3-1751/1 | 3-1751/1 |
13 JUNI 2006
INLEIDING
Een overeenkomst inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de regering van de Volksrepubliek China werd te Beijing ondertekend op 6 juni 2005. Het betreft hier een verdrag met een gemengd karakter conform de principebeslissing getroffen door de Interministeriële Conferentie van Buitenlands Beleid van 4 april 1995.
De onderhandelingen over het nieuwe investeringsakkoord werden opgestart in 2004. Het was de bedoeling verder te bouwen op de bepalingen van het oude investeringsakkoord, dat van 4 juni 1984 dateert en de grotere openheid ten overstaan van buitenlandse investeringen waarvan de Volksrepubliek China, sinds haar toetreden tot de WTO, blijk is gaan geven.
Net als dat het geval is in het kader van de mondiale onderhandelingen over verdere handelsliberalisering in het kader van de WTO, drong de BLEU er op aan dat in het nieuwe akkoord aandacht zou worden besteed aan de noodzaak van een duurzame ontwikkeling, onder de vorm van een sociale en een leefmilieuclausule.
De Chinese onderhandelaars wezen dit van de hand : zij wilden als land dat een vooraanstaande rol speelt onder de ontwikkelingslanden — waarvan de positie ten overstaan van de introductie van sociale en milieunormen in het kader van de handelsliberalisering voldoende gekend is — terzake geen precedent scheppen. China bleek echter wel bereid een Memorandum van Overeenstemming over samenwerking op het vlak van Arbeid, Tewerkstelling en Sociaal Overleg af te sluiten. Ook bleek men bereid een nieuwe impuls te geven aan het bestaande bilaterale MOU over samenwerking op het vlak van het leefmilieu te overwegen onder de vorm van een gemeenschappelijke verklaring. Beide akkoorden maken met het investeringsakkoord deel uit van een « triptiek » die op 6 juni 2005 werd ondertekend.
Het initiële bezwaar van Chinese zijde tegen een vermelding van de Belgische regio's in het akkoord — als betrokken partijen — kon worden overwonnen mits verduidelijkingen van de Belgische grondwettelijke arrangementen ter zake. Ook werd duidelijk gemaakt dat de Federale minister van Buitenlandse Zaken als enige zou tekenen voor de BLEU.
Het akkoord werd geparafeerd op 1 april 2005 te Beijing. De ondertekening vond plaats op 6 juni 2005 te Beijing gedurende het Koninklijk Bezoek aan de Chinese Volksrepubliek door minister van Buitenlandse Zaken De Gucht aan Belgische zijde en Vice-Minister van Handel, Zhang Zhigang aan Chinese zijde.
Op 22 mei 2006 heeft de Raad van State zijn advies gegeven (nr. 40.333/4).
In de titel en in art. 2 van het wetsontwerp zal niet uitdrukkelijk verwezen worden naar het Protocol, dat bij de Overeenkomst gevoegd is, aangezien dit integraal deel uitmaakt van de Overeenkomst. (Zie paragraaf 1 van Protocol).
INHOUD VAN DE ONDERHANDELINGEN
Na een eerste tekstverkennende sessie van enkele uren te Brussel (eind januari 2004) werd in een 2e onderhandelingsronde te Beijing (september 2004) overeenstemming tussen beide delegaties bereikt over alle economische investeringsgebonden punten. De tekst is momenteel zeer vergelijkbaar met de verdragen die andere OESO-landen (Duitsland, Finland, Nederland) onlangs konden bekomen. De huidige versie is een aanzienlijke verbetering ten overstaan van met de vorige versie en zal bijgevolg voor ons bedrijfsleven nuttig zijn.
A. Het vorige akkoord vergeleken met het nieuwe ontwerpakkoord
De vergelijking van de Overeenkomst BLEU-China van 1984 (« Overeenkomst van 1984 ») en de tekst die de neerslag is van de onderhandelingen die van 13 tot 16 september 2004 in Beijing plaatshadden (« tekst van 2004 »), toont dat de Belgisch-Luxemburgse investeerders een betere behandeling krijgen ter zake van de :
— indirecte investeringen : in de Overeenkomst van 1984 kwamen deze maar aan bod in artikel 3 (Bescherming van investeringen), terwijl ze in de tekst van 2004 al in artikel 1 worden ter sprake gebracht (omschrijvingen, tezamen met het protocol). Hieruit moge blijken dat alle bepalingen van de tekst van 2004 voortaan van toepassing zijn op de indirecte investeringen;
— nationale behandeling : op grond van de Overeenkomst van 1984 konden de Belgisch-Luxemburgse investeerders geen aanspraak maken op de nationale behandeling, wat volgens de tekst van 2004 nu wel het geval is (artikel 3, met dien verstande dat het protocol in een aantal beperkingen voorziet);
— vrije overmaking : in de Overeenkomst van 1984 werd de mogelijkheid tot vrije overmaking beperkt doordat de Chinese wetgeving inzake de deviezencontrole tekstueel werd overgenomen (protocol) en zodoende werd vastgelegd. De tekst van 2004 (protocol) ter zake werd her en der bijgestuurd en de mogelijkheid tot vrije overmaking is alleen nog onderworpen aan de voorwaarde inzake het vervullen van de formaliteiten waarin de Chinese wetgeving inzake de deviezencontrole voorziet;
— regeling van geschillen tussen een investeerder en een Overeenkomstsluitende Partij : op grond van de Overeenkomst van 1984 kon een investeerder een geschil alleen aan een ad hoc internationaal scheidsgerecht voorleggen wanneer dat geschil verband hield met de naar aanleiding van een onteigening geïnde schadeloosstelling (artikel 10). De tekst van 2004 (artikel 10, met de in het protocol vastgelegde beperkingen) biedt een investeerder de mogelijkheid het geschil voor te leggen aan een Internationaal Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen (ICSID in het Engels), ongeacht de aard van het geschil.
