3-1781/1 | 3-1781/1 |
29 JUNI 2006
De groep van beoefenaars van een vrij beroep wordt steeds groter
Tussen 2001 en 2004 groeide de groep van de beoefenaars van de vrije beroepen met 19 888 eenheden. Dit is goed voor een toename van ruim 12 %. Eind 2004 oefenden 177 892 zelfstandigen, of 21 % van alle zelfstandigen (859 717), een vrij beroep uit. In 2001 was dit 9 %. Het gaat niet alleen om artsen, advocaten, notarissen, apothekers en dierenartsen maar ook om onder andere paramedici, accountants, fiscalisten, architecten, landmeters en experts.
De werkgelegenheid in het vrije beroep groeide tussen 1993 en 2002 aan met 43 % tot 194 286 eenheden. In die periode kwamen er 58 632 werknemers bij. De toename is vooral te situeren in het Vlaamse landsgedeelte waar de werkgelegenheid in de sector met 63 % toenam. Zo'n 105 545 werknemers zijn in Vlaanderen tewerkgesteld in het vrije beroep.
De beoefenaar van het vrije beroep neemt een bijzondere plaats in onze samenleving in
De meerwaarde van de beoefenaars van de vrije beroepen kan als volgt worden omschreven : hoge maatschappelijke toegevoegde waarde, intellectuele onafhankelijkheid, morele autonomie, professionele verantwoordelijkheid, kwaliteit en de vertrouwensrelatie met de cliënt of patiënt.
Bovendien vervullen verschillende vrije beroepen een taak als intermediair van het beleid. We kunnen verwijzen naar de grote rol van de artsen, apothekers en paramedici in de medische dienstverlening en naar de notarissen en advocaten-bemiddelaars die in zekere mate overheidstaken vervullen, waarin de vertrouwensrelatie van groot belang is.
Het vrije beroep is in essentie een intellectueel dienstverlenend beroep
Hun grootste toegevoegde waarde is terug te vinden in de kennis van de beoefenaar van het vrije beroep. Die intellectuele dienstverlening is pas mogelijk wanneer zij in alle onafhankelijkheid kan plaatsvinden. Die intellectuele onafhankelijkheid is dan ook de achilleshiel van het vrije beroep.
De bijzondere eigenheid van het vrije beroep komt meer en meer in het gedrang
Een economische afhankelijkheid dreigt de intellectuele onafhankelijkheid van het vrije beroep te ondergraven.
Enerzijds is er de problematiek van de mate waarin het vrije beroep onderworpen is aan de regels van de vrije mededinging, anderzijds is er de druk op de rentabiliteit.
Een nieuw evenwicht is nodig tussen de moderne eisen van zakendoen en de mededingingsregels, en de typische eigen rol en waarden van het vrije beroep (onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid).
Het vrije beroep staat voor heel wat uitdagingen
De beoefenaars van vrije beroepen dienen zelf een aantal uitdagingen ter hand te nemen.
De vrije beroepsbeoefenaar dient zijn praktijk te voeren op basis van de moderne managementsprincipes. Kostprijsbewustzijn en samenwerking dienen hierin een cruciale rol te spelen. Permanente aandacht dient ook naar opleiding te gaan.
Daarnaast staat de overheid ter ondersteuning van het vrij beroep ook voor een aantal uitdagingen
Op beleidsvlak kan er meer gebeuren voor de beoefenaars van vrije beroepen.
Die interesse is broodnodig. Meer en meer cijfers wijzen erop dat op middellange termijn er een tekort dreigt te ontstaan aan onder meer huisartsen, tandartsen en notarissen.
| Jan STEVERLYNCK. |
De Senaat,
A. Overwegende dat de beoefenaar van een vrij beroep, rekening houdend met de nieuwe context van vrije mededinging, zijn rol van onafhankelijke intellectuele dienstverlener ook in de toekomst waar moet kunnen maken.
B. Overwegende dat de beoefenaars van een vrij beroep economische actoren zijn.
C. Overwegende dat de Europese Commissie in het verslag over de mededinging op het gebied van de professionele dienstverlening van 9 februari 2004 de professionele dienstverlening van de lidstaten en de regelgevende instanties van de lidstaten uitnodigt een grondige evaluatie te maken van de concurrentiebeperkende regels voor vrije beroepen.
D. Overwegende dat bij de behandeling van de Europese richtlijn vrij verkeer van diensten in het Europees Parlement de eigenheid van het vrij beroep werd erkend.
E. Overwegende dat de deontologie en de tuchtrechtspraak op een moderne leest dient te worden geschoeid. De deontologische regels mogen de economische keuzevrijheid van de cliënt, de patiënt of de betrokken beroepsgroep niet beperken.
F. Overwegende dat de sector nood heeft aan een codificatie van de wetgeving
G. Overwegende dat het vrije beroep nood heeft aan meer economische weerbaarheid.
H. Overwegende dat de vrije beroepsbeoefenaar wordt geconfronteerd met een groeiend aantal verplichtingen van administratieve aard die hem opgelegd worden door de overheid en die nauw samenhangen met de uitvoering van zijn maatschappelijke opdracht, maar waar doorgaans geen rechtstreekse vergoeding tegenover staat.
I. Overwegende dat er nood is aan een overlegde structurele oplossing voor de evoluties inzake de verzekering van de burgerlijke aansprakelijkheid, dit zowel in het voordeel van de vrije beroeper als van de cliënt en patiënt.
J. Overwegende dat de ICT meer ingang moet vinden in de relatie van de overheid met de beoefenaar van het vrij beroep.
K. Overwegende dat de sociale weerbaarheid van de beoefenaar van het vrije beroep verhoogd dient te worden.
Vraagt de regering :
1. de nodige beleidsinstrumenten aan te reiken welke de economische actoren toekomen. Concreet vertaalt zich dit in meer aanwezigheid in overlegstructuren met de overheid. Ook moeten de beoefenaars een beroep kunnen doen op alle fiscale, sociale en economische stimuli, zoals voorzien voor andere zelfstandigen.
2. het vrije beroep in overeenstemming te brengen met de vrije mededingingsregels, zonder evenwel de eigenheid van het vrije beroep uit het oog te verliezen.
3. te waken over het feit dat de zelfregulering tot stand komt op basis van op interprofessionele leest hervormde orden en beroepsinstituten met als grondslag een interprofessionele (Europese) basisdeontologie, waar een transparante tuchtrechtspraak voorop staat.
4. de wetgeving op de vrije beroepen te codificeren.
5. om, in het kader van het verhogen van de economische weerbaarheid, een vermindering van de administratieve lasten te realiseren.
6. In een eerlijke vergoeding te voorzien voor het groeiend aantal verplichtingen van administratieve aard die de beoefenaar van het vrij beroep worden opgelegd door de overheid en die nauw samenhangen met de uitvoering van zijn maatschappelijke opdracht.
7. de problematiek van de beroepsaansprakelijkheid ter harte te nemen, en dit met het oog op het vermijden van onverzekerbare of extreem dure prestaties, of defensieve beroepsuitoefening.
8. meer ICT-toepassingen, zoals het elektronisch gezondheidsdossier, mogelijk te maken via de ontwikkeling van een aangepast regelgevend en materieel kader.
9. zoals voor andere zelfstandigen de beoefenaars van vrije beroepen een beter sociaal statuut te geven, dat hen in de eerste plaats zekerheid moet bieden tijdens periodes waarin ze niet in staat zijn om eigen inkomsten te verwerven.
5 mei 2006.
| Jan STEVERLYNCK. |