3-901/1 (Senaat) DOC 51 2421/001 (Kamer) | 3-901/1 (Senaat) DOC 51 2421/001 (Kamer) |
6 JUNI 2006
I. INLEIDING
Reeds tijdens de vorige zittingsperiodes de organisatie van de hulpdiensten, en van de brandweer in het bijzonder, een belangrijk aandachtspunt geweest van het federaal parlement. Zowel in de Senaat als in de Kamer van volksvertegenwoordigers werden wetsvoorstellen ingediend. Ook tijdens de vorige zittingsperiode heeft de Senaat reeds een verslag uitgebracht over de hervorming van de hulpdiensten (1) . In zekere zin sluit dit verslag dus aan bij een parlementaire traditie.
Na de gasramp in Gellingen van 30 juli 2004 is het duidelijk geworden dat een hervorming van de hulpdiensten niet langer op zich kan laten wachten. De minister van Binnenlandse Zaken richt in september 2004 een commissie voor de hervorming van de civiele veiligheid op die wordt voorgezeten door de heer C. Paulus, gouverneur van de provincie Antwerpen.
Uw commissies beslissen samen om de werkzaamheden van de commissie voor de hervorming van de civiele veiligheid van nabij te volgen vanwsege het belang dat zij aan de civiele veiligheid hechten en de dringende aard van de hervorming.
Zij hebben gouverneur Paulus dan ook drie maal gehoord in gemeenschappelijke vergadering en hebben samen van gedachten gewisseld over de hervormingsvoorstellen die geleidelijk vastere vorm kregen. De weergave van deze debatten, die hebben plaats gehad op 26 april 2005, 8 november 2005 en 14 maart 2006, vindt u terug in dit verslag.
II. EERSTE HOORZITTING MET DE HEER PATRICK DEWAEL, VICE-PREMIER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HEER CAMILLE PAULUS, GOUVERNEUR VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN EN VOORZITTER VAN DE COMMISSIE VOOR DE HERVORMING VAN DE CIVIELE VEILIGHEID (DINSDAG 26 APRIL 2005)
1. Uiteenzetting van gouverneur Paulus
Gouverneur Paulus benadrukt dat de commissie voor de hervorming van de civiele veiligheid (verder in dit verslag : « de commissie ») al hard gewerkt heeft maar dat er nog veel dient te gebeuren. Zo lang er geen akkoord is over het geheel, is er geen akkoord over de onderdelen.
1. Waarom is een hervorming van de civiele veiligheid noodzakelijk ?
De minister heeft bij de installatie van de commissie in september 2004 duidelijk gezegd dat het tijd was om de huidige organisatie van de hulpdiensten te herbekijken omdat deze reeds 40 jaar oud is en omdat de risico's van onze maatschappij enorm zijn geëvolueerd. Om die risico's op een efficiënte manier te kunnen bestrijden, moet in een aangepaste vorming en een specifieke apparatuur worden voorzien bij de brandweerdiensten. Na de grootschalige hervorming van de politie moet dus eveneens de organisatie van de hulpdiensten worden aangepast aan de behoeften van onze samenleving.
Vanaf het begin heeft de minister benadrukt dat hij deze hervorming niet wenste door te voeren vanuit een ivoren toren maar dat ze diende te worden gestoeld op een breed maatschappelijk draagvlak.
Om die reden heeft hij de commissie in het leven geroepen, waarin zowel de Vlaamse en de Waalse brandweerfederaties zijn vertegenwoordigd als de Vlaamse en de Waalse verenigingen van steden en gemeenten — een belangrijk deel van de financiering van de civiele veiligheid gebeurt vandaag door de steden en gemeenten. Verder zetelen in de commissie ook vertegenwoordigers van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en van het kabinet en de administratie van Binnenlandse Zaken.
Het was de uitdrukkelijke wens van de minister dat alle betrokkenen mee aan tafel zouden zitten zodat van bij de aanvang de mening en wensen van de betrokken partners gekend zijn.
2. Welke taak heeft de commissie gekregen ?
De commissie heeft niet als taak zelf beslissingen te nemen — dat is het domein van de politiek. De commissie moet wel voorstellen aandragen om de huidige hulpverlening te optimaliseren. Kortom, om ervoor te zorgen dat bij een incident, de burger zo snel en zo efficiënt mogelijk geholpen wordt.
Dit betekent niet dat onze brandweerdiensten op dit ogenblik niet voldoende performant zijn : de hulpdiensten leveren uitstekend werk. Toch mogen we niet blind zijn voor een aantal gebreken. In bepaalde delen van het land zijn er « zwarte punten » : plaatsen waar, bij een ernstig incident, de hulp niet voldoende snel en efficiënt kan worden geboden.
De minister heeft eveneens gevraagd dat die voorstellen op een zo ruim mogelijke consensus zouden berusten van de brandweerfederaties en van de vertegenwoordigers van steden en gemeenten.
De commissie komt één keer per maand bijeen voor een halve dag waarbij tussentijds voorbereidende vergaderingen georganiseerd worden. Hiervoor werden twee werkgroepen in het leven geroepen :
— de werkgroep « organisatie » : die moet nadenken over een optimale structuur van de brandweerdiensten. De aanbevelingen van deze werkgroep worden dan besproken in de commissie.
— de werkgroep « risicoanalyse » : die moet de studie begeleiden die door de minister werd gevraagd aan een consortium van universiteiten (UCL, VUB, UG, UA). Aan de professoren werd gevraagd de algemene en specifieke risico's over het hele territorium van het land in kaart te brengen. Vervolgens moeten ze een ideaal geïnformatiseerd model uitwerken van wat op vlak van de hulpdiensten nodig is om die risico's maximaal het hoofd te kunnen bieden. Deze studie moet volgens het contract klaar zijn tegen eind september 2005.
Pas dan kunnen ook de werkzaamheden van de commissie in een eindfase komen, aangezien deze grotendeels afhangen van de finale conclusies van deze studie. Deze risicoanalyse van het consortium is immers de wetenschappelijke basis voor het bepalen van de werkelijke hulpbehoeften in de komende jaren en van raming van de middelen (materieel, personeel, ...) die nodig zullen zijn.
3. Hoever staan de werkzaamheden van de commissie op dit ogenblik ?
De commissie heeft getracht een akkoord te bereiken over een aantal basisprincipes, die als bakens worden uitgezet voor het uitwerken van aanbevelingen aan de minister.
Dit is geen gemakkelijke opdracht : de brandweerfederaties en de steden en gemeenten zitten niet altijd op eenzelfde golflengte. Ook in Vlaanderen en Wallonië liggen de accenten vaak heel verschillend. Een ruime consensus bereiken in de commissie zal dus niet altijd evident zijn.
Momenteel zijn er drie belangrijke uitgangspunten waarover men een eenstemmig akkoord heeft bereikt. Het betreft de volgende basisprincipes :
1e basisprincipe : De burger in ons land heeft recht op de snelste en de meest adequate hulp.
Dit lijkt op het eerste zicht de evidentie zelve maar het heeft tot gevolg dat de territoriale grenzen, op basis waarvan de brandweerdiensten momenteel zijn georganiseerd (gemeente- en provinciegrenzen), in de toekomst zullen moeten worden vergeten.
De commissie wenst dat ten allen prijzen wordt vermeden dat een territoriale indeling in de toekomst de basis blijft voor de hulpverlening. Het criterium moet worden dat de brandweerdienst die het snelst adequate hulp kan bieden ter plaatse moet komen. De onmiddellijke toepassing van dit principe kan nu reeds, zonder enige bijkomende kost, tot een belangrijke verbetering van de dienstverlening van de brandweerdiensten leiden.
De gouverneur benadrukt dat hij in de provincie Antwerpen, nog voor er sprake was van een algemene hervorming, een risicoanalyse heeft laten uitvoeren waarbij het principe van « de snelste komt ter plaatse » werd toegepast. Hij heeft vastgesteld dat de toepassing van dit principe in de provincie Antwerpen, de risicodekking met 10 % verbeterde. Dit principe optimaliseert de risicodekking dus in belangrijke mate.
In de werkgroep en achteraf in de commissie heeft men fel gediscussieerd over de invulling van de begrippen « snel » (wat is de minimumtermijn die gegund mag worden aan een brandweerdienst om ter plaatse te komen ?) en « adequate hulp » (Wat betekent dit qua basisuitrusting en manschappen ? Over hoeveel mensen en over welke apparatuur moet men beschikken ?).
Betreffende het begrip « snel » werd aan het consortium van universiteiten gevraagd om een objectief instrument te ontwikkelen om te bepalen welke hulpdienst het snelste ter plaatse kan zijn. Daartoe moeten de universiteiten wel over een aantal basisparameters beschikken. De commissie heeft bijgevolg voorgesteld om op basis van volgende hypothese te werken :
— 2 minuten reactietijd na de oproep;
— 2 minuten tijd voor een professioneel korps en 5 minuten tijd voor een vrijwilligerskorps voor de voorbereiding van het vertrek;
— 8 minuten voor de aanrijdtijd.
Dit geeft dus een totaal van 12 minuten voor een professioneel korps en 15 minuten voor een vrijwilligerskorps. Dit is echter slechts een hypothese die de universiteiten als uitgangspunt nemen. 15 minuten voor de vrijwilligerskorpsen is echter het maximum maximorum : als die termijn overschreden wordt, heeft een interventie vaak geen zin meer.
De commissie wacht momenteel op de onderzoeksresultaten van de universiteiten. Zij zullen zich baseren op de vooropgestelde hypothese van 12-15 minuten, op de bevolkingsaantallen en op de algemene en specifieke risicodekking.
Een ander belangrijk begrip is dat van de adequate hulp. Wat betekent dit ? Wat is de basisuitrusting waarover een brandweerpost moet beschikken ?