Een protocol werd toegevoegd waarin enkele litigieuze punten werden geregeld. Het addendum aan artikel 1 breidt de definitie van « investering » uit tot de indirecte investeringen wat voor de BLEU absoluut noodzakelijk is. Het addendum voor art. 3 wordt door de Chinese onderhandelaars gemotiveerd door bestaande situaties in de dienstensector die na hun WTO-toetreding konden bestendigd worden. Aan het addendum bij art.5 kon niet ontkomen worden en een MFN-clausule zorgt ervoor dat de BLEU-investeerders niet gediscrimineerd zullen worden mochten er meer voordelige regelingen staan in latere akkoorden. Het uitputten van de interne rechtsorde bij geschillen alvorens naar een Internationale arbitrage te kunnen overstappen wordt meer en meer gevraagd door Ontwikkelingslanden. De termijn van de nationale procedure werd evenwel sterk ingeperkt.
B. Open gebleven punten
Na de 2e onderhandelingsronde op 15 september 2004 bleven 2 belangrijke problemen bestaan :
— De Chinese zijde kon geen enkele verwijzing naar enige sociale en milieuclausule aanvaarden en vroeg de BLEU deze clausules te schrappen.
— De Belgische zijde vroeg de Chinese zijde de vermeldingen van de gewesten in de preambule en ondertekening van de gewesten, noodzakelijk omwille van intern juridische redenen, te aanvaarden
Deze werden, na maanden diplomatiek werk, gelicht in de derde ronde die plaats vond te Beijing op 1 april 2005.
Sociale en milieuclausule
De Chinese onderhandelaars wezen elke verwijzing in de tekst naar sociale of milieu-onderwerpen af. Ze wensen dit enkel te doen op het ogenblik dat er op multilateraal niveau (lees de WTO) een consensus is gevonden over deze onderwerpen. Hun opwerpingen waren de volgende :
— dit is nieuw, China aanvaardde nog nooit dergelijke bepalingen in een bilateraal investeringsbeschermingsovereenkomst
— China vreest een effect op de discussies binnen de WTO.
— Het is voor hen een typische N-Z problematiek. China is een ontwikkelingsland. Elk land heeft andere niveau's en noodwendigheden op milieuvlak. Milieu en sociale normen zijn belangrijk. Als China dat evenwel te sterk zou benadrukken zou dit een hinder kunnen vormen voor de broodnodige investeringen en een negatieve invloed hebben op de economische groei.
— EU-landen hebben hoge standaarden en beginnen die aan te wenden als hinderpalen voor export van ontwikkelingslanden.
China kan dus nog niet op gelijke basis over deze nieuwe onderwerpen met ons verdragen onderhandelen.
De Belgische delegatie herbegon meerdere malen over deze onderwerpen, legde de voorgestelde bepalingen uit, stelde wijzigingen voor en wees op het politiek belang dat de betrokken parlementen hechten aan de opneming van bepalingen betreffende de milieu- en sociale problematiek op het vlak van investeringen.
Uiteindelijk sloot de Chinese delegatie de discussie af door te stellen dat momenteel geen sprake is van besprekingen in een IBO-kader over deze onderwerpen. Verdere studie is nodig om uit te maken of het nuttig en voordelig is voor China over deze onderwerpen in dit kader engagementen aan te gaan. Ze wezen er fijntjes op dat ze al sinds 1982 met de VS onderhandelen over een IBO.
Binnen het kernkabinet van de federale regering werd daarop overeengekomen de sociale en milieu-clausules te laten vallen mits voor beide thema's een bijzonder samenwerkingsakkoord met China af te sluiten. Een dergelijk akkoord werd reeds ondertekend op 26 maart 2002 voor de samenwerking op milieuaangelegenheden. Een vergelijkbare tekst over samenwerking op het vlak van het sociale beleid en de sociale zekerheid werd aan het bevoegde Chinese ministerie voorgelegd.
