee welke zij in het kader van de wederzijdse administratieve bijstand met derde landen hebben uitgewisseld wanneer zulks (...) op communautair niveau van bijzonder belang is voor de goede werking van de douane- en landbouwvoorschriften uit hoofde van deze verordening en wanneer de gegevens onder deze verordening vallen.
Artikel 15, § 2, van de vorenvermelde bijlage 7 betreffende wederzijdse bijstand in douanezaken bepaalt de gegevensuitwisseling met de Europese Commissie in de volgende bewoordingen : « Onverminderd artikel 11 (gebruik van informatie) doen (deze) overeenkomsten (inzake wederzijdse bijstand die tussen een of meer Lid-Staten van de Europese Unie en Turkije zijn gesloten) geen afbreuk aan de communautaire bepalingen betreffende de uitwisseling, tussen de bevoegde diensten van de Commissie en de douaneautoriteiten van de Lid-Staten, van alle met betrekking tot douanezaken verkregen informatie die voor de Gemeenschap van belang kan zijn. »
Aan dat tweeledige voorschrift wordt tegemoet gekomen door artikel 16, § 2, van het akkoord dat op 3 november 2003 te Ankara werd ondertekend : « Informatie betreffende douanefraude en -onregelmatigheden met een communautair belang die door de douaneautoriteiten van Turkije aan de douaneautoriteiten van België zouden worden medegedeeld, kunnen door deze laatsten aan de Europese Commissie worden ter kennis gebracht, mits daartoe voorafgaand toestemming werd gekregen vanwege de douaneautoriteiten van Turkije. »
Het akkoord zal worden toegepast door ambtenaren van de administratie der douane en accijnzen van de federale overheidsdienst Financiën op het grensoverschrijdend verkeer van goederen en koopwaar waarvan de specifieke eigenschappen verrechtvaardigen dat ze het voorwerp uitmaken van algemene of bijzondere verbodsbepalingen of beperkingen, die geheel of deels behoren tot de materiele bevoegdheden van de Gemeenschappen en Gewesten.
Zulks ontneemt het akkoord nochtans niet zijn exclusief federaal karakter, zoals wordt bevestigd in de adviezen nrs. 39.887/2 en 39.888/2 van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State van 8 maart 2006 naar aanleiding van de voorontwerpen van wet houdende goedkeuring van gelijkluidende Overeenkomsten met de Russische Federatie en de Democratische Republiek Kongo.
Het betreft immers een akkoord dat geen gewestelijke of gemeenschapsmateries, maar wel een wederzijdse bijstand tussen douaneautoriteiten regelt : het behoort aan de ambtenaren van de federale overheidsdienst Financiën om de maatregelen van de gewesten of de gemeenschappen in de uitoefening van hun bevoegdheden, toe te passen.
II. Toelichting bij de artikelen
Artikel 1
Dit artikel bevat een reeks definities met de termen die in het akkoord worden gebruikt.
Dit artikel geeft onder andere de definitie van de term « douanewetten » in de zin van het akkoord. Men verstaat onder « douanewetten » alle bepalingen betreffende de invoer, uitvoer en doorvoer, die betrekking hebben hetzij op de douanerechten en de andere taksen, hetzij op verbodsbepalingen, beperkingen en controlemaatregelen die van toepassing zijn op de goederen die de grens overschrijden. De term « andere rechten en belastingen » omvat onder meer de accijnzen en de belasting over de toegevoegde waarde die bij invoer worden geïnd.
In België strekt de bevoegdheid van de douaneadministratie zich met name uit tot het domein van de verbodsbepalingen, beperkingen en controlemaatregelen die van toepassing zijn op de goederen die de grens overschrijden en tevens tot de inning van de accijnzen en de belasting over de toegevoegde waarde bij invoer.
De term « informatie » wordt zo ruim mogelijk gedefinieerd teneinde zowel de gegevens vermeld in papieren documenten als die in eender welke andere vorm, en inzonderheid in elektronische vorm, te omvatten.
Artikel 2
Overeenkomstig artikel 2 verbinden de douaneautoriteiten zich ertoe elkaar bijstand te verlenen ter voorkoming, opsporing en bestrijding van strafbare feiten op het stuk van de douanewetten.
Artikel 2, § 2, bepaalt dat in de gevallen waarin de bijstand is voorzien, de aangezochte douaneautoriteit daartoe de nodige onderzoeken laat verrichten, maar uiteraard in overeenstemming met de wetten en reglementen van de aangezochte Partij. Het bepaalt eveneens dat in de praktijk,de douaneautoriteit die normaal gehouden is om de verzochte bijstand te verlenen, zulks doet binnen de grenzen van haar bevoegdheid en beschikbare middelen.