Ook over dit begrip is men binnen de commissie tot een unaniem standpunt gekomen. De adequate hulp bestaat uit :
— een halfzware autopomp met bevrijdingsmateriaal;
— een bemanning van 6 personen;
— een ambulance met 2 personen;
— een autoladder of een tankwagen bemand door 3 personen, naar gelang het gaat om een stedelijk of landelijk gebied.
De ideale basisinterventiepost moet dus permanent kunnen beschikken over 6 tot 11 personen naargelang de aard van het geval. De ambulance en de autoladder kunnen bijvoorbeeld via het netwerk ter beschikking worden gesteld en hoeven dus niet noodzakelijk permanent aanwezig zijn.
De term adequaat voor de dringende medische hulpverlening ligt nog niet vast omdat de vertegenwoordigers van het ministerie Volksgezondheid pas zeer laat hebben deelgenomen aan de discussies van de commissie.
2e basisprincipe : Elke burger in ons land heeft recht op een zelfde bescherming tegen een gelijkwaardige bijdrageplicht.
Dit is vandaag niet het geval : de beschermingsgraad verschilt van regio tot regio. Dit is onaanvaardbaar. Waar men ook woont, men moet een gelijkwaardige service krijgen.
Ook de kosten moeten voor elke burger gelijk zijn, ook al is de commissie zich ervan bewust dat de diversiteit van ons land het onmogelijk maakt om een identieke kostprijs te realiseren, gelet op het bestaan van specifieke risico's.
3e basisprincipe : Het streven naar schaalvergroting.
Alleen door schaalvergroting kunnen de middelen voor de civiele veiligheid, die ter beschikking worden gesteld door de gemeenten en Binnenlandse Zaken, efficiënt worden beheerd en kan een maximale service aan de burgers worden verzekerd.
In de hervorming die de commissie uittekent is deze schaalvergroting een heel belangrijk principe.
4. Organisatie
Wat de organisatie betreft, stelt de commissie voor in de toekomst op drie niveaus te werken.
Het eerste niveau betreft de hulpposten. Sommigen hebben het graag over het « lokaal niveau », maar het is beter het over het « uitvoerend niveau » te hebben. De minimumnormen voor materieel en personeel werden hierboven beschreven.
De twee verenigingen van Steden en Gemeenten willen dat de gemeentelijke overheden hierbij maximaal betrokken worden. Men kan immers niet ontkennen dat een groot gedeelte van de financiën van hen komt.
Over hoe ze er concreet bij betrokken moeten worden, wordt uitgebreid gedebatteerd en dat debat is nog niet ten einde. Het is een meer dan delicate discussie en er zal heel veel creativiteit nodig zijn om tot een oplossing te komen die voor iedereen aanvaardbaar is.
De gemeenten willen overigens niet dat de interventietijd een bij wet opgelegde norm wordt. Ze willen wel een inspanningsverbintenis maar geen resultaatsverbintenis aangaan, om de duidelijke reden dat zij verantwoordelijk zijn.
Men moet ook realistisch zijn : de kwaliteitsnormen voor zowel het materieel als voor het personeel kunnen niet van vandaag op morgen worden opgelegd. Dat moet geleidelijk aan gebeuren. Men moet de grootste onregelmatigheden eerst aanpakken.
Het tweede organisatieniveau is de hulpverleningszone : in de toekomst zal ze een fundamentele rol spelen. Het is immers op dat niveau dat de bijstand die verder reikt dan de basisdienstverlening moet worden georganiseerd. De hulpverleningszone zal tegelijk de kwaliteit van de dienstverlening van de hulpposten moeten verzekeren en coördineren.
Elke provincie zal minstens één hulpverleningszone tellen. Het maximumaantal hulpverleningszones werd in de werkgroep nog niet bepaald. De minister wacht op het advies van de gouverneurs hierover.
De hulpverleningszone zal rechtspersoonlijkheid hebben : dat is heel belangrijk, aangezien elke zone op die manier personeel kan aanwerven en materieel kan kopen.
Ze wordt bestuurd door een raad waarin alle burgemeesters van de zone zitting hebben. Het uitvoerend orgaan zal uit door de raad verkozen leden bestaan. De technische problemen zullen worden behandeld door een technisch comité, dat uit de commandanten van de hulpposten bestaat en dat wordt voorgezeten door de officier-zonechef.
Indien de provincie uit meer dan één hulpverleningszone bestaat, zal een interzonaal comité, waarvan de bevoegdheden nog moeten worden bepaald, voor de coördinatie zorgen. De gouverneur zal dat comité voorzitten, in zijn hoedanigheid van federaal regeringscommissaris.
Het derde organisatieniveau is het federaal niveau. Dat zal voor de regelgeving verantwoordelijk zijn. Op dat niveau bevindt zich de minister van Binnenlandse Zaken zich. Hij wordt bijgestaan door zijn administratie en een staf « administratie en techniek » (dat is iets nieuws, die staf zal uit gedetacheerde brandweerofficieren bestaan die ondersteund worden door een kennis- en expertisecentrum).
Dit is in grote trekken de organisatie zoals uitgetekend door de commissie. Er is een ruim akkoord binnen de commissie maar de verdere invulling dient nog te gebeuren en zal nog veel discussie opleveren. Vooral de betrokkenheid van de gemeenten bij het eerste niveau zal een moeilijk punt vormen.
De commissie heeft dus reeds een stuk van de weg afgelegd maar er blijven een aantal pijnpunten die verder moeten worden uitgewerkt :
1. Het personeelsstatuut
Er moet een uniform personeelsstatuut komen waarin ook aandacht wordt geschonken aan de situatie van de vrijwillige brandweermensen. Zij zijn heel belangrijk, de brandweer kan niet zonder hun hulp. Een hervorming zonder deze vrijwilligers zou trouwens ook onbetaalbaar zijn.
Binnen de commissie werd een werkgroep samengesteld, waarin zowel de gewesten als de syndicaten zullen betrokken worden. Bij de politiehervorming zijn de syndicale eisen zeer belangrijk geweest. De gemeenten vrezen dus dat hetzelfde gebeurt bij de hervorming van de civiele hulpdiensten, wat hen in een onmogelijke situatie zou plaatsen.
2. De indicatie van de meerkost van de hervorming
Ook al wil de commissie via schaalvergroting de middelen zo efficiënt mogelijk aanwenden, toch is zij er van overtuigd dat een ernstige hervorming van de brandweerdiensten en de civiele veiligheid niet zal kunnen zonder een meeruitgave.
Om deze meerkost te kunnen evalueren, moet men in de allereerste plaats weten wat de civiele veiligheid vandaag kost aan de gemeenten en aan de federale overheid. Tot nog toe kan daar geen eenduidig antwoord op worden gegeven.
Om die reden moet dringend werk worden gemaakt van de nulmeting : de administratie van Binnenlandse Zaken houdt zich daarmee bezig in overleg met Dexia. Omdat dit echter niet volstaat werden de universiteiten ook hier ingeschakeld om mee te helpen aan de nulraming.
Deze nulmeting verloopt echter niet zo vlot en zal niet kunnen worden afgewerkt in de vooropgestelde termijn. Vandaar dat er sprake is om een privébureau in te schakelen : er is een interessant en redelijk aanbod voorgesteld door een privéonderneming.
De cijfers van de nulmeting zijn absoluut noodzakelijk om de hervormingskost te kunnen berekenen.
3. Intergratie van de werking van de politie en de brandweerdiensten op termijn
De minister is er voorstander van dat deze integratie op redelijke termijn zou worden doorgevoerd teneinde werkelijke veiligheidszones te creëren. Voor de commissie lijkt dit niet haalbaar op korte termijn : er zal in fasen moeten gewerkt worden.
De conferentie van de Gouverneurs probeert de gevraagde oefening op een behoorlijke manier uit te voeren maar de moeilijkheden rond de totstandkoming van de politiezones zijn zeker nog niet vergeten.
De aandacht van de commissie moet dus volgens spreker voornamelijk worden toegespitst op het nastreven van een efficiënte en goede brandweerdienst en hulpverlening.
2. Gedachtewisseling
Senator Van Peel kan niet zich niet van de indruk ontdoen dat sommige grote professionele korpsen soms weinig te doen hebben. Dit komt deels omdat er een continue dienst moet verzekerd worden van 24u/24u en omdat er, gelukkig, niet permanent branden of verkeersongevallen zijn.
Hij heeft zelf al een aantal voorstellen gedaan om de productiviteit bij sommige korpsen te verhogen. Bijvoorbeeld, door te bepalen dat sommige brandweerlieden voor andere taken kunnen worden ingezet. Deze voorstellen werden onmiddellijk weggewuifd met het argument dat daardoor de veiligheid in het gedrang komt. Hij begrijpt dat argument niet, zeker niet als hij moet vaststellen dat veel horecazaken zelfs niet de meest elementaire vorm van brandtoezicht krijgen.
Zou het niet nuttig zijn om een grotere inzetbaarheid van de professionele korpsen voor andere taken te overwegen ?
Gouverneur Paulus stelt dat deze kwestie momenteel nog niet wordt besproken in de commissie omdat er voorlopig nog andere prioriteiten zijn. Zijdelings is de werkgroep « organisatie » echter tot bepaalde vaststellingen gekomen die de bedenkingen van de heer Van Peel bevestigen.
Bij de bespreking van het statuut van de brandweer zal de commissie zullen deze aspecten (maximale inzetbaarheid) hoogstwaarschijnlijk aan de orde komen.
Senator Brotcorne vraagt zich af of de hulpverleningszone en de hulpposten op lokaal niveau op elkaar afgestemd zijn. Wat is de juridische band tussen de zones en de posten ? Welk gezag en welke bevoegdheden zal de zone hebben ? Hoe zal men het probleem oplossen van de geografische gebieden aan de rand van een zone, gelet op de interventietijd van 12 tot 15 minuten ? Zal de bevoegdheid van de hulpposten tot de geografische zone beperkt zijn of zullen ze buiten de grenzen ervan kunnen optreden ?