Protocol over sociale samenwerking
Op de besprekingen van 1 april 2005 werd met dhr. Jiang Mohui, Deputy Director General op het « Department of International Cooperation van het Ministry of Labour and Social security » afgesproken dat op ministerieel niveau, en in elk geval voor de ondertekening van het Investeringsbeschermingsverdrag, een samenwerkingsovereenkomst zal ondertekend worden via een uitwisseling van brieven tussen de ministeries van Sociale zaken van beide landen. De Belgische ontwerptekst werd door de Chinese zijde daarbij grosso modo volledig overgenomen.
Preambule & ondertekeningssectie
De Chinese zijde signaleerde ernstige problemen met betrekking tot de vermelding van de gewesten bij de verslagsluitende partijen én hun eventuele mede-ondertekening. De Belgische zijde legde meermaals de specificiteit en de juridische gevolgen uit van de Belgische staatshervorming op dat vlak. Meermaals werd benadrukt dat het hier de interne rechtsorde van België betrof waar de Chinese partij zich had bij neer te leggen.
China verwees uitdrukkelijk naar Canada waar ook de Provincies soms bevoegd zijn en wat de Canadese regering ertoe verplichtte eerst het akkoord van de provincies te vragen vooraleer het kon tekenen. België had dat ook maar te doen. Onze gewesten zijn voor de Chinezen geen internationale rechtspersonen. Als de verantwoordelijkheid bij niet-respectering bij de Belgische overheid berust waarom moeten dan de gewesten nog tegentekenen ?
Na maanden diplomatieke druk van Belgische zijde verklaarden de Chinese onderhandelaars op de 3e onderhandelingsronde gerust gesteld te zijn door de juridische uitleg die de Belgische zijde haar verschafte over de Belgische staatsstructuur, de internationaal rechtelijke gevolgen en meer in het bijzonder de aansprakelijkheidsregeling bij geschillen en veroordeling (art 169 GW en art 16 BWHI). Omwille van politieke overwegingen stelt zij de BLEU-delegatie evenwel als voorwaarde dat er slechts 1 handtekening zou geplaatst worden namens alle geledingen. Hier kon de BLEU-delegatie op ingaan.
Het investeringsklimaat in de Volksrepubliek China
Daar waar de meeste buitenlandse investeerders het land aanvankelijk aanzagen als een onbeperkte afzetmarkt, zijn velen uiteindelijk China als een productiebasis voor de rest van de regio en wereld gaan gebruiken. Op die wijze werd China de vierde grootste industriële producent na de VS, Japan en Duitsland. Meer dan 50 % van de wereldproductie van camera's; 30 % van alle airconditioners en televisietoestellen, 25 % van alle wasmachines en bijna 20 % van alle koelkasten worden in China geproduceerd. Een belangrijke reden voor het Chinese succesverhaal is gelegen in de lage prijzen. Naarmate meer en meer van de wereldproductie in China plaatsvindt, drijft dit de wereldprijs voor verwerkte producten naar beneden. Bovendien krijgt China steeds meer greep op meer gesofisticeerde goederen als DVD's en computers. En als gevolg van de grote verdoken werkeloosheid op het platteland, beschikt het land over een vrijwel onbegrensde arbeidsreserve. De toetreding tot de WTO en omzetting van de regels ter zake biedt potentiële investeerders een grotere juridische zekerheid en voorspelbaarheid en een MFN-behandeling. Negatieve punten zijn afhankelijkheid van energie, grondstoffenprijzen (cement, staal enz.) die het loonvoordeel beginnen uit te hollen. Onlangs werden aanzienlijke oliereserves (ongeveer 40 bilj. ton) ontdekt in Bohai (Noord-China Basin) en Tarim (Xinjiang Autonomous Region). China Ocean Shipping Company onder andere is begonnen de Chinese oil tanker vloot met 38 % uit te breiden.
De investeringen
In 2004 bedroeg de inward-FDI (Foreign Direct Investments) 60,3 miljard USD, een stijging van 13 % vergeleken met 2003, met 208 056 bedrijven met buitenlands kapitaal (tweede na Luxemburg). Het leeuwendeel van de investeringen wordt aangetrokken door Oost en Zuidelijk China en vooral in de sectoren communicatie, computer e.a. elektronische uitrustingsproducten. De outward-FDI gingen in 2003 vooral (85 %) naar Azië, Afrika en Latijns Amerika.
Een Belgium-China Direct Equity Investment Fund (BCDEIF) met China werd ondertekend. Het Fonds werd volledig ingetekend (100 miljoen euro). Hierdoor wordt er gehoopt op verschillende contracten voor investeringen in KMO-projecten. In 2003 kende ons land 67 projecten in China waaronder Interbrew, Belovo, Umicore en Taminco. Het Belgische aandeel in de totale Chinese FDI in 2003 was 0,16 % (5,05 % voor de EU-15, 70,62 % Azië).
De wetgeving
Om het investeringsklimaat te bevorderen en buitenlandse firma's aan te moedigen om te investeren in China heeft de Chinese regering sinds 1979 een relatief compleet wettelijk systeem en een buitenlands investeringsbeleid opgezet; industrieel, regionaal, belasting en financieel beleid gegoten in verschillende wetten. In juni 1995 formuleerde men de « Interim regulations on FDI directions » and « The industrial catalogue guiding foreign investments ». Deze laatste werd herzien in 1997 en weerspiegelt een uitbreiding van de investeringen aangemoedigd door de Staat.