Artikel 3
Dit artikel omschrijft het toepassingsgebied van de bjistand.
De term « juiste heffing » moet ruim worden geïnterpreteerd en doelt bijvoorbeeld eveneens op de eventuele teruggaven van de bij artikel 1 bedoelde rechten en taksen.
Artikel 3, § 2, bepaalt dat wanneer een douaneautoriteit nieuwe technieken ter bestrijding van de fraude gebruikt die hun doeltreffendheid reeds hebben bewezen, of dat als zij weet heeft van nieuwe tendensen, nieuwe middelen of nieuwe methoden die worden gebruikt om strafbare feiten op het stuk van de douanewetten te plegen, zij uit eigen beweging of op verzoek alle inlichtingen die hierop betrekking hebben, mededeelt aan de andere douaneautoriteit.
Artikel 4
In veel gevallen geeft de uitvoer van goederen aanleiding hetzij tot terugbetalingen of afschrijvingen, bijvoorbeeld tot vrijstelling van accijns of terugbetaling van invoerrechten, hetzij tot vrijmaking van de borgtocht, bijvoorbeeld voor goederen in doorvoer. Elke twijfel nopens de werkelijke uitvoer van de goederen naar de andere Overeenkomstsluitende Staat kan worden weggenomen wanneer de douaneadministratie van deze Staat de regelmatige invoer ervan vaststelt. Bijgevolg wordt bepaald dat de douaneadministraties elkaar op verzoek dergelijke bevindingen mededelen en dat zij, op verzoek, eventueel aanduiden onder welk douanestelsel de goederen werden geplaatst.
In de Franse tekst van artikel 4 a) moet het woord « régularité » (« regelmatigheid » in de Nederlandse tekst) gelezen worden in de plaats van « régularisation ».
Artikel 5
De douaneautoriteiten laten door hun plaatselijke diensten, op verzoek en teneinde strafbare feiten op het stuk van de douanewetten ten nadele van de andere Staat te voorkomen, de in artikel 5 opgesomde toezichtsmaatregelen verrichten.
Ieder verzoek om bijzonder toezicht moet berusten op precieze elementen die bij de verzoekende douaneautoriteit vermoedens doen ontstaan, hetgeen kennis van welbepaalde feiten die kunnen leiden tot een overtreding van de douanewetten veronderstelt.
Die vermoedens kunnen voortvloeien uit :
— hetzij een onderzoek ingesteld door de verzoekende douaneautoriteit op grond van de vastgestelde onregelmatigheden op haar eigen grondgebied, maar waarvan men vermoedt dat zij hun oorsprong vinden in bepaalde handelingen die op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende Partij werden gepleegd;
— hetzij informatie waarover de aangezochte douaneautoriteit beschikt en die op basis van dit akkoord wordt medegedeeld.
Het verzoek moet duidelijk de personen, de goederen en de transportmiddelen aanduiden waarop het bijzonder toezicht moet worden uitgeoefend.
Artikel 6
Om in staat te zijn de fraude doeltreffend te bestrijden, delen de douaneautoriteiten elkaar concrete gegevens mede betreffende verdachte handelingen.
Artikel 6 voorziet in het meedelen van gegevens of inlichtingen die het voorkomen, het opsporen of het bestrijden van douanemisdrijven kunnen vergemakkelijken, of die betrekking hebben op ernstige gevallen die de economie, de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere wezenlijke belangen van een overeenkomstsluitende Partij kunnen aantasten.
Artikel 7
De douaneadministraties zullen dossiers en documenten kunnen uitwisselen op grond van dit akkoord.
Artikel 7 verstrekt nadere richtlijnen wat de overdracht en de teruggave van die documenten betreft.
Artikel 8
De aangezochte douaneautoriteit kan één of meerdere van haar ambtenaren machtigen om als getuige te verschijnen voor de rechtbanken of de administratieve autoriteiten van de verzoekende overeenkomstsluitende Partij in een zaak betreffende een douanemisdrijf.
De ambtenaren worden enkel opgeroepen om hun getuigenis betreffende feiten of betreffende hetgeen zij bij de uitoefening van hun officiële functie hebben waargenomen, af te leggen. De dagvaarding om te verschijnen gaat meestal uit van een rechtbank die van mening is dat hun verschijning nuttig of onontbeerlijk is voor het goede verloop van een proces. Niettemin kan de verzoekende douaneautoriteit eveneens aan de basis liggen van een dergelijk verzoek wanneer zij rechtstreeks belang heeft bij een dergelijke verschijning.