Werd de commissie gevraagd zich te buigen over de problemen in verband met het ramen van de meerkosten die voortvloeien uit de hervorming en met het verkrijgen van de cijfers op het ministerie van Buitenlandse Zaken ? Welke mogelijke financiering ziet ze voor de toekomst ? Is het mogelijk een andere verankering te overwegen dan de zuiver gemeentelijke verankering, die per definitie zeer ongelijk is ? Één van de grote doelstellingen van de hervorming bestaat er overigens in alle burgers dezelfde bescherming te bieden tegen dezelfde kostprijs. Er valt niet te ontkomen aan een debat over de financiering van de hulpverleningszones.
Een ander fundamenteel gegeven betreft de praktische opleidingen. Momenteel bestaat er op dit gebied nagenoeg niets voor de vrijwillige en professionele brandweerlieden. Die hebben er nochtans duidelijk behoefte aan, aangezien elke brand anders is en met een andere techniek moet worden aangepakt. Werkt de commissie aan dat aspect ?
Welk lot wacht de civiele bescherming, die naast het brandweerkorps bestaat ? Wordt ze erin opgenomen of blijft ze apart ?
Heeft de commissie in verband met de verdeling van de bevoegdheden over de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Volksgezondheid de opdracht gekregen, om met het oog op een betere organisatie, na te denken over de mogelijkheid om al die bevoegdheden aan één enkele minister toe te kennen ?
Senator Bouarfa wil terugkomen op de methode van de Commissie : veertien dagen geleden verscheen een synthesenota in de pers. Die nota gaf zogenaamd het standpunt weer van de commissie voor de hervorming van de civiele veiligheid. Dat was niet juist, aangezien er geen akkoord was in de commissie over de maatregelen die in die nota werden voorgesteld.
Haar fractie is het niet eens met die werkwijze. Inhoudelijk luidt het standpunt van de PS dat een betere financiering van de hulpdiensten noodzakelijk is. Dat is overigens wat de verschillende diensten vragen : meer mensen en meer materieel, om de beste interventiekwaliteit te kunnen bieden. Volgens haar fractie moet bij de hervorming van de brandweerdiensten eerst aandacht worden besteed aan een betere financiering, voor men begint te praten over het opzetten van nieuwe structuren ! Het is belangrijk dat niet dezelfde fouten worden gemaakt als bij de hervorming van de politiediensten.
De nota voorziet immers in het oprichten van nieuwe zones, wat het ontstaan van rechtspersonen met zich brengt. Elke zone krijgt een raad, een college alsook een ontvanger en een secretaris. Is het echt nodig nieuwe directiestructuren bij te maken zoals wordt voorgesteld ?
Over de intentie om de interventietijd tot 12 minuten te beperken kan men zich alleen maar verheugen, hoewel zoiets voor bepaalde regio's zoals de regio Luxemburg waar het door de brandweer te bestrijken gebied zo uitgestrekt is, niet haalbaar is, in tegenstelling tot het Vlaamse Gewest waar de concentratie veel groter is. Die visie op de hervorming van de brandweerdiensten zal in Wallonië moeilijk in praktijk kunnen worden gebracht.
Welk lot wacht het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, als hoofdstad van België, maar ook van Europa, in die hervorming ? Dat statuut brengt voor het gewest grote lasten met zich die het gevolg zijn van de aanwezigheid van instellingen, ambassades, van grote evenementen (voetbal, bezoeken van staatshoofden, ...).
Tot slot wenst ze te weten wat die hervorming zal kosten ? De kostprijs van het oprichten van nieuwe instellingen en van de invoering van een eenvormig statuut voor brandweerlui zal zeer hoog zijn. Hoeveel zullen de gemeenten daarvan op zich moeten nemen ?
Senator Noreilde benadrukt dat de VLD zich verheugt over het werk dat werd geleverd in de commissie. In de huidige organisatie van de korpsen zit geen logica of duidelijke visie. Een evolutie naar een organisatie in zones is een goede oplossing.
Over de vooropgestelde interventietijd van 12 minuten denkt spreker dat dit voor een professioneel corps een realistisch en haalbaar doel moet zijn. Voor een vrijwilligerscorps werd deze tijd bepaald op 15 minuten wat zeker niet voor alle korpsen haalbaar is, hoewel dit inderdaad als een kritische tijdslimiet moet worden beschouwd. Hij wenst te vernemen of de commissie van de vrijwilligerskorpsen een soort bereikbaarheidsgarantie zal vragen en wat dit concreet betekent voor de korpsen ? Zeker is in elk geval dat dit zal leiden tot een meerkost.
De vraag naar een hervorming van de hulpdiensten werd versterkt door de ramp in Gellingen. We moeten streven naar een kwaliteitsvolle interventie. Op dit ogenblik bestaat er te weinig eenvormigheid in de wijze waarop branden worden bestreden zodat we moeten evolueren naar een minimum noodboek. Wat wordt hierover vooropgesteld door de commissie ?
Wat de meerkost van de hervorming betreft, meent hij dat eerst de toekomstige structuur moet worden uitgetekend. Pas daarna kan men beginnen rekenen. Enkele maanden geleden werd in de media geopperd dat betaalde interventies een mogelijk piste is. De kostprijs zou dan worden verhaald bij de verzekeringsmaatschappijen door een verhoging van de premies. Is dit een reële denkpiste ?
Een laatste aandachtspunt betreft de brandweerstatistieken : blijkbaar beschikken onze buurlanden over zeer bruikbare statistieken, wat niet het geval is voor België. Is dat een probleem waarmee de commissie zich bezighoudt ?
Mevrouw Schrijvers,volksvertegenwoordiger, komt terug op de voorgestelde structuur. De CD&V kan zich vinden in een indeling van de structuur op drie niveaus. Momenteel bestaan de brandweerzones al, tenminste in theorie. Daarom is zij het er mee eens dat het verlenen van rechtspersoonlijkheid aan deze zones absoluut noodzakelijk is en dat het besef van deze zones op het terrein moet groeien.
De rol van de zones is vooral van belang op het vlak van personeelsbeleid en de aankoop van materiaal. Wel is zij bekommerd over de lokale verankering. Deze bekommernis is voornamelijk tweeledig :
— de duizenden vrijwilligers die onmisbaar zijn voor de hulpverlening. We moeten er wel op letten dat de verplichtingen en eisen (aanwezigheid, opleiding, ...) niet zo moeilijk worden dat het in de praktijk onmogelijk wordt dat het vrijwilligerswerk blijft bestaan. De combinatie met werksituaties wordt hoe langer hoe moeilijker.
— Bij de lokale verankering komt ook de betrokkenheid van de lokale besturen (en burgemeesters) aan bod. Als de burgemeesters verantwoordelijkheid dragen, moeten ze ook betrokken worden bij het uittekenen van een beleid in hun gemeente. Een grote zorg voor de burgemeesters is de spanning die bestaat tussen het feit dat ze enerzijds juridisch verantwoordelijk zijn voor een aantal aspecten maar anderzijds geen beslissingsrecht hebben.
Op vlak van de financiële implicaties zijn er heel wat vragen. Als de commissie vooropstelt dat een basisinterventiepost uit 6 tot 11 personen moet bestaan en over het nodige materiaal moet beschikken, rijst onmiddellijk de vraag wie dat moet betalen.
Dit geldt ook voor de vooropgestelde interventietijd : de CD&V pleit ervoor dat de maximale tijd als een inspanningsverbintenis wordt beschouwd en niet als een resultaatsverbintenis. Dit standpunt mag niet beschouwd worden als het ontlopen van verantwoordelijkheden maar is gebaseerd door de realiteit op het terrein.
Voor de financiering van de hervorming, pleit de CD&V voor een effectenrapportage zodat onaangename verassingen worden vermeden. De hervorming moet worden gebaseerd op een realistisch scenario voor de verbetering van de dienstverlening.
Zij pleit voor een bepaalde continuïteit in de rapportering van de commissie. Het is positief dat nu reeds over de hervorming wordt gesproken maar anderzijds bestaat het gevaar dat sommige gemeenten hun investeringen in de brandweer zullen stopzetten in afwachting van de hervorming. De perslekken over de werkzaamheden en voorlopige conclusies van de commissie zijn in elk geval niet van dien aard dat zij de onrust bij de gemeentebesturen wegnemen.
Gouverneur Paulus komt terug op het perslek in verband met de nota van de commissie.
Die nota was opgesteld met het oog op een onderhoud met de minister, om na te gaan of deze laatste akkoord kon gaan met het reeds verrichte werk. De commissie wou de goedkeuring van de minister voor ze haar werkzaamheden voortzette. Die nota was aan de commissieleden voorgelegd ter goedkeuring. Blijkbaar hebben bepaalde commissieleden die nota aan journalisten gegeven, wat hij slechts kan betreuren. Noch de minister, noch hijzelf hebben ooit een interview over dat onderwerp gegeven.
Het is evident dat de financiering van de hervorming een grote zorg is voor de gemeentebesturen. Als de meerkost zo groot is dat hij niet door de gemeenten kan worden gedragen zullen desgevallend elders middelen moeten worden gevonden. Binnen de werkgroep organisatie werden reeds een aantal pisten vooropgesteld. De minister wil dit punt zelf afhandelen omdat hij van oordeel is dat dit zijn politieke verantwoordelijkheid is. De minister heeft tot op vandaag nog geen enkel beslissend gesprek gehad over dit probleem binnen de Ministerraad.
Veel financieringspistes zijn mogelijk : ofwel wordt de meerkost gedragen door de gemeenten, ofwel door de FOD Binnenlandse Zaken, eventueel samen met de FOD Volksgezondheid, ofwel derden. In die laatste hypothese dachten sommigen reeds aan een verplichte brandverzekering.