Sinds het in voege treden van het hervormingsbeleid en de opening naar de buitenwereld heeft China positief beleid gevoerd met betrekking tot het aantrekken van investeringen. Zo hanteert men een preferentieel belastingsbeleid ten overstaan van buitenlandse ondernemingen.en tegelijkertijd worden Chinese regio's aangemoedigd om dergelijke investeringen te ontvangen. Buitenlandse bedrijven zijn de eerste twee jaar vrij van inkomstenbelasting en de volgende drie jaar genieten ze een reductie. Ze zijn ook vrij van « business »-belasting bij technologietransferten.
Verdragen met andere landen
China sloot een dergelijk verdrag voor het eerst af met Zweden in 1982 en heeft tot op vandaag met een 112 landen/regio's zulk een akkoord gesloten, waaronder al de landen van de EU-15 (uitgezonderd Ierland).
Doelstelling voor het afsluiten van een investeringsverdrag
De doelstelling van een dergelijke overeenkomst is, naast het aanmoedigen van investeringen, het bieden van garanties voor een maximale bescherming aan de investeerder, zoals de waarborg voor een billijke en gerechtvaardigde behandeling van de investering, de clausule van de meest begunstigde natie om discriminatie te voorkomen, een vergoedingsplicht bij eigendomsberovende maatregelen, de vrije overmaking van inkomsten en het creëren van een gepast juridisch kader waarbinnen investeringsgeschillen kunnen geregeld worden en waarbij de investeerder een beroep kan doen op internationale arbitrage.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Karel DE GUCHT.
De minister van Buitenlandse Handel,
Marc VERWILGHEN.
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
Onze Groet.
Op de voordracht van Onze minister van Buitenlandse Zaken en van Onze minister van Buitenlandse Handel,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Onze minister van Buitenlandse Zaken en Onze minister van Buitenlandse Handel zijn ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
De Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Volksrepubliek China inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Beijing op 6 juni 2005, zal volkomen gevolg hebben.
Gegeven te Brussel, 10 juni 2006.
ALBERT
Van Koningswege :
De minister van Buitenlandse Zaken,
Karel DE GUCHT.
De minister van Buitenlandse Handel,
Marc VERWILGHEN.
tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Volksrepubliek China inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen.
DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIË,
handelend mede in naam van
de Regering van het Groothertogdom Luxemburg, krachtens bestaande overeenkomsten,
de Vlaamse Regering,
de Waalse Regering,
en de Brusselse Hoofdstedelijke Regering,
enerzijds,
en
DE REGERING VAN DE VOLKSREPUBLIEK CHINA,
anderzijds,
(hierna te noemen « de Overeenkomstsluitende Partijen »),
VERLANGENDE hun economische samenwerking te versterken door voor investeringen door investeerders van de ene Overeenkomstsluitende Partij gunstige voorwaarden te scheppen op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij;
IN HET BESEF dat de wederzijdse stimulering, bevordering en bescherming van investeringen investeerders zal aanzetten tot meer zakelijk initiatief en de welvaart van beide Overeenkomstsluitende Partijen zal vergroten;
VERLANGENDE de samenwerking van beide Overeenkomstsluitende Partijen op grond van gelijkheid en wederzijds voordeel te versterken;
ZIJN het volgende overeengekomen :
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de term « investeerders »,
a) met betrekking tot het Koninkrijk België of het Groothertogdom Luxemburg,
i) de « onderdanen », zijnde elk natuurlijk persoon die volgens de wetgeving van het Koninkrijk België of van het Groothertogdom Luxemburg wordt beschouwd als een onderdaan van het Koninkrijk België of van het Groothertogdom Luxemburg;
ii) de « vennootschappen », zijnde elke rechtspersoon die is opgericht in overeenstemming met de wetgeving van het Koninkrijk België of van het Groothertogdom Luxemburg en waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is op het grondgebied van het Koninkrijk België of van het Groothertogdom Luxemburg;
b) met betrekking tot de Volksrepubliek China,
i) natuurlijke personen die de nationaliteit van de Volksrepubliek China hebben overeenkomstig de wetgeving van de Volksrepubliek China;
ii) een juridische eenheid, met inbegrip van vennootschappen, verenigingen, partnerschappen en andere organisaties, die zijn opgericht in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de Volksrepubliek China en waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is in de Volksrepubliek China.
2. « investeringen » : alle soorten vermogensbestanddelen die worden geïnvesteerd door investeerders van een Overeenkomstsluitende Partij op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij overeenkomstig de wet- en regelgeving van laatstgenoemde. Als investeringen in de zin van deze Overeenkomst gelden in het bijzonder, doch niet uitsluitend :
a) roerende en onroerende goederen, alsmede andere zakelijke rechten zoals hypotheken, retentierechten, pandrechten, rechten van vruchtgebruik en soortgelijke rechten;
b) aandelen, maatschappelijke aandelen en alle andere vormen van deelneming in bedrijven;
c) tegoeden of een andere met een investering verband houdende prestatie die economische waarde heeft;
d) auteursrechten, industriële eigendomsrechten, technische werkwijzen, handelsnamen, know how en goodwill;
e) rechtelijke of wettelijk toegestane contractuele concessies, waaronder die tot het opsporen, ontwikkelen, winnen of exploiteren van natuurlijke rijkdommen.