Artikel 9
Er wordt bepaald dat de douaneadministratie van de overeenkomstsluitende Staat, op verzoek van de douaneadministratie van de andere overeenkomstsluitende Staat, alle officiële onderzoeken mag instellen.
Die onderzoeken worden natuurlijk uitgevoerd in het kader van de wetten en reglementen van de aangezochte Staat.
Letters b) en c) van artikel 9 regelen het geval waarin andere administraties dan de douaneadministraties gedeeltelijk of geheel bevoegd zijn voor bepaalde gebieden bedoeld in dit akkoord (bijvoorbeeld : op het vlak van verbodsbepalingen of controlemaatregelen). Die bepaling moet garanderen dat de onwetendheid van de verzoekende administratie, wat de precieze toewijzing van de bevoegdheden binnen de Staat van de andere overeenkomstsluitende Partij betreft, de samenwerking in zijn geheel niet in de weg staat.
Artikel 10
Artikel 10 bepaalt de modaliteiten van de tussenkomst van de ambtenaren van de verzoekende administratie op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende Partij. Het is de aangezochte administratie die de tussenkomst toestaat en de voorwaarden ervan oplegt.
Met de kennis die zij van de feiten hebben, kunnen de bij het onderzoek optredende ambtenaren van de verzoekende administratie ertoe bijdragen dat de zaak vlugger en vollediger wordt opgelost. Om die reden voorziet het akkoord dat zij van de aangezochte administratie toelating kunnen krijgen om aanwezig te zijn bij de controleverrichtingen en onderzoeken. Zij hebben slechts een raadgevende rol, want de onderzoeken en controles worden door de ambtenaren van de aangezochte Staat verricht.
Dit artikel verplicht de ambtenaren van de verzoekende administratie die zich ter uitvoering van dit akkoord bevinden op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij, er eveneens toe om ten allen tijde het bewijs te kunnen leveren van hun officiële bevoegdheid; het bepaalt tegelijkertijd de bescherming die ze genieten en hun aansprakelijkheid voor ieder strafbaar feit dat zij zouden begaan.
Artikel 11
De gegevens of inlichtingen die in het kader van het akkoord zijn verkregen, worden als vertrouwelijk beschouwd. Er moet bijgevolg over worden gewaakt dat er geen misbruik van wordt gemaakt. Bijgevolg bepaalt artikel 11 dat de verkregen of ontvangen inlichtingen, documenten en andere informatie in principe slechts mogen worden gebruikt voor de juiste toepassing van de douanewetten en voor het voorkomen, opsporen en bestrijden van de strafbare feiten op het stuk van deze wetten. Uitzonderingsgewijs kunnen zij worden medegedeeld aan andere personen dan degene die ze voor bovenvermelde doeleinden mogen gebruiken, indien de autoriteit die ze heeft verstrekt daar uitdrukkelijk mee heeft ingestemd en voor zover de wetten van de autoriteit die ze heeft ontvangen er zich niet tegen verzetten. Aldus zal, ook wanneer de nationale wetgeving van een land de verplichting oplegt om inlichtingen te verstrekken aan bepaalde autoriteiten (bijvoorbeeld gerechtelijke of fiscale autoriteiten), die verplichting niet kunnen worden nagekomen zonder de toestemming van de buitenlandse autoriteit die ze heeft verstrekt.
Artikel 11 bepaalt eveneens dat de inlichtingen en documenten die door een van de Staten worden verstrekt, de bescherming (beroepsgeheim en fiscaal geheim) genieten die aan soortgelijke nationale inlichtingen en documenten wordt verleend.
Artikel 12
Artikel 12, § 1 bepaalt om welke redenen en onder welke voorwaarden de bijstand geheel of gedeeltelijk kan worden geweigerd. Artikel 12, § 1, heeft als grondslag artikel 2b van het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959, volgens hetwelke die hulp kan worden geweigerd wanneer de aangezochte Partij oordeelt dat het voldoen aan het verzoek de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of andere wezenlijke nationale belangen kan aantasten. Dit artikel doelt dus op de essentiële publiekrechterlijke belangen. Dit artikel voorziet ook dat de bijstand kan worden geweigerd als hij niet verenigbaar is met de wettelijk of administratieve voorschriften die toegepast worden door de aangezochte Partij.