Hij wenst alleen te benadrukken dat de commissie inderdaad verplicht is om in fasen te werken.
De Brandweervereniging Vlaanderen en de Vlaamse Vereniging van steden en gemeenten hebben erop aangedrongen dat er over een eventuele integratie van de Civiele Bescherming en de brandweerdiensten gepraat zou worden. Toen de ministers de commissie echter hebben ingesteld, heeft de minister verklaard dat dergelijke integratie niet aan de orde was. Dat standpunt werd onlangs nog herhaald.
De minister van Binnenlandse Zaken bevestigt dat dit nog steeds zijn standpunt is. Hierover geïnterpelleerd in de Kamer heeft hij geantwoord dat de Civiele Bescherming zal blijven bestaan als gespecialiseerde steun- en hulpdienst.
GouverneurPaulus komt terug op de maximale integratie van de politiezones en de hulpverleningszones, om te voorkomen dat nog meer organen worden opgericht. Hij herinnert eraan dat ook de minister wenst dat er op korte of middellange termijn een optimale en maximale integratie tot stand komt. Hij heeft daarom aan de gouverneursconferentie gevraagd voorstellen in die zin uit te werken.
Voor de provincie Antwerpen, die 26 politiezones telt, is dat een echte uitdaging. Voor andere provincies zal het misschien gemakkelijker gaan.
Hij deelt overigens de mening dat men niet lichtzinnig nieuwe organen in het leven moet roepen, temeer omdat er reeds organen bestaan welke die taak op zich kunnen nemen. In elk geval moet men rekening houden met de ervaring die men heeft opgedaan bij de politiehervorming en moet men de struikelblokken van destijds bij de huidige hervorming pogen te omzeilen.
Wat betreft de vrijwilligers en de eventuele bereikbaarheidsgarantie, wilt de commissie inderdaad de vooropgestelde interventietijden halen. Deze zijn een conditio sine qua non. Volgens specialisten komt een interventie anders al te laat. Ook een bereikbaarheidsgarantie is op termijn nodig omdat anders de vooropgestelde interventietijd nooit gehaald wordt.
Uiteraard is het de bedoeling dat de vrijwilligers in de toekomst een belangrijk onderdeel blijven uitmaken van de brandweer. De balans moet dus niet aan de andere kant doorhellen en de voorwaarden mogen niet zo streng zijn dat er geen kandidaten meer zijn.
Van een noodboek en interventieprotocollen moet werk worden gemaakt. Dit zal eerst moeten gebeuren op het niveau van de staf administratie en techniek, waarin ook brandweerofficieren zullen worden opgenomen, die op dit punt belangrijk werk zal leveren.
Daarnaast heeft de minister recent het initiatief genomen om een Koninklijk Besluit te nemen in verband met noodplanning. Voor Vlaanderen bestaat er echter reeds een algemeen rampenplan, wat niet het geval is in Wallonië. Het Koninklijk Besluit maakt van dit rampenplan een verplichting.
De Waalse gouverneurs waren overigens heel enthousiast over dat ontwerp van koninklijk besluit, omdat het aan een zeer oude wens tegemoet komt.
Betrouwbare statistieken vormen een echt pijnpunt. Hier wordt evenwel aan gewerkt.
De minister van Binnenlandse Zaken verduidelijkt dat de administratie in het verleden, wegens onderbezetting van het personeel, deze statistieken niet altijd heeft kunnen opvolgen. In de begroting zijn middelen voorzien om de administratie te versterken waardoor de administratie de statistieken beter zal kunnen opvolgen in de toekomst.
Bovendien zullen in de toekomst door het nieuwe communicatiesysteem ASTRID automatisch statistieken worden gegenereerd.
Vervolgens snijdt gouverneur Paulus het punt van de opleiding van de brandweerlui aan. De provincie Antwerpen was zich van dat probleem bewust en heeft met eigen middelen een « Praktisch Training Centrum » opgericht, waar de brandweerlui praktische opleidingen kunnen volgen en zich kunnen oefenen. Hij hoopt dat dit pionierswerk in heel het land algemeen zal worden nagevolgd.
De minister van Binnenlandse Zaken is in tegenstelling tot de minister van Volksgezondheid gewonnen voor het idee om één enkele minister voor alle materies bevoegd te maken. Nu is de minister van Binnenlandse Zaken bevoegd voor de dringende medische hulpverlening tot de ambulance in het ziekenhuis aankomt. Zodra men in het ziekenhuis aankomt, is de minister van Volksgezondheid bevoegd. Het is duidelijk dat dit een probleem is dat onder ministers moet worden opgelost. Op dit punt moet het debat dus worden voortgezet.
De heer Maene, volksvertegenwoordiger, is blij te vernemen dat er bij de huidige hulpdiensten weinig zaken te betreuren vallen en dat een en ander dus alleen « verbeterd » moet worden, en niet « rechtgezet » moet worden. Dat maakt het werk van de commissie voor de hervorming van de civiele veiligheid er niet gemakkelijker op.
Wat betreft de interventiesnelheid, die op 12 of 15 minuten is bepaald, meent hij dat men zich, voor alles wat zich ten zuiden van Samber en Maas afspeelt, moeilijk kan voorstellen dat de voertuigen sneller kunnen rijden dan 60 km per uur. Dat betekent dat de hulpposten niet meer dan 16 km uit elkaar mogen liggen. De huidige situatie moet dus veranderen : er moeten absoluut meer hulpposten komen, met de aanwerving van bijkomend personeel, de aankoop van materieel, enz. Wie zal dat alles financieren ?
Wat betreft het verlenen van aangepaste hulp rijst er een probleem met betrekking tot de omvang van de diensten. In zijn regio stelt men vast dat de vrijwillige diensten meestal sneller uitrukken dan de kleine professionele diensten. Spreker heeft echter de betekenis van het derde basisprincipe niet goed begrepen.
Wat de organisatie betreft, blijft de commissie duidelijk vragen hebben over de manier waarop het lokale niveau aan de verschillende organisatieniveaus kan deelnemen. De burgemeesters blijven verantwoordelijk op het grondgebied van hun gemeente. Dat impliceert dat ze gezag uitoefenen over de hulpdiensten om die taak correct te vervullen. Men kan moeilijk eisen dat de burgemeesters verantwoordelijkheid dragen als ze geen gezag over de organisatie mogen uitoefenen.
Gaat het bij de permanente aanwezigheid van zes brandweerlui om beroepsbrandweerlui of om vrijwilligers ? Wil men de weg van de professionalisering van de hulpposten opgaan ?
Gouverneur Paulus wijst erop dat het probleem van de bevoegdheid reeds bij de politiehervorming werd geregeld : de burgemeesters waren bevoegd voor de politieactiviteit op het grondgebied van hun gemeente, maar momenteel is het de Politieraad (die onder andere uit de burgemeesters bestaat) welke die verantwoordelijkheid voor een zone draagt. Voor de hulpdiensten zal hetzelfde gelden. De gemeenteraad zal daarvoor echter gemeentereglementen blijven maken. Men overweegt geenszins ze hun bevoegdheid op het grondgebied van hun gemeente af te nemen.
Hij verzekert dat de commissie in geen geval de professionalisering van de hulpposten overweegt. Hij spreekt niet graag over beroepskrachten of vrijwilligers, maar heeft het liever over voltijdse en deeltijdse brandweerlui.
Die zes personen zullen niet doorlopend in de kazerne aanwezig moeten blijven, maar moeten op elk tijdstip oproepbaar zijn en zeer snel in de hulppost kunnen zijn. Eisen dat die groep van zes personen permanent aanwezig is, zou volstrekt onbetaalbaar zijn.
De heer Maene, volksvertegenwoordiger, begrijpt dat de burgemeester, wat de politie betreft, volledig bevoegd blijft op het grondgebied van zijn gemeente. Het optreden van het toekomstige college blijft beperkt tot het bestuur en de organisatie van de zone.
Wat de grensgebieden van de provincies betreft, moet worden vastgesteld dat de grenzen van de provincies reeds lang overschreden worden. Dat mag in de toekomst dus geen probleem zijn, aangezien er ook reeds partnerschappen en vormen van samenwerking bestaan met de diensten van buurlanden (Frankrijk, Luxemburg).
De PS wil grondig nadenken over het statuut van de brandweer : de verwachtingen van de brandweerdiensten zijn reëel en gegrond. Zal de commissie dat werk snel aanvatten ? Hoever staat men met de alternatieve financiering ? Het is duidelijk dat er enorme middelen nodig zullen zijn, aangezien het om een ambitieuze hervorming gaat. Het risico bestaat dat de gemeenten er niet aan willen deelnemen. Men zal dus aan andere mogelijkheden moeten denken, zoals de participatie van de verzekeringsmaatschappijen.
Gouverneur Paulus stelt vast dat men zich heel veel zorgen maakt over de financiering van de hervorming. De gemeenten dringen er daarom op aan dat de hervorming in fasen gebeurt, om een perfect model te kunnen uitwerken. Dat zal dus tijd vergen.
Hij kan er echter niet meer over zeggen, omdat de minister van Binnenlandse Zaken als eerste voor de financiering verantwoordelijk is. Hij moet het probleem in de Ministerraad aankaarten en de middelen voor de hervorming vinden.
Het standpunt van de gemeenten is duidelijk : na de politiehervorming zijn ze niet meer in staat om nog meer te betalen dan nu al het geval is.
Wat de interventietijd betreft, moet erop worden gewezen dat het universiteitenconsortium reeds een oefening heeft gemaakt op grond van de bevolking van de steden en gewesten. Onmiddellijk stelde men vast dat er in Brussel, door het aantal kazernes op het grondgebied, geen problemen zijn. In Vlaanderen is de toestand aanvaardbaar, maar in Wallonië zijn er grote problemen die absoluut moeten worden opgelost. De kazernes liggen veel te ver uit elkaar en dat heeft grote gevolgen voor de interventietijd. De minister heeft kennis genomen van die resultaten.