Veranderingen in de vorm waarin vermogensbestanddelen werden geïnvesteerd of geherinvesteerd doen geen afbreuk aan de omschrijving ervan als « investering » zoals bedoeld in deze Overeenkomst.
3. « opbrengst » : de bedragen die een investering oplevert, en met name, doch niet uitsluitend, winst, rente, vermogensaanwas, dividenden, royalty's en honoraria.
4. « grondgebied » :
a) het grondgebied van het Koninkrijk België en het grondgebied van het Groothertogdom Luxemburg evenals de zeegebieden, dit wil zeggen de gebieden op en onder zee die zich voorbij de territoriale wateren van het Koninkrijk België uitstrekken en waarin laatstgenoemde, overeenkomstig het internationaal recht, soevereine rechten en rechtsmacht uitoefent met het oog op de opsporing, de winning en het behoud van de natuurlijke rijkdommen;
b) het grondgebied van de Volksrepubliek China, (met inbegrip van de territoriale zee en het luchtruim daarboven), alsmede elk gebied buiten haar territoriale zee waarbinnen de Volksrepubliek China soevereine rechten uitoefent voor de exploratie en de exploitatie van rijkdommen in de zeebodem, de ondergrond ervan en de erboven liggende wateren, in overeenstemming met het Chinese recht en het internationale recht.
Artikel 2
Bevordering en bescherming van investeringen
1. Elke Overeenkomstsluitende Partij bevordert investeringen van investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij op haar grondgebied en laat zodanige investeringen toe in overeenstemming met haar wetgeving.
2. Alle investeringen van investeerders van een Overeenkomstsluitende Partij genieten op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij een eerlijke en rechtvaardige behandeling.
3. Investeringen van investeerders van een Overeenkomstsluitende Partij genieten op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij voortdurende zekerheid en bescherming.
4. Onverminderd haar wet- en regelgeving, neemt een Overeenkomstsluitende Partij geen ongeoorloofde of discriminatoire maatregelen die het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot of de vervreemding van de investeringen door de investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij zouden kunnen belemmeren.
Artikel 3
Nationale behandeling en meest begunstigde natie
1. Elke Overeenkomstsluitende Partij verleent aan investeringen en daarmee verband houdende activiteiten van investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij een behandeling die niet minder gunstig is dan de behandeling die deze Overeenkomstsluitende Partij verleent aan investeringen en daarmee verband houdende activiteiten van haar eigen investeerders.
2. Geen van de Overeenkomstsluitende Partijen verleent aan investeringen en daarmee verband houdende activiteiten van investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij een behandeling die minder gunstig is dan de behandeling die de Overeenkomstsluitende Partij verleent aan investeringen en daarmee verband houdende activiteiten van investeerders van een derde Staat.
3. Het bepaalde in lid 2 van dit Artikel mag niet zodanig worden uitgelegd dat een Overeenkomstsluitende Partij verplicht is investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij mede het voordeel te laten genieten van een behandeling, voorkeur of voorrecht voortvloeiend uit :
a) het lidmaatschap van een douane-unie, een vrijhandelszone, een economische unie, een gemeenschappelijke markt dan wel enige andere vorm van regionale economische organisatie of internationale overeenkomst tot oprichting hiervan;
b) een internationale overeenkomst of regeling die volledig of hoofdzakelijk betrekking heeft op belastingen;
c) regelingen ter bevordering van kleinschalige grenshandel in grensgebieden.
Artikel 4
Ontneming en eigendomsbeperking
1. Elke Overeenkomstsluitende Partij verbindt zich geen enkele maatregel tot onteigening of nationalisatie noch enige andere maatregel te treffen die tot gevolg heeft dat aan de investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij rechtstreeks of onrechtstreeks de hun toebehorende investeringen op haar grondgebied worden ontnomen.
2. Wanneer om redenen van openbaar nut, openbare veiligheid of nationaal belang van het bepaalde in het eerste lid moet worden afgeweken, dienen de volgende voorwaarden te worden vervuld :
a) de maatregelen worden genomen met inachtneming van nationale rechtsprocedures;
b) de maatregelen zijn niet discriminatoir;
c) de maatregelen gaan vergezeld van voorzieningen voor de betaling van een schadeloosstelling.
3. Het bedrag van de schadeloosstelling komt overeen met de werkelijke waarde van de investeringen op de dag voordat de maatregelen werden genomen of bekendgemaakt.