Als voorbeeld kan men de volgende gevallen opsommen :
— wanneer voor de nationale veiligheid wezenlijke militaire geheimen openbaar zouden kunnen worden gemaakt;
— het principe « non bis in idem », wanneer de bijstand aanleiding zou kunnen geven — na veroordeling op het grondgebied van een Staat — tot nieuwe vervolgingen op het grondgebied van de andere Staat, ten aanzien van dezelfde persoon en voor hetzelfde misdrijf;
— wanneer de uitvoering van het verzoek de schending van industriële, commerciële of beroepsgeheimen tot gevolg heeft (waaronder die betreffende de bescherming van de wettige commerciële belangen van de overheidsbedrijven of privé-ondernemingen). Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de mee te delen inlichtingen gegevens bevatten over een fabricageproces dat essentieel is voor een onderneming.
De tweede paragraaf betreft de gevallen waarin de wederkerigheid niet kan worden verzekerd. Hierin wordt verduidelijkt dat de verzoekende autoriteit in geval van een verzoek om bijstand, dat niet door haar zou kunnen worden ingewilligd indien de aangezochte Partij een soortgelijk verzoek zou indienen, zulks in de uiteenzetting van haar verzoek uitdrukkelijk moet vermelden. In een dergelijk geval kan de aangezochte administratie beslissen of er al dan niet gevolg aan dit verzoek wordt gegeven.
De derde paragraaf geeft de verzoekende administratie de mogelijkheid de bijstand uit te stellen indien die schade berokkent aan het goede verloop van een lopende procedure binnen de verzoekende overeenkomstsluitende Partij.
De vierde paragraaf bepaalt dat er redenen moeten worden gegeven wanneer de bijstand wordt geweigerd. Die bepaling heeft tot doel de verzoekende administratie ten volle kennis te geven van die redenen. Op die manier kan ze naar andere informatiebronnen zoeken of de aangevoerde redenen betwisten.
Artikel 13
Dit artikel bepaalt de vorm en inhoud van de verzoeken om bijstand.
Verzoeken om inlichtingen moeten in principe schriftelijk gebeuren. Indien de hoogdringendheid van de toestand het vereist, mag de aangezochte Partij echter een mondeling verzoek aanvaarden, dat wel onmiddellijk schriftelijk moet worden bevestigd.
Artikel 13, § 2, geeft een opsomming van de gegevens die moeten voorkomen in het verzoek om inlichtingen.
Artikel 13, § 3, bepaalt het gebruik der talen bij de opstelling van verzoeken om bijstand.
Artikel 14
Eenvoudigheidshalve wordt afgezien van de terugbetaling van de gemaakte kosten, behalve wat de — soms hoge — vergoedingen voor deskundigen, tolken en vertalers betreft, alsook wat de kosten betreft die door de aangezochte Partij worden gemaakt om ambtenaren te zenden die als getuige moeten verschijnen in de verzoekende Staat.
Dit artikel bepaalt eveneens dat de kosten betreffende tussenkomst van de ambtenaren van de verzoekende administratie op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende Partij op grond van artikel 10, § 1, van dit akkoord, ten laste zijn van de verzoekende administratie.
Indien hoge en ongebruikelijke kosten moeten worden gemaakt om aan het verzoek gevolg te geven, bepalen de overeenkomstsluitende Partijen samen onder welke voorwaarden het verzoek zal worden ingewilligd en welke kosten zullen worden gedragen.
Artikel 15
Dit artikel bepaalt dat de bijstand rechtstreeks geschiedt tussen de diensten van de douaneadministraties en dat die administraties, de ambtenaren zullen aanduiden die voor het ontvangen van de verzoeken om bijstand bevoegd zijn.
Paragraaf 2 schrijft de opstelling voor van bepalingen, die nodig zijn om het akkoord uit te voeren.
Paragraaf 3 bepaalt dat de moeilijkheden of twijfels die bij dit akkoord ontstaan, in overleg worden opgelost. Pas als in onderlinge overeenstemming geen oplossing kan worden gevonden, wordt het geschil langs diplomatieke weg beslecht.
Artikel 16
Artikel 16, § 1, bepaalt het territoriale toepassingsgebied van het akkoord.
De clausule in § 2 vloeit rechtstreeks voort uit artikel 22 van verordening (EG) Nr. 515/97 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 082 van 22 maart 1997).
Artikel 17
Dit artikel bevat de gebruikelijke praktische bepalingen betreffende de ratificatie, de goedkeuring alsook de inwerkingtreding en de evaluatie van het akkoord.
Artikel 18
Dit artikel bevat de gebruikelijke praktische bepalingen betreffende de opzegging van het akkoord.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Karel DE GUCHT.
De minister van Financiën,
Didier REYNDERS.
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
Onze Groet.