Het derde principe betekent dat er op grotere schaal dan thans het geval is, moet worden gewerkt. Men maakt dus hulpverleningszones die in staat zullen zijn meer middelen te beheren.
De heer Antheunis, volksvertegenwoordiger, stelt dat als de meerkost te hoog is er waarschijnlijk geen hervorming zal komen. Deze meerkost moet dus beperkt blijven.
Hij aanvaardt het principe van de drie niveaus maar vraagt zich af of men de oefening zal maken om op het laagste niveau een aantal taken (en ook materiaal) van het lokale niveau naar de hulpzones over te brengen. Anders zal er een te grote meerkost zijn op het laagste niveau.
Zal men ook nagaan of de huidige taken van de brandweer allemaal gratis moeten blijven ? In sommige gevallen moeten de particulieren zelf instaan voor de kosten terwijl de brandweer zich wel gratis zal verplaatsen voor andere gevallen. Kan men de tussenkomsten van de brandweerdiensten niet beperken tot een aantal kerntaken ?
Spreker zou tevens willen vernemen wat de discussie over het personeelsstatuut juist inhoudt. Het gaat volgens hem niet over een financiële tegemoetkoming ten voordele van de individuele vrijwilliger maar eerder over een aantal verzekeringen of faciliteiten die moeten worden toegekend door de werkgever.
Een laatste opmerking betreft de kwaliteitsnorm van de basis interventiepost : deze post moet permanent bemand zijn met 6 tot 11 personen. Als men daarmee de basispost van het eerste onderste niveau bedoelt dan zal het onmogelijk zijn om deze fenomenale meerkost te financieren.
Gouverneur Paulus bevestigt dat het evident is dat de toekomstige hulpverleningszones een aantal taken van het lokale niveau zullen overnemen. De werkgroep organisatie is momenteel bezig om de taken van deze zones duidelijk te bepalen. Ze houdt ook rekening met de bekommernis van de gemeenten om de betrokkenheid van de lokale overheid op niveau 1 te verzekeren.
Wat de taken betreft die thans gratis worden uitgevoerd en in de toekomst betaald zullen worden, is het evident dat een uniforme regeling zal worden uitgewerkt. Als er moet betaald worden voor een dienst zal dit in alle gemeenten hetzelfde zijn.
Over de bemanning van de basisinterventieposten, hebben de verenigingen van steden en gemeenten zelf gesteld dat de permanente aanwezigheid van zes man een minimum is. Het overige aantal mensen kunnen ter beschikking worden gesteld via een netwerk voor de hulposten. Ze moeten dus niet permanent aanwezig zijn.
Mevrouw Thijs, senator, komt terug op het probleem van de financiële middelen. Zij herinnert er aan dat in het regeerakkoord van 1993 was ingeschreven dat de kosten voor de brandweerdiensten zouden verhaald worden op de private brandverzekeringen.
Zij meent dat de verwachte besparing bij de voorgenomen schaalvergroting met een korreltje zout moet worden genomen. De schaalvergroting heeft bij de politiehervorming in elk geval niet geleid tot een kostenbesparing.
Zij stelt vast dat we leven in een industriële maatschappij die voordurend evolueert. Hetzelfde geldt voor de gevaren. Heeft de commissie dan ook een analyse gemaakt van de sterkten en de zwakten van onze huidige brandweerkorpsen ? Dit lijkt haar een nuttige oefening met het oog op de hervorming.
In elk geval is het een probleem dat we in ons land niet over duidelijke en volledige cijfers beschikken. De risicoanalyses zijn uitbesteed aan het consortium van universiteiten maar op basis van welke cijfers zal deze worden uitgevoerd ?
Gouverneur Paulus is het er mee eens dat van de schaalvergroting geen wonderen mogen verwacht worden. Toch is ze absoluut noodzakelijk als we de brandweer willen reorganiseren. Niet elk korps kan beschikken over alle materiaal dat in noodsituaties nodig kan zijn (gaspakken, duikers of groot watertransport). Dat is precies het voordeel van de hulpverleningszones : zij zullen instaan voor de coördinatie en bepalen welk korps bijstand verleent en welk materiaal aangekocht wordt. Dit is precies de bedoeling van de schaalvergroting : zorgen dat het materiaal dat nodig is om een ernstig incident aan te kunnen beschikbaar is.
Mevrouw Thijs, senator, wijst er op dat veel korpsen nu reeds hun materiaal samen aankopen. Kan men deze samenwerking niet beter ondersteunen en stimuleren in plaats van een grote hulpverleningszone te creëren ?
Zij heeft de indruk dat men zoveel mogelijk streeft naar provinciale zones.
Gouverneur Paulus erkent dat deze samenwerking in sommige regio's inderdaad bestaat maar dat is zeker niet overal het geval. Een gezonde en verstandige samenwerking kan ook niet opgelegd worden omdat de huidige zones geen rechtspersoonlijkheid hebben. Ze functioneren dus op een louter vrijwillige basis en dit volstaat niet.
Hij ontkent overigens dat de commissie naar provinciale zones streeft. De commissie is enkel tot de conclusie gekomen dat er minimaal één hulpverleningszone per provincie moet worden voorzien. Het maximum aantal hulpverleningszones is nog niet bepaald. Hiervoor wordt gewacht op de exacte bevoegdheden van deze zones, het advies van de gouverneurs en de verdere resultaten van de risicoanalyse.
Hij verwacht dat er veel meer dan één hulpverleningszone per provincie zal zijn. Daarentegen mag men ook niet overdrijven met het aantal hulpverleningszones : voor een provincie als Antwerpen lijken 3 à 4 hulpverleningszones zeker noodzakelijk, terwijl voor Waals-Brabant de helft zou kunnen volstaan.
De risicoanalyse zal ons ook daar veel leren. De analyse van de sterkten en de zwakten van het huidige systeem is precies datgene waar de universiteiten volop mee bezig zijn. Zij zullen de blinde vlekken heel duidelijk aanduiden.
De gouverneur meent niet dat het regeerakkoord expliciet vermeldt dat de financiering vanuit de verplichte brandverzekering zou komen. De minister heeft immers afwijzend gereageerd toen deze piste hem door de commissie werd voorgesteld. Indien deze piste toch wordt weerhouden, dan zou de hervorming gemakkelijk kunnen worden gefinancierd.
De minister preciseert dat het regeerakkoord vermeldt dat besprekingen dienen aangevat te worden met de verzekeringssector met het oog op de hervorming van de civiele veiligheid. Dit is inmiddels ook gebeurd maar dat wil niet zeggen dat dit de financiële bron van de hervorming zal zijn. Andere pisten worden eveneens onderzocht en hieruit zal blijken welke de meest opportune manier is om het probleem van de financiering aan te pakken.
De heer Collas, senator, meent dat het te vroeg is om een debat aan te vatten over de kostprijs van de hervorming. Het lijkt logischer te wachten tot september, wanneer de risicoanalyse van de universiteiten af zal zijn.
Voor het overige wil hij graag weten of de commissie reeds een werkschema heeft opgesteld waarin haar toekomstige werkzaamheden zijn opgenomen.
Wat gebeurt er bij de eventuele fusie van de politiezones en de hulpverleningszones met de ter uitvoering van de politiehervorming georganiseerde oproepen en CIC's ? Men kan er perfect voor zorgen dat de noodoproepen worden gecentraliseerd per provincie, waar een lokaal CIC wordt ingesteld. Behoort deze problematiek tot de werkzaamheden van de commissie ?
Gouverneur Paulus bevestigt dat de laatste suggestie van senator Collas wel degelijk in overweging werd genomen.
Wat het toekomstig werkschema betreft, zal op 3 mei een vergadering plaatsvinden van de werkgroep organisatie. Men zal er debatteren over de wijze waarop de lokale verankering van de hulpposten kan worden uitgevoerd. Dat is een zeer moeilijk punt en men zal blijk moeten geven van heel wat creativiteit.
De werkgroep zal het ook over de omvang van de hulpzone hebben. De minister heeft de gouverneurs verzocht hun mening hierover vóór 15 juni te kennen te geven. De commissie zal dan echter de resultaten van de universiteiten nog niet gekregen hebben en die zullen essentiële gegevens bevatten om die omvang te bepalen.
Er zal een eerste debat in de werkgroep worden gehouden over de statuten. De commissie werd verzocht een inventaris van alle problemen op te stellen.
Ten slotte is eind mei een commissievergadering gepland om een verslag van de werkgroepen te bespreken, op grond waarvan het debat zal worden voortgezet. De minister wil in elk geval dat de commissie voor de zomervakantie een rapport uitbrengt.
Eind september, wanneer men over de risicoanalyse van het universiteitenconsortium beschikt, wordt een sleutelmoment.
Vóór het einde van het jaar zal de commissie het eindrapport opstellen. Daarna zullen de definitieve, politieke beslissingen worden genomen.
III. TWEEDE HOORZITTING MET DE HEER PATRICK DEWAEL, VICE-PREMIER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HEER CAMILLE PAULUS, GOUVERNEUR VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN EN VOORZITTER VAN DE COMMISSIE VOOR DE HERVORMING VAN DE CIVIELE VEILIGHEID (DINSDAG 8 NOVEMBER 2005)
Op 8 november 2005 hebben uw commissies kennis genomen van een tussentijds verslag van de commissie voor de hervorming van de civiele veiligheid.
1. Uiteenzetting door de heer C. Paulus
Gouverneur Paulus deelt mee dat de minister de commissie heeft gevraagd om tegen het einde van het jaar haar werkzaamheden te finaliseren en hem een eindrapport met aanbevelingen te bezorgen. Vandaag kan hij reeds meer duidelijkheid verschaffen over de krachtlijnen van de hervorming waarover een ruime consensus werd bereikt en welke de punten zijn waarover momenteel nog geen volledige eensgezindheid bestaat. Hij herhaalt daarbij de principiële punten waarover in de commissie reeds overeenstemming was bereikt.