De schadeloosstelling wordt uitgekeerd in gelijk welke omwisselbare munt. Ze moet zonder onnodige vertraging worden uitbetaald en moet vrij kunnen worden overgemaakt. Vanaf het tijdstip dat het bedrag van de schadeloosstelling werd vastgesteld tot op de datum waarop ze wordt uitgekeerd, levert de schadeloosstelling intrest op aan het normale banktarief.
4. Aan investeerders van de ene Overeenkomstsluitende Partij die verliezen lijden met betrekking tot hun investeringen wegens oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie, een nationale noodtoestand of opstand op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij, wordt door laatstgenoemde, wat de restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere regeling betreft, een behandeling toegekend die ten minste gelijk is aan de behandeling die laatstgenoemde Overeenkomstsluitende Partij toekent aan de investeerders van de meest begunstigde natie.
Artikel 5
Overmakingen
1. Elke Overeenkomstsluitende Partij waarborgt aan investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij de vrije overmaking van alle met de investering verband houdende betalingen, en meer bepaald :
a) bedragen die nodig zijn om de investering tot stand te brengen, te onderhouden of uit te breiden;
b) bedragen bestemd voor het nakomen van contractuele verbintenissen, met inbegrip van de bedragen die nodig zijn voor de terugbetaling van leningen, royalty's en andere betalingen voortvloeiend uit licenties, franchises, concessies en andere soortgelijke rechten;
c) de opbrengst van investeringen;
d) de opbrengst van de gehele of gedeeltelijke liquidatie van investeringen, met inbegrip van vermogensaanwas of meerwaarden van het geïnvesteerd kapitaal;
e) de inkomsten van onderdanen van de andere Overeenkomstsluitende Partij die uit hoofde van een investering op haar grondgebied werken;
f) de in toepassing van artikel 4 uitgekeerde schadeloosstelling.
2. Voornoemde overmaking gebeurt in vrij inwisselbare munt, tegen de wisselkoers die op de datum van overmaking van toepassing is op het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partij die de investeringen aanvaardt.
Artikel 6
Subrogatie
Indien één der Overeenkomstsluitende Partijen of haar aangewezen instantie een schadeloosstelling uitkeert aan haar eigen investeerders op grond van een voor een investering verleende waarborg of een verzekeringscontract tegen niet-commerciële risico's ten aanzien van een investering op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij, erkent laatstgenoemde Overeenkomstsluitende Partij :
a) de overdracht bij wet of ingevolge een rechtshandeling, aan de eerstgenoemde Overeenkomstsluitende Partij of haar aangewezen instantie van de rechten en schuldvorderingen van de investeerder, alsmede,
b) dat de eerstgenoemde Overeenkomstsluitende Partij of haar aangewezen instantie op grond van de subrogatie de rechten en vorderingen van voornoemde investeerder kan laten gelden en de verplichtingen die op de investeerder rusten, in dezelfde mate op zich neemt.
Artikel 7
Andere verplichtingen
1. Wanneer een vraagstuk omtrent investeringen wordt geregeld bij deze Overeenkomst en bij de nationale wetgeving van de ene Overeenkomstsluitende Partij dan wel bij internationale overeenkomsten waarbij de Overeenkomstsluitende Partijen partij zijn of op een later tijdstip kunnen worden, kunnen de investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij gebruik maken van de bepalingen die voor hen het meest gunstig zijn.
2. Elke Overeenkomstsluitende Partij staat te allen tijde in voor het naleven van de verbintenissen die zij jegens investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij is aangegaan.
Artikel 8
Regeling van investeringsgeschillen
1. Wanneer een juridisch geschil ontstaat tussen een investeerder van de ene Overeenkomstsluitende Partij en de andere Overeenkomstsluitende Partij geeft de ene Partij hiervan schriftelijk kennis aan de andere Partij bij het geschil.
De Partijen dienen ernaar te streven het geschil in de mate van het mogelijke door overleg te regelen, indien nodig door deskundig advies in te winnen van een derde partij of anders door middel van bemiddeling tussen de Overeenkomstsluitende Partijen langs diplomatieke weg.
2. Indien het geschil niet door overleg kan worden geregeld binnen zes maanden na de kennisgeving door de partij bij het geschil, stemt elke Overeenkomstsluitende Partij ermee in dat het, naar keuze van de investeerder wordt voorgelegd aan :
a) de bevoegde rechtbank van de Overeenkomstsluitende Partij die partij is bij het geschil;
b) het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen (I.C.S.I.D.), dat is opgericht krachtens het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, gedaan te Washington op 18 maart 1965.
Zodra de investeerder het geschil aan de bevoegde rechtbank van de betrokken Overeenkomstsluitende Partij dan wel aan het ICSID heeft voorgelegd, is de procedurekeuze onherroepelijk.
3. De uitspraken van het scheidsgerecht zijn onherroepelijk en bindend voor de partijen bij het geschil. Elke Overeenkomstsluitende Partij verbindt zich ertoe ze uit te voeren overeenkomstig haar nationale wetgeving.