Op de voordracht van Onze minister van Buitenlandse Zaken en van Onze minister van Financiën,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Onze minister van Buitenlandse Zaken en Onze minister van Financiën zijn ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Het Akkoord betreffende wederzijdse administratieve bijstand inzake douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Turkije, ondertekend te Ankara op 3 november 2003, zal volkomen gevolg hebben.
Gegeven te Brussel, 10 november 2006.
ALBERT
Van Koningswege :
De minister van Buitenlandse Zaken,
Karel DE GUCHT.
De minister van Financiën,
Didier REYNDERS.
betreffende wederzijdse administratieve bijstand inzake douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Turkije.
DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIË
En
DE REGERING VAN DE REPUBLIEK TURKIJE,
hierna de « Overeenkomstsluitende Partijen » genoemd,
OVERWEGENDE dat strafbare feiten op het vlak van de douanewetten nadeel berokkenen aan de economische en handelsbelangen van hun onderscheiden landen;
OVERWEGENDE dat het van belang is de juiste heffing te verzekeren van de douanerechten en andere belastingen en erop toe te zien dat beperkingen, verboden en controles correct worden toegepast;
BEWUST van de noodzaak om op internationaal vlak samen te werken op het vlak van problemen bij de toepassing van hun douanewetgeving;
ERVAN OVERTUIGD dat de beteugeling van de douaneovertredingen doeltreffender kan worden gemaakt door de nauwe samenwerking tussen hun douaneautoriteiten;
GEZIEN de Aanbeveling van de Internationale Douaneraad betreffende de wederzijdse administratieve bijstand van 5 december 1953;
Zijn het volgende overeengekomen :
Definities
Artikel 1
Voor de toepassing van dit akkoord verstaat men onder :
1. « douaneautoriteiten » : voor België, de administratie der douane en accijnzen, ministerie van Financiën en voor de Republiek Turkije, het eerste ministerie, Onder-Staatssecretariaat van de douane;
2. « douanewetten » : het geheel van wettelijke en reglementaire voorschriften die door de douaneautoriteiten worden toegepast bij in-, uit- en doorvoer van goederen, zowel die welke de douanerechten of alle andere rechten en belastingen betreffen, als die welke verbodsbepalingen, beperkingen en controlemaatregelen betreffen;
3. « douaneovertreding » : iedere overtreding of poging tot overtreding van de douanewetgeving;
4. « persoon » : elke natuurlijke of rechtspersoon;
5. « persoonsgegevens » : alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
6. « informatie » : elk gegeven, document, verslag, voor eensluidend verklaarde afschriften van die laatsten of elke andere mededeling;
7. « inlichtingen » : verwerkte of geanalyseerde informatie met het oog op het verstrekken van verduidelijkingen betreffende een douaneovertreding;
8. « verzoekende administratie » : de douaneautoriteit die een verzoek om bijstand indient;
9. « aangezochte autoriteit » : de douaneautoriteit aan wie een verzoek om bijstand wordt gericht.
Toepassingsgebied van het akkoord
Artikel 2
1. De Overeenkomstsluitende Partijen verlenen elkaar wederzijdse bijstand, door tussenkomst van hun douaneautoriteiten, ter voorkoming, opsporing en beteugeling van alle strafbare feiten op het vlak van de douanewetgeving, overeenkomstig de bepalingen van dit akkoord.
2. De in dit akkoord voorziene bijstand en samenwerking moeten worden verleend met inachtneming van de nationale wetsbepalingen en binnen de grenzen van de bevoegdheid en beschikbare middelen van de douaneautoriteiten.
Toepassingsgebied van de bijstand
Artikel 3
1. De bijstand voorzien in dit akkoord omvat elke mededeling van inlichtingen van aard om de toepassing van de douanewetgeving en de juiste heffing van douanerechten en andere belastingen door de douaneautoriteiten te verzekeren.
2. De douaneautoriteiten delen elkaar, op verzoek of uit eigen beweging, alle informatie mee waarover zij beschikken met betrekking tot :
a) nieuwe technieken om de douanefraude te bestrijden, die doeltreffend zijn gebleken;
b) nieuwe tendenzen inzake douaneovertredingen, en middelen of methoden die daarbij worden gebruikt.
Bijzondere gevallen van bijstand
Artikel 4
Op verzoek, deelt de aangezochte autoriteit aan de verzoekende administratie informatie mee betrekking hebbende op volgende gevallen :
a) de regelmatigheid van de uitvoer, vanuit het douanegebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij, van goederen die worden ingevoerd in het douanegebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij;
b) de regelmatigheid van de invoer, in het douanegebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij, van goederen die werden uitgevoerd uit het douanegebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij, en, het douaneregime waaronder de goederen eventueel werden geplaatst.