Een eerste punt waarover overeenstemming is bereikt het principe dat de burger recht heeft op de snelst mogelijke adequate hulp wat betekent dat de hulpdienst die het eerst ter plaatse kan zijn met de nodige middelen, moet uitgestuurd worden. Dit betekent dat in de toekomst noch de gemeente-, noch de provinciegrenzen de werking van de hulpdiensten mogen beperken. De commissie zal aanbevelen dat dit beginsel zo snel mogelijk door alle hulpdiensten wordt toegepast, vooral omdat uit de tussentijdse rapporten van de risicoanalyse is gebleken dat daardoor de dekkingsgraad van de basishulpverlening met bijna 10 % kan verbeteren. Dit betekent een substantiële verbetering van de dienstverlening aan de burger zonder dat daarvoor bijkomende financiële middelen noodzakelijk zijn.
Voor de risicoanalyse heeft de minister opdracht gegeven aan een consortium van Belgische universiteiten na te gaan waar er wel en waar er geen voldoende bescherming is van de burger. Voor deze risicoanalyse werden door de commissie aanrij- en opkomsttijden voorgesteld van maximum 12 minuten voor een beroepskorps en 15 minuten voor een vrijwilligerskorps tussen de melding van een incident en de aankomst ter plaatse
Volledigheidshalve vermeldt de gouverneur nog dat de commissie van oordeel is dat het principe van de snelste adequate hulp ook moet gelden voor de dringende medische hulpverlening. Tot op heden is in de commissie nauwelijks over de medische hulpverlening is gesproken. Vertegenwoordigers van de minister van Volksgezondheid hebben slechts eenmaal aan de commissiebesprekingen deelgenomen. De gouverneur heeft minister Dewael dan ook gevraagd hierover dringend overleg te plegen met zijn collega. Het kan niet dat voor de dringende medische hulpverlening een regeling wordt uitgewerkt die losstaat en verschilt van wat door de commissie inzake civiele veiligheid werd vastgelegd.
Een tweede principe waarover de commissie overeenstemming heeft bereikt, is dat iedere burger recht heeft op dezelfde basisbescherming voor dezelfde bijdrage.
Natuurlijk zal de hulpverlening nooit overal precies evenveel kosten, daarvoor is het Belgische grondgebied te verscheiden. Toch moet voor iedere lokale overheid worden uitgegaan van eenzelfde gemiddelde kostprijs voor eenzelfde gemiddelde basisbrandweerdienst. Dat betekent in ieder geval dat de huidige kostenverdeling moet worden herzien. Er moeten duidelijke en objectieve criteria komen, zoals bijvoorbeeld het landelijke of stedelijke karakter van de zone, de bevolking en de inhoud van de veiligheidsplannen.
Bovendien kunnen bepaalde risico's, ook al doen die zich in een bepaalde zone voor, niet door die zone alleen worden gedragen. Gouverneur Paulus denkt hierbij onder andere aan havens, luchthavens en kerncentrales.
Een derde basisbeginsel waarover overeenstemming is bereikt, is dat er op grotere schaal moet worden gewerkt. Alleen dan kunnen grote rampen worden voorkomen en beheerst, kunnen de middelen efficiënter worden ingezet en kan de bevolking een betere dienstverlening krijgen.
Om deze beginselen te realiseren, wordt een drieledige structuur voorgesteld.
Het uitvoeringsniveau betreft de hulpposten. Zij bieden de basisbescherming en moeten voldoen aan minimumnormen inzake materieel en personeelsbezetting.
Het tweede niveau is het organisatorische. Het betreft de hulpverleningszone die de werking van de hulpposten in haar gebied coördineert en garant staat voor de kwaliteit. Net als de politiezones krijgt de hulpverleningszone rechtspersoonlijkheid. De zone werft personeel aan, koopt materiaal, Kortom, ze neemt de taken van de gemeenten over.
De hulpverleningszone wordt geleid door een raad die is samengesteld uit mandatarissen van de gemeenten die deel uitmaken van de zone. Het dagelijks beheer is in handen van een college dat door de raad onder zijn leden wordt verkozen. Daarnaast is er ook een technisch comité, dat bestaat uit de chef van de zone en de verantwoordelijken van de hulpdiensten.
Het was niet makkelijk om de gemeenten deze structuur te doen aanvaarden. Uiteindelijk hebben zij hun autonomie inzake de brandweerdiensten willen afstaan op voorwaarde dat de lokale overheid bij de werking van de zone wordt betrokken. De lokale mandatarissen maken dus deel uit van de raad en het veiligheidsplan zal een specifiek lokaal onderdeel bevatten. Elke gemeenteraad zal bovendien ook het veiligheidsplan onderzoeken en het jaarverslag lezen waarin staat of de doelstellingen zijn bereikt.
Erg moeilijk punt blijft de schaalgrootte van de brandweerzone. Er zijn op dit stuk minimalisten en maximalisten. Het enige wat op dit ogenblik vaststaat, is dat er ten minste één zone zal zijn per provincie. De situatie kan dus van regio tot regio erg verschillen. De intentie is dat het aantal zones definitief zal worden vastgelegd aan de hand van nog te bepalen criteria, waarbij de aanwezige risico's binnen het werkingsgebied van de zone een belangrijk beoordelingselement zullen zijn. Zijn er meerdere hulpverleningszones binnen de provincie, dan is het de gouverneur die de werking zal coördineren als voorzitter van een interzonaal comité.
Persoonlijk pleit de gouverneur er sterk voor de zones niet te klein te maken om het schaalvoordeel niet te verliezen, één van de uitgangspunten van de hervorming. Alleen voldoende grote zones bieden de burger garantie op een maximale bescherming in geval van een ernstig incident. In grote zones kan immers worden gewerkt met gespecialiseerde teams, een duidelijk vooraf afgesproken opschaling en centrale aansturing. Evenmin mogen wij uit het oog verliezen dat een grotere schaal ook voor aankoop, onderhoud en beheer van materiaal, heel wat voordelen oplevert. Voor het personeel zijn er eveneens niet te onderschatten winstpunten op het vlak van opleiding, statuut en mobiliteit.
Hij benadrukt tevens het blijvend belang van de vrijwillige brandweer, ook na de hervorming. Voor deze groep moet dan ook bij prioriteit een goed doordachte, evenwichtige rechtspositieregeling worden uitgewerkt.
Ook de rechtspersoonlijkheid van de zones is een heikel punt. De meerderheid is te vinden voor een instelling sui generis, die op dezelfde manier wordt gecontroleerd als de politiezones. Anderen aarzelen omdat er in Wallonië intercommunales bestaan die goed werken en die men wenst te behouden. De gouverneur meent dat er uiteindelijk moet worden gekozen voor een eenvormig systeem.
De commissie heeft ook gedebatteerd over het samenvallen met de bestaande politiezones. Op lange termijn valt dat niet uit te sluiten, maar momenteel is het nog veel te vroeg. Daar nu over spreken zou de door de regering nagestreefde hervorming van de civiele veiligheid op het spel zetten.
Het derde en laatste niveau van de voorgestelde structuur, namelijk het federale, dat zorgt voor de reglementering. Het hoofd hier is de minister van Binnenlandse Zaken, bijgestaan door zijn administratie Civiele Veiligheid. De commissie acht het evenwel nodig dat er in de toekomst een Centrum voor Kennis en Expertise wordt opgericht, dat de minister de technische ruggensteun kan geven die vandaag al te zeer ontbreekt. Daarom is hij zeer verheugd over het feit dat de minister in zijn begroting voor 2006 hiervoor al 500 000 euro heeft ingeschreven.
Wat ten slotte de specifieke opdracht van de Civiele Bescherming betreft, werd er binnen de commissie voor gepleit deze om te vormen tot een logistieke steuneenheid onder toezicht van de gouverneur, om zo tot verdere integratie te komen.
De universiteiten dienden met hun rapport over de risicoanalyse klaar te zijn tegen eind september. Er zijn echter ernstige problemen geweest om te kunnen beschikken over de noodzakelijke statistische gegevens. In afwachting dat op basis van de nog ontbrekende informatie een definitief rapport kan worden afgeleverd, leert de huidige analyse evenwel reeds dat wat de inplanting van kazernes betreft, de toestand in Vlaanderen en Brussel bevredigend is, echter niet in Wallonië. Als de zogenaamde « zwarte punten », met andere woorden de risicozones, prioritair aangepakt worden, zal er dus vooral in Wallonië werk aan de winkel zijn.
Tot slot snijdt de gouverneur een bijzonder heikel punt aan, de financiering van de hervorming. De Verenigingen voor Steden en Gemeenten hebben bevestigd dat de lokale besturen bereid blijven de kosten van de basisbrandweerzorg te betalen. Tegelijk werd duidelijk geponeerd dat de globale kostprijs voor de gemeenten in geen geval mag stijgen.
Om een kwaliteitsverhoging te kunnen realiseren, zal er dan ook een ernstige inspanning van de federale overheid moeten komen. De gemeenten eisen dat de federale overheid de risico's die de basiszorg overschrijden, voor haar rekening neemt.
Om exact te weten wat dit impliceert, is een becijfering nodig van hoeveel vandaag aan brandweer wordt besteed en hoeveel de meerkost zal bedragen indien we de vooropgestelde kwaliteitseisen inzake snel en adequaat optreden willen halen. Het is niet alleen belangrijk de huidige toestand te kennen, ook het financiële voordeel van de toekomstige schaalvergroting moet worden becijferd. De diensten van de minister zijn, samen met het studiebureau Deloitte and Touche, volop met deze oefening bezig.