Artikel 9
Geschillen tussen de Overeenkomstsluitende Partijen betreffende de uitlegging of toepassing van deze Overeenkomst
1. Geschillen betreffende de uitlegging of toepassing van deze Overeenkomst worden zoveel mogelijk langs diplomatieke weg beslecht.
2. Wanneer een geschil niet langs diplomatieke weg kan worden beslecht, wordt het voorgelegd aan een gemengde commissie bestaande uit vertegenwoordigers van beide Overeenkomstsluitende Partijen; deze Commissie komt op verzoek van een van de Overeenkomstsluitende Partijen en zonder onnodige vertraging bijeen.
3. Indien de gemengde commissie het geschil niet binnen zes maanden kan regelen, wordt het op verzoek van een der Overeenkomstsluitende Partijen onderworpen aan een scheidsgerecht dat voor elk geval afzonderlijk op de volgende wijze wordt samengesteld :
a) Het scheidsgerecht bestaat uit drie scheidsmannen. Binnen twee maanden na ontvangst van het schriftelijk kennisgeving waarin om arbitrage wordt verzocht, benoemt elke Overeenkomstsluitende Partij een scheidsman. Beide scheidsmannen kiezen gezamenlijk binnen wederom twee maanden een onderdaan van een derde Staat die diplomatieke betrekkingen met beide Overeenkomstsluitende Partijen onderhoudt, als voorzitter van het scheidsgerecht.
b) Indien het scheidsgerecht niet is samengesteld binnen vier maanden na ontvangst van de schriftelijke kennisgeving waarin om arbitrage wordt verzocht, kan elke Overeenkomstsluitende Partij, bij ontbreken van een andere overeenkomst, de voorzitter van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoemingen te verrichten. Indien de voorzitter onderdaan is van een van de Overeenkomstsluitende Partijen of anderszins verhinderd is genoemde functie uit te oefenen, wordt het lid van het Internationale Gerechtshof dat na hem het hoogst in anciënniteit is en dat geen onderdaan is van een van beide Overeenkomstsluitende Partijen of niet anderszins verhinderd is genoemde functie uit te oefenen, verzocht de benoemingen te verrichten.
c) Het scheidsgerecht stelt zijn eigen procedureregels vast. Het doet zijn uitspraak overeenkomstig het bepaalde in deze Overeenkomst en met de door beide Overeenkomstsluitende Partij erkende beginselen van het internationaal recht.
d) Het scheidsgerecht komt tot zijn uitspraak bij meerderheid van stemmen. De uitspraak is voor beide Overeenkomstsluitende Partijen bindend en onherroepelijk. Op verzoek van een Overeenkomstsluitende Partij zet het scheidsgerecht de redenen voor zijn uitspraak uiteen.
4. Elke Overeenkomstsluitende Partij draagt de kosten van de door haar benoemde scheidsman en die van haar vertegenwoordiging in de arbitrageprocedure. De kosten van de voorzitter en het gerecht worden door de Overeenkomstsluitende Partijen in gelijke delen gedragen.
Artikel 10
Overgangsbepalingen
1. Deze Overeenkomst treedt in de plaats van en vervangt de Overeenkomst inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen tussen de regering van de Volksrepubliek China en de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie, ondertekend te Brussel op 4 juni 1984.
2. Deze Overeenkomst is van toepassing op alle investeringen gedaan door investeerders van de ene Overeenkomstsluitende Partij op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij, ongeacht of deze vóór of na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst zijn gedaan. Ze is evenwel niet van toepassing op een geschil of vordering inzake een investering, die reeds voor de inwerkingtreding ervan voorwerp was van een juridische procedure of arbitrage. Dergelijke geschillen en vorderingen blijven als voorheen geregeld overeenkomstig de bepalingen van de Overeenkomst van 1984 genoemd in het eerste lid van dit artikel.
Artikel 11
Inwerkingtreding en duur
1. Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de Overeenkomstsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan hun respectieve daarvoor vereiste nationale wettelijke procedures zijn voltooid, en blijft van kracht voor een tijdvak van tien jaar.
2. Deze Overeenkomst blijft van kracht tenzij een van de Overeenkomstsluitende Partijen de andere Overeenkomstsluitende Partij één jaar voor het verstrijken van het oorspronkelijke tijdvak van tien jaar of op een ander tijdstip schriftelijk in kennis stelt van haar voornemen om de Overeenkomst te beëindigen.
3. Ten aanzien van investeringen gedaan vóór de datum van beëindiging van deze Overeenkomst, blijven de bepalingen van de artikelen 1 tot en met 9 van kracht gedurende een tijdvak van nog eens tien jaar vanaf die datum van beëindiging.
4. Deze Overeenkomst kan schriftelijk door de Overeenkomstsluitende Partijen worden gewijzigd. Ten aanzien van de inwerkingtreding van wijzigingen geldt dezelfde procedure als voor de inwerkingtreding van deze Overeenkomst.
TEN BLIJKE WAARVAN, de ondertekenende vertegenwoordigers, naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, deze Overeenkomst hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te Beijing, op 6 juni 2005, in de Nederlandse, de Franse, de Chinese en de Engelse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil in interpretatie is de Engelse tekst doorslaggevend.
bij de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Volksrepubliek China inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen.