Artikel 5
Op verzoek van de douaneautoriteit van de ene Overeenkomstsluitende Partij oefent de douaneautoriteit van de andere Overeenkomstsluitende Partij, met inachtneming van zijn nationale wettelijke bepalingen en binnen de grenzen van zijn bevoegdheden en beschikbare middelen, een bijzonder toezicht uit op :
a) personen waaromtrent de verzoekende administratie redenen heeft om aan te nemen dat zij douaneovertredingen begaan of kunnen begaan;
b) goederen die door de verzoekende administratie werden aangewezen als zijnde het voorwerp van een onregelmatig vervoer of waarvan vermoedt wordt dat het onregelmatig is, ter bestemming of bij vertrek van haar grondgebied;
c) vervoermiddelen waarvan vermoed wordt dat ze worden gebruikt bij het plegen van douaneovertredingen in het douanegebied van de verzoekende Partij.
Artikel 6
1. De douaneautoriteiten bezorgen elkaar, op verzoek of uit eigen beweging, met inachtneming van hun respectieve nationale wetgeving en hun openbare orde, informatie en inlichtingen met betrekking tot reeds verrichte of voorgenomen handelingen die als een douaneovertreding zijn aan te merken of die als dusdanig aangemerkt kunnen worden.
2. In ernstige gevallen die aanzienlijke schade kunnen toebrengen aan de economie, de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere essentiële belangen van een Overeenkomstsluitende Partij verstrekt de douaneautoriteit van de andere Overeenkomstsluitende Partij, onverwijld, en uit eigen beweging, de beschikbare informatie en inlichtingen.
Informatie en inlichtingen
Artikel 7
1. Originele dossiers, documenten en andere gegevens worden uitsluitend opgevraagd wanneer kopieën niet volstaan. In het geval dat de originelen niet kunnen worden verstrekt, worden voor eensluidend verklaarde afschriften aan de verzoekende Partij bezorgd.
2. Het toezenden van originele dossiers, documenten en andere gegevens geschiedt zonder afbreuk te doen aan de rechten die de aangezochte Partij of derden zouden hebben verworven op die documenten.
3. De toegezonden originele dossiers, documenten en andere gegevens moeten zo spoedig mogelijk worden teruggezonden.
4. De krachtens dit akkoord uit te wisselen informatie en inlichtingen gaan vergezeld van alle relevante gegevens om deze informatie te interpreteren of te gebruiken.
Experten en getuigen
Artikel 8
Op verzoek van de douaneautoriteit van een van de Overeenkomstsluitende Partijen machtigt de douaneautoriteit van de andere Overeenkomstsluitende Partij, volgens eigen inzicht, haar ambtenaren om als getuige op te treden voor de rechtbanken of administratieve autoriteiten op het grondgebied van de verzoekende Partij, en om dossiers, documenten en andere gegevens, of voor eensluidend verklaarde afschriften ervan, over te leggen, die als van wezenlijk belang bij vervolging kunnen worden aangemerkt. Binnen de grenzen vastgelegd in de machtiging, leggen de ambtenaren getuigenis af over de vaststellingen die zij bij de uitoefening van hun functie hebben gedaan. Het verzoek om te getuigen moet onder meer vermelden in welke zaak en in welke hoedanigheid de ambtenaar getuigenis zal moeten afleggen.
Uitvoering van de verzoeken
Artikel 9
Ingeval de aangezochte autoriteit de gevraagde inlichtingen niet bezit, zal zij, met inachtneming van haar nationale wettelijke en administratieve bepalingen :
a) onderzoeken instellen teneinde de bedoelde inlichtingen te verzamelen, of
b) het verzoek spoedig doorzenden aan de bevoegde autoriteit, of
c) mededelen welke autoriteiten bevoegd zijn om aan het verzoek gevolg te geven.
Artikel 10
1. Met machtiging van en onder de voorwaarden bepaald door de aangezochte autoriteit mogen ambtenaren van de verzoekende administratie, in een raadgevende hoedanigheid, aanwezig zijn op het grondgebied van de aangezochte autoriteit. Te dien einde kunnen de bedoelde ambtenaren, in bijzondere gevallen betrekking hebbende op onderzoeken naar de overtredingen van de douanewetgeving van kracht op het grondgebied van de verzoekende administratie, inlichtingen verstrekken en verkrijgen, daaronder begrepen de documenten of de bijstand die het voorwerp zijn van het verzoek uitgaande van de verzoekende autoriteit.