De gouverneur hoopt dat de oorspronkelijk evaluatie — dus de berekening van wat de brandweerdiensten momenteel kosten — zo spoedig mogelijk wordt afgerond. Die informatie is noodzakelijk om met kennis van zaken de nodige beslissingen te nemen. De gemeenten verwachten in ieder geval dat de federale overheid nieuwe middelen vindt via bijvoorbeeld de invoering van een verplichte brandverzekering. De kostprijs van de brandweer wordt momenteel immers voor 90 % door de gemeenten gedragen, en dat moet op termijn naar 50/50 gaan.
De gouverneur beseft maar al te goed dat niet iedereen overtuigd is van de noodzaak van een hervorming, laat staan van de krachtlijnen ervan. Hij kan echter enkel zeggen dat zowel de Verenigingen van Steden en Gemeenten als de brandweerfederaties van meet af aan betrokken zijn bij de werkzaamheden van de commissie en hun akkoord hebben gegeven over wat momenteel voorligt. Hij hoopt dan ook dat de hervorming de komende maanden effectief op de rails zal worden gezet. Het zou een weldaad zijn voor de burgers voor wie we verantwoordelijkheid dragen én voor de vele gedreven brandweerlieden.
2. Gedachtewisseling
De heer Germeaux, volksvertegenwoordiger, verbaast er zich over dat de diensten van de minister van Volksgezongdheid slechts een maal mee rond de tafel zijn gaan zitten. Enkele maanden geleden heeft hij aan de minister een vraag gesteld over de financiering van de dringende medische hulpverlening. De minister heeft hem geantwoord dat « binnenkort » een besluit zou worden genomen dat de rol van de dringende medische hulp blijvend zal vaststellen. Heeft de gouverneur kennis van dit besluit ? Vormt dit besluit een onderdeel van de onderhandelingen binnen de commissie ?
Gouverneur Paulus wijst er op dat de minister van Binnenlandse Zaken de samenstelling van de commissie heeft bepaald. In de commissie zijn geen vertegenwoordigers voorzien van de minister van Volksgezondheid. Bij de bespreking van de dringende medische hulp is gevraagd dat er ook vertegenwoordigers van Volksgezondheid aan de vergaderingen zouden deelnemen maar deze vertegenwoordigers hebben slechts éénmaal deelgenomen aan een vergadering.
De commissie acht het absoluut noodzakelijk dat zij informatie geven over waar zij op dit ogenblik aan werken want de dringende medische hulpverlening is een onlosmakelijk onderdeel van de hervorming van de civiele veiligheid. Er is dan ook een onderhoud gevraagd met de minister van Volksgezondheid.
De heer Jan Peeters, volksvertegenwoordiger, legt uit dat hij er al jaren van overtuigd is dat de brandweerdiensten moeten worden hervormd. Het verheugt hem dan ook dat de commissie voor de hervorming van de civiele veiligheid belang hecht aan de principes van het werken in zones en het globaliseren van de bevoegdheden.
Spreker heeft ook een aantal opmerkingen.
Om te beginnen haalt hij de slechte werking van de 100-centrales aan, niet alleen inzake de brandweer maar zeker ook wat de medische urgentiediensten betreft. Volgens de heer Peeters moet de dringende medische bijstand dan ook bij deze werkzaamheden worden betrokken. Momenteel hebben gemeenten immers vaak geen ambulancedienst.
Ten tweede heeft de heer Peeters het over het verloop van de hervorming. Er moet vooral worden gestreefd naar een geleidelijke, stapsgewijze en goed doordachte hervorming. Op die manier kunnen ook de diensten uit de praktijk en de gemeentelijke overheden worden betrokken bij het werk. De politiehervorming is voor de gemeentebesturen te snel verlopen en erg duur geweest. De heer Peeters vindt ook dat het vrijwilligerswerk moet worden gestimuleerd : vrijwilligers maken de brandweerkorpsen krachtig en flexibel. Zowel de korpsen van de vrijwillige brandweer als gemengde korpsen van vrijwilligers en beroepslui moeten blijven bestaan. Als men in een streven naar meer kwaliteit kiest voor een grotere professionalisering van de korpsen, moet de federale overheid daar ook de nodige middelen voor vrijmaken. De lokale overheden kunnen de kosten van deze veranderingen onmogelijk dragen.
De derde opmerking van de heer Peeters betreft een mogelijk samenvallen tussen de politiezones en de brandweerzones, waar gouverneur Paulus het over had. Wat betekent dat ? Als het de bedoeling is te voorkomen dat een gemeente X deel uitmaakt van een politiezone A en een brandweerzone B, gaat spreker hiermee akkoord. Hij meent echter wel dat nieuw op te richten brandweerzones pas een meerwaarde kunnen hebben als zij groter zijn dat de huidige politiezones.
Gouverneur Paulus wijst erop dat de Vereniging van steden en gemeenten vraagt om een geleidelijke en stapsgewijze hervorming. Dat is ook het advies dat de commissie heeft gegeven aan de minister van Binnenlandse Zaken.
Over de vrijwilligers zijn heel wat misverstanden gerezen. Van bij het begin heeft de commissie erop gewezen dat de vrijwilligers cruciaal zijn voor de huidige en de toekomstige werking van de brandweerdiensten. De commissie wil zich ertoe verbinden een regelgeving op te stellen die aangepast is aan het juridisch statuut van de vrijwillige brandweer.
Gouverneur Paulus wijst erop dat de commissie zich duidelijk heeft uitgesproken voor het laten samenvallen van de hulpverleningszones met de politiezones. In de toekomst moet de mogelijkheid worden nagegaan dat een hulpverleningszone van de brandweer meerdere politiezones omvat. Het grondgebied van een hulpverleningszone van de brandweer hoeft dan niet veel te verschillen van het grondgebied van de verschillende politiezones die het omvat. De minister van Binnenlandse Zaken heeft hierover het advies van de provinciegouverneurs gevraagd.
De vraag over de werking van de 100-centrales en de medische urgentiediensten staat op de agenda van de commissie. Daarover moeten afspraken worden gemaakt met de minister van Volksgezondheid. Er moet absoluut worden voorkomen dat de regelgeving inzake de dringende medische bijstand totaal verschilt van de principes waarover de commissie het eens is geworden. Er moet gewerkt worden aan een geïntegreerd systeem.
Senator Collas wijst erop dat de kosten voor de brandweerdiensten kunnen verschillen tussen gemeentes onderling en tussen regio's. De commissie ijvert voor een basisbescherming voor eenzelfde bijdrage, ook al is de kostprijs niet overal dezelfde. Hij schaart zich achter deze wens.
Hij wenst te vernemen of de commissie van plan is een tussenzone te bepalen tussen hulpposten en hulpverleningszones. Hij ziet namelijk communicatieproblemen rijzen voor het Duitstalige gedeelte van zijn regio.
Hij benadrukt ook het belang van de tijd die verstrijkt tussen de oproep en het ter plaatse komen van de hulpdiensten. In zijn streek is het vooral in de winter erg belangrijk dat de termijn van 15 minuten wordt nageleefd.
Op de eerste vraag van senator Collas antwoordt de heer Paulus, gouverneur, dat dit niet voorzien wordt door de commissie. De hulpverleningszone moet instaan voor de coördinatie tussen de verschillende hulpposten en toezien op de kwaliteit van de verstrekte hulp.
Volksvertegenwoordiger Arens vraagt of de heer Paulus er bezwaar tegen heeft dat de burgemeesters deel uitmaken van de raad die in de toekomst de hulpzones zal beheren.
De heer Paulus, gouverneur, antwoordt dat hij oorspronkelijk had voorgesteld dat de burgemeesters van de gemeenten die deel uitmaken van een zone, zitting zouden hebben in de raad. De vertegenwoordigers van de steden en gemeenten gaven de voorkeur aan de mogelijkheid dat de gemeenteraad mandatarissen aanwijst om zitting te nemen in de raad.
Vervolgens heeft de heer Arens het over het aantal hulpverleningszones. Volgens hem moet een zone per provincie volstaan als de werking van de hulpposten goed georganiseerd wordt. Hij is absoluut gekant tegen een samenvallen van de hulpverleningszones met de politiezones. Dat zou immers leiden tot een mislukking en tot veel bijkomende kosten.
Hij wenst te vernemen wat de gemiddelde kostprijs per inwoner is voor de huidige werking van de brandweerdiensten.
Ten slotte wijst hij er nog op dat de kwestie van de civiele bescherming wel is aangekaart in de commissie, maar niet erg is uitgediept. Waarom niet ?
De heer Paulus, gouverneur, geeft liever geen precieze cijfers over de gemiddelde kostprijs per inwoner van de brandweerdiensten zolang de diensten van de minister van Binnenlandse Zaken samen met Deloitte & Touche niet klaar zijn met hun rekenwerk. Het gaat om aanzienlijke bedragen.
De heer Paulus legt uit dat de minister de commissie in eerste instantie had gevraagd de civiele bescherming buiten beschouwing te laten. De meeste commissieleden meenden echter dat het onmogelijk was de civiele veiligheid te hervormen zonder de civiele bescherming daarbij te betrekken. De werking van de civiele bescherming moet immers worden geïntegreerd in de werking van de civiele veiligheid.
De heer Arens, volksvertegenwoordiger, is ervan overtuigd dat er moet worden nagedacht over de werking van de civiele bescherming. Hij wijst op het grote personeelstekort bij de civiele bescherming in sommige provincies.
Senator Brotcorne stelt vast dat het voorstel van de commissie overeenstemt met de voorstellen die de cdH formuleerde na het drama in Gellingen.
Een van de eisen van de hulpdiensten was dat zij zouden vallen onder een enkele minister, namelijk de minister van Binnenlandse Zaken.
Hij benadrukt het belang van de vrijwilligers voor de organisatie van de hulpdiensten. De heer Paulus heeft dat wel erkend, maar toch niet veel gezegd over het toekomstige statuut van deze vrijwilligers. Moeten zij genoegen nemen met een paar fiscale cadeautjes van de minister van Financiën ?