Bij de ondertekening van de Overeenkomst inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de regering van de Volksrepubliek China, hebben de ondertekenende vertegenwoordigers overeenstemming bereikt over de volgende bepalingen, die een integrerend deel uitmaken van de Overeenkomst :
Ad artikel 1
De term « investeringen » genoemd in artikel 1, tweede lid, omvat investeringen van rechtspersonen van een derde Staat die het eigendom zijn van of onder toezicht staan van investeerders van de ene Overeenkomstsluitende Partij en die zijn gedaan op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij in overeenstemming met de wetten en voorschriften van laatstgenoemde Partij. De desbetreffende bepalingen van deze Overeenkomst zijn alleen van toepassing op dergelijke investeringen, wanneer deze derde Staat geen recht heeft, of afstand doet van het recht, tot het eisen van schadeloosstelling nadat de investeringen door de andere Overeenkomstsluitende Partij zijn onteigend.
Ad artikel 3
Ten aanzien van de Volksrepubliek China, is het eerste lid van artikel 3 niet van toepassing op :
(a) bestaande, niet-conforme maatregelen die op haar grondgebied worden gehandhaafd;
(b) de voortzetting van zodanige niet-conforme maatregel;
(c) een wijziging van zodanige niet-conforme maatregel voor zover de wijziging de non-conformiteit van de maatregel niet vergroot.
De Volksrepubliek China zal het nodige doen om de niet-conforme maatregelen met voortvarendheid op te heffen.
Ad artikel 5
1. Ten aanzien van de Volksrepubliek China, dient de overmaking bedoeld in artikel 5 van deze Overeenkomst te voldoen aan de desbetreffende formaliteiten vereist door de huidige Chinese wetten en voorschriften inzake deviezencontrole.
2. In dit opzicht kent de Volksrepubliek China aan de investeerders van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie geen behandeling toe die minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan de investeerders van een derde Staat.
3. Deze formaliteiten worden niet aangewend als een middel om zich te onttrekken aan de verbintenissen of verplichtingen van de Overeenkomstsluitende Partij uit hoofde van deze Overeenkomst.
4. De bepalingen van artikel 5 van deze Overeenkomst tasten niet de rechten en verplichtingen inzake deviezenbeperkingen aan die een Overeenkomstsluitende Partij heeft of kan hebben als lid van het Internationale Monetaire Fonds.
Ad artikel 8
Er wordt wederzijds kennis van genomen dat de Volksrepubliek China vereist dat de betrokken investeerder de in de wetten en voorschriften van de Volksrepubliek China omschreven nationale bestuursrechtelijke herzieningsprocedure uitput, alvorens het geschil te onderwerpen aan internationale arbitrage uit hoofde van artikel 8, tweede lid. De Chinese Volksrepubliek verklaart dat een dergelijke procedure een periode van maximaal drie maanden duurt.
GEDAAN in tweevoud te Beijing, op 6 juni 2005, in de Nederlandse, de Franse, de Chinese en de Engelse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil in interpretatie is de Engelse tekst doorslaggevend.
Voorontwerp van wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Volksrepubliek China inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Beijing op 6 juni 2005.
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
De Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Volksrepubliek China inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Beijing op 6 juni 2005, zal volkomen gevolg hebben.
40333/4
De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 24 april 2006 door de minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een voorontwerp van wet « houdende Instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Volksrepubliek China inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Beijing op 6 juni 2005 », heeft op 22 mei 2006 het volgende advies gegeven :
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1º van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het voorontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
1. Teneinde de leden van de wetgevende kamers in te lichten omtrent de inhoud van de lezing die primeert in geval van verschil in uitlegging, moet bij die kamers de tekst in de Engelse taal worden ingediend (1) .
2. In het verdrag moet de naam van de Belgische ondertekenaar worden vermeld (2) .
3. Daarenboven behoort ook uitdrukkelijk te worden ingestemd met het protocol bij de overeenkomst (dat bij de adviesaanvraag is gevoegd).
De kamer was samengesteld uit
De heer R. ANDERSEN, eerste voorzitter van de Raad van State,
De heren P. LIÉNARDY en P. VANDERNOOT, staatsraden,
Mevrouw C. GIGOT, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer J. REGNIER, eerste auditeur-afdelingshoofd.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. LIÉNARDY.
De griffier, | De eerste voorzitter, |
C. GIGOT. | R. ANDERSEN. |
(1) Zie het recente advies 39.577/4 over een voorontwerp van wet « houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie, enerzijds, en de Republiek Uganda, anderzijds, inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Kampala op 1 februari 2005 », van 10 januari 2006 (Gedr. St. Senaat, 2005/2006, nr. 1523/1, blz. 17-18).
(2) Zie advies 36.231/2, over een voorontwerp van wet « houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Republiek Benin inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 18 mei 2001 », van 29 december 2003 (Gedr. St. Senaat, 2003/2004, nr. 483/2, blz. 15).