2. Wanneer ambtenaren van de verzoekende administratie zich, onder de in lid 1 van onderhavig artikel bepaalde voorwaarden, op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij bevinden, moeten zij te allen tijde het bewijs kunnen leveren dat zij officieel bevoegd zijn om te handelen.
3. Zij genieten op dat grondgebied dezelfde bescherming en dezelfde bijstand als die welke aan de douaneambtenaren van de andere Overeenkomstsluitende Partij worden verleend overeenkomstig de wetgeving die er op het grondgebied van deze laatste van toepassing is en ze zijn aansprakelijk voor elke door hen, in voorkomend geval, begane overtreding.
Bescherming van de inlichtingen
Artikel 11
1. De informatie of de inlichtingen bekomen in het kader van de administratieve samenwerking overeenkomstig onderhavig akkoord mogen enkel gebruikt worden voor de doeleinden van dit akkoord en door de douaneautoriteiten, behoudens indien de Overeenkomstsluitende Partij die de bedoelde informatie heeft verstrekt uitdrukkelijk het gebruik voor andere doeleinden of door andere autoriteiten heeft toegestaan.
2. De informatie of de inlichtingen bekomen overeenkomstig onderhavig akkoord moeten als vertrouwelijk beschouwd worden en genieten een bescherming die ten minste gelijkwaardig is aan het niveau voorzien in de nationale wetgeving van de Overeenkomstsluitende Partij die ze heeft ontvangen voor informatie en inlichtingen van dezelfde aard.
Afwijkingen
Artikel 12
1. De bijstand voorzien in dit akkoord kan worden geweigerd ingeval die kan leiden tot aantasting van de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of enig ander wezenlijk nationaal belang van een van de Overeenkomstsluitende Partijen; indien een industrieel-, een handels- of een beroepsgeheim zou worden geschonden of nog indien de gevraagde bijstand niet verenigbaar is met wettelijke of administratieve voorschriften toegepast door die Overeenkomstsluitende Partij.
2. Wanneer de verzoekende administratie niet in staat is een gelijksoortig verzoek dat door de aangezochte autoriteit zou zijn ingediend in te willigen, vermeldt zij dit in de uiteenzetting van haar verzoek. In een dergelijk geval staat het de aangezochte autoriteit volledig vrij te bepalen welk gevolg aan het verzoek zal worden gegeven.
3. Het verlenen van de bijstand kan door de aangezochte autoriteit worden uitgesteld indien dit een lopend onderzoek, lopende gerechtelijke vervolgingen of een hangende procedure zou verstoren. In een dergelijk geval raadpleegt de aangezochte autoriteit de verzoekende administratie om te bepalen of bijstand kan worden verleend onder de door de aangezochte autoriteit gestelde voorwaarden.
4. Indien een verzoek om bijstand niet kan worden ingewilligd, wordt de verzoekende administratie daarvan onmiddellijk in kennis gesteld, onder opgave van de redenen en omstandigheden die voor het verder verloop van de zaak van belang kunnen zijn.
Vorm en inhoud van de verzoeken om bijstand
Artikel 13
1. De verzoeken gedaan in uitvoering van dit akkoord worden schriftelijk geformuleerd. De documenten nodig voor de uitvoering van die verzoeken dienen te worden bijgevoegd. Indien de omstandigheden zulks vereisen, kunnen mondelinge verzoeken eveneens worden aanvaard, maar zij moeten schriftelijk te worden bevestigd.
2. De overeenkomstig lid 1 van dit artikel ingediende verzoeken bevatten de hiernavolgende gegevens :
a) de autoriteit van wie het verzoek uitgaat;
b) de aard van de procedure;
c) het voorwerp en de reden van het verzoek;
d) de namen en adressen van de partijen waarop de procedure betrekking heeft, indien bekend;
e) een korte beschrijving van de onderzochte zaak en de opgave van de toepasselijke wettelijke bepalingen.
3. De verzoeken worden ingediend in een officiële taal van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij of in een voor deze Partij aanvaardbare taal.
Kosten
Artikel 14
1. De douaneautoriteiten brengen elkaar geen kosten in rekening voor uitgaven die ter uitvoering van dit akkoord zijn gemaakt, met uitzondering van de uitgaven voor getuigen en de vergoedingen voor deskundigen, tolken en vertalers die niet in overheidsdienst zijn. De kosten zullen dienaangaande slechts worden gemaakt na voorafgaand akkoord van de verzoekende Staat.
2. Indien het verlenen van de bijstand hoge en ongewone kosten met zich meebrengt of zal meebrengen, stellen de Overeenkomstsluitende Partijen in overleg de voorwaarden vast waaronder aan het verzoek gevolg zal worden gegeven en de wijze waarop de kosten zullen worden gedragen.
3. De kosten verband houdende met de toepassing van de artikelen 8 en 10.1 worden gedragen door de verzoekende Partij.
Tenuitvoerlegging van het akkoord
Artikel 15
1. De onderscheiden douaneautoriteiten treffen de nodige schikkingen opdat de bijstand via rechtstreeks contact tussen de daartoe aangewezen ambtenaren zou kunnen worden verleend. De namen, telefoonnummers en telefaxnummers van de aangewezen ambtenaren zullen worden uitgewisseld.
2. De douaneautoriteiten vaardigen gedetailleerde bepalingen uit om de tenuitvoerlegging van dit akkoord te vergemakkelijken.
3. De douaneautoriteiten trachten, in onderling overleg, iedere moeilijkheid of twijfel gerezen bij de toepassing van dit akkoord uit de weg te ruimen.
Toepassing
Artikel 16
1. Dit akkoord is van toepassing op het douanegebied van beide Overeenkomstsluitende Partijen zoals dat is bepaald in hun nationale wetgeving.
2. Informatie betreffende douanefraude en -onregelmatigheden met een communautair belang die door de douaneautoriteiten van Turkije aan de douaneautoriteiten van België zouden worden medegedeeld, kunnen door deze laatsten aan de Europese Commissie worden ter kennis gebracht, mits daartoe voorafgaand toestemming werd gekregen vanwege de douaneautoriteiten van Turkije.
Inwerkingtreding en beëindiging
Artikel 17
1. Elk van de Overeenkomstsluitende Partijen brengt de andere Partij, schriftelijk en via diplomatieke weg, ervan in kennis dat de krachtens zijn Grondwet of andere nationale wetgeving bepaalde procedures betreffende de inwerkingtreding van dit akkoord werden vervuld. Dit akkoord treedt in werking de eerste dag van de derde maand volgend op de datum van die kennisgeving.
2. Vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van dit akkoord of op verzoek van een van de Overeenkomstsluitende Partijen, komen de douaneautoriteiten samen met het oog op een hernieuwd onderzoek van dit akkoord.
Artikel 18
1. Dit akkoord wordt gesloten voor onbepaalde duur, maar elke Overeenkomstsluitende Partij kan dit akkoord op elk ogenblik bij kennisgeving via diplomatieke weg opzeggen.
2. De opzegging heeft uitwerking zes maanden na de datum van de kennisgeving van de opzegging aan de andere Overeenkomstsluitende Partij. Procedures die op het ogenblik van de opzegging nog lopende zijn, moeten niettemin, overeenkomstig de bepalingen van dit akkoord, worden afgehandeld.
TEN BLIJKE WAARVAN, de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit akkoord hebben ondertekend.
Gedaan te Ankara, op 3 november 2003, in twee exemplaren, in de Nederlandse, de Franse en de Turkse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek.
Voorontwerp van wet houdende instemming met het Akkoord betreffende wederzijdse administratieve bijstand inzake douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Turkije, ondertekend te Ankara op 3 november 2003.
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Het Akkoord betreffende wederzijdse administratieve bijstand inzake douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Turkije, ondertekend te Ankara op 3 november 2003, zal volkomen gevolg hebben.
41.393/2
De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 27 september 2006 door de minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een voorontwerp van wet « houdende instemming met het akkoord betreffende wederzijdse administratieve bijstand inzake douane tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van de Republiek Turkije, ondertekend te Ankara op 3 november 2003 », heeft op 23 oktober 2006 het volgende advies gegeven :
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1º, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het voorontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat die drie punten betreft, geeft het voorontwerp aanleiding tot de volgende opmerking.
Onderzoek van het ontwerp
Het is gebruikelijk de naam van de Belgische ondertekenaar van het akkoord te vermelden (1) .
De kamer was samengesteld uit
De heer Y. KREINS, kamervoorzitter,
De heer Ph. QUERTAINMONT en mevrouw M. BAGUET, staatsraden,
Mevrouw B. VIGNERON, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer J. REGNIER, eerste auditeur-afdelingshoofd.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. JAUMOTTE, staatsraad.
De griffier, | De voorzitter, |
B. VIGNERON. | Y. KREINS. |
(1) Zie advies 40.589/2 van 21 juni 2006 over een voorontwerp van wet « houdende instemming met het akkoord tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van de Republiek Oezbekistan over wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, ondertekend te Tashkent op 1 november 2002 » (Gedr. St., Senaat, zitting 2005-2006, nr. 3-1807/1, blz. 23).