In zijn uiteenzetting heeft de heer Paulus, gouverneur, niets gezegd over het toekomstige statuut van de beroepshulpverleners, noch over hun praktijkopleiding.
De commissie stelt voor om binnen de zone een college en een raad in te stellen. Zullen de brandweercommandanten dan geen deel uitmaken van deze raden ?
De heer Paulus, gouverneur, antwoordt dat de commandanten deel zullen uitmaken van een technische raad, maar niet van een politiek orgaan dat beleidsbeslissingen moet nemen.
Senator Brotcorne wenst te vernemen hoe de federale overheid deze hervorming gaat financieren. Hij wenst vooral geen herhaling van de problemen die bij de politiehervorming zijn gerezen.
De heer Paulus, gouverneur, verwijst naar de minister van Binnenlandse Zaken voor het antwoord op die vraag.
Wat betreft de vraag over het statuut van de hervormde brandweer wijst de heer Paulus er op dat de werkzaamheden van de werkgroep « Statuut » nog niet zijn afgerond.
Volksvertegenwoordiger De Padt sluit zich aan bij de ideeën van de heer Peeters. De brandweerdiensten moeten worden hervormd. Er moeten gespecialiseerde teams worden uitgebouwd die bij grote incidenten kunnen optreden.
De heer Paulus heeft er trouwens op gewezen dat de zones solidair moeten zijn met elkaar aangezien sommige risico's, ook al doen zij zich binnen één zone voor, niet kunnen worden gedragen door die zone alleen. Hij haalde het voorbeeld aan van havens, luchthavens en kerncentrales. De heer De Padt wijst er echter op dat gemeentes die op hun grondgebied een luchthaven hebben, niet alleen de nadelen maar zeker ook de voordelen van die aanwezigheid ondervinden. Zaventem heeft bijvoorbeeld een fiscaal gunsttarief door de aanwezigheid van de luchthaven.
De heer Paulus heeft ook gezegd dat de provinciegrenzen geen hindernis mogen vormen voor een snelle en goede interventie. Speelt het taalprobleem daarbij een rol ?
De heer Paulus, gouverneur, legt uit dat het systeem voor de solidariteit tussen de gemeenten nog verder moet worden uitgewerkt. Volgens spreker moet het huidige systeem absoluut worden herzien omdat er geen eenvormigheid is doordat de provinciegouverneurs anders optreden. Hoe dan ook zijn de criteria voor de bijdragen van de steden en gemeenten nog niet vastgesteld. De minister moet zich daar, eventueel met de hulp van een aantal commissieleden, over buigen. Ook de Vereniging van steden en gemeenten kan bij deze besprekingen worden betrokken.
Met betrekking tot de provinciegrenzen geeft de heer Paulus toe dat het bijvoorbeeld om taalgrenzen kan gaan.
Senator Van Peel herinnert aan de problematiek van de grootstedelijk professionele korpsen. In elk geval zou deze hervorming de productiviteit van deze korpsen moeten verhogen. Een groot deel van hun tijd gaat naar het onderhoud van het materiaal en hun eigen fysieke conditie. Toch moet het mogelijk zijn om deze mensen op een meer adequate manier in te zetten. Hij beoogt daarmee zowel de aard van de taken als het bedieningsgebied dat zij zouden kunnen bestrijken.
De heer Paulus, gouverneur, antwoordt dat hij na de vergadering van april ll. een aantal opmerkingen van het Parlement heeft voorgelegd aan de leden van de commissie en meer bepaald de werkgroep « Organisatie ». Marcel Hendricks, de voorzitter van die werkgroep heeft de suggesties van de heer Van Peel ingebracht in de discussie over de organisatie van de toekomstige brandweer. Het is echter nog te vroeg om de resultaten van die werkgroep nu al toe te lichten. Hij wijst er wel op dat de opmerkingen bij sommige brandweercommandanten tot opmerkingen hebben geleid.
Volksvertegenwoordiger Nollet sluit zich aan bij het werk van de commissie en bij de verschillende opties die zij er heeft uitgelicht, waaronder de noodzakelijke complementariteit van professionele en vrijwillige brandweerkorpsen.
Spreker uit trouwens over meerdere aspecten zijn ongerustheid. Om te beginnen is er een gebrek aan goede samenwerking met de minister van Volksgezondheid inzake de dringende medische bijstand. Deze samenwerking lijkt nochtans essentieel.
Een tweede punt betreft de kalender voor de hervorming. Momenteel bevinden wij ons in het stadium van de opties en principes. Vervolgens moeten die worden omgezet in wetten en besluiten Deze procedures kunnen nog flink wat tijd in beslag nemen. De gemeenteraadsverkiezingen komen echter dichterbij. Welke termijn geven de minister en de commissie zichzelf nog om deze hervorming af te ronden ? De heer Nollet vindt het ook vreemd dat de eerste minister er zich in zijn regeringsverklaring toe beperkt heeft een stand van zaken op te maken van het werk van de commissie, terwijl de regering ook al de conclusies en opties die nu worden voorgesteld, had kunnen meedelen.
De mate waarin de hervorming vordert, is des te onrustwekkender aangezien de toestand in de praktijk niet meteen zal verbeteren. Spreker wijst erop dat hij een evaluatie heeft opgesteld van de toepassing van het koninklijk besluit van 1967 over de regionale en lokale brandweerdiensten. In Wallonië wordt het wettelijke minimum voor het aantal brandweerlieden dat in 1967 is vastgelegd, niet gehaald. In 1967 waren er in Wallonië 985 brandweermannen tekort, vandaag zijn dat er nog 950.
Net als andere sprekers benadrukt de heer Nollet dat gemeenten de kosten voor de brandweerdiensten niet kunnen dragen. Het Marshallplan voor het Waalse gewest voorziet zelfs in de afschaffing van de financiering van de brandweerdiensten door de provincies, binnen een termijn van twee tot drie jaar. Die verandering kan niet zomaar worden genegeerd en zal de gemeenten voor bijkomende kosten plaatsen.
Ten slotte wenst de heer Nollet dat de werkzaamheden van de commissie verder gaan dan het louter vastleggen van een statuut : er moet een algemene reflectie plaatsvinden over de verzuchtingen van bepaalde brandweermannen. Spreker denkt met name aan psychologische begeleiding en aan eindeloopbaanbegeleiding.
De heer Paulus, gouverneur, wijst erop dat de commissie de wetgeving duidelijk vindt en de minister van Binnenlandse Zaken als enige bevoegd acht voor de dringende medische bijstand. Hij heeft de minister van Binnenlandse Zaken echter wel gevraagd de zaak zo spoedig mogelijk te beslechten met de minister van Volksgezondheid.
De heer Paulus deelt mee dat de minister de commissie gevraagd heeft haar eindrapport voor eind 2005 te overhandigen.
De besprekingen over het statuut zullen eind dit jaar echter nog lang niet afgerond zijn. Als de commissie ontbonden is moet met de juiste mensen (brandweerlieden, technici) worden doorgewerkt. Spreker wijst er nogmaals op dat de commissie de opdracht kreeg een consensus te vinden over de krachtlijnen van de hervorming van de civiele veiligheid.
Mevrouw Geerts, senator, weet dat de mensen op het terrein een kwalitatieve verbetering van de hulpdiensten volledig steunen. Met verwijzing naar de politiehervorming steunt zij de idee van een doordachte en gefaseerde hervorming maar met dien verstande dat een scherpe timing moet worden nageleefd.
Graag had zij vernomen welke initiatieven er op korte termijn zullen genomen worden rond de opleiding. In dat verband zijn er op dit ogenblik twee problemen. Er is een financieel probleem wat leidt tot een achterstand in de betaling van vergoedingen en er is te weinig professionele bovenbouw van de opleidingen.
Verschillende leden hebben opmerkingen gemaakt over de territoriale congruentie van brandweer- en politiezones. Zij meent echter dat moeten worden durven gedacht vanuit een integraal veiligheidsdenken. Dan lijkt het toch een evidentie om zich voor een stuk te laten inspireren door de veiligheidsregio's zoals we die kennen in Nederland. Moet er niet geprobeerd worden om de verschillende korpsen op termijn nog meer tot partnerschap te dwingen ?
De heer Paulus, gouverneur, is het voor een groot deel eens met de opmerkingen van mevrouw Geerts. Hij heeft zowel Nederlandse en Franse brandweerspecialisten een uiteenzetting laten geven voor de commissie. De commissie heeft vastgesteld dat wij in België veel dichter bij het Franse model staan. De consensus die men tot nog toe in de commissie heeft bereikt leunt veel dichter aan bij het Franse dan het Nederlandse model. De Nederlandse hervorming was zeer ambitieus inzake de basisprincipes maar staat vandaag nog zeer ver van die ideale situatie. In elk geval is de situatie op het terrein in Nederland op dit ogenblik erg onoverzichtelijk. Als de hervorming van de Civiele Veiligheid zou verlopen volgens de consensus die binnen de commissie is bereikt dan denkt hij dat ze model zal kunnen in Europa.
Ook is hij het eens met de noodzaak van een strakke timing. In elk geval zal hij zijn eindverslag voor het einde van dit jaar aan de minister overmaken. Hopelijk heeft hij tegen dan ook een volledige risicoanalyse klaar die een nulmeting (overzicht van de huidige situatie) bevat. Voor het afronden van die risico-analyse ontbreken echter de gegevens van 60 Waalse gemeenten waardoor het bijzonder moeilijk wordt om die nulmeting te realiseren.
De heer Anthuenis, volksvertegenwoordiger, schetst de situatie van de brandweerdiensten in de stad Lokeren. Deze situatie is vergelijkbaar met tal van andere Belgische steden en gemeenten. De stad beschikt over zes brandweerkorpsen met een personeelsbestand van 78 personen, en in de praktijk over 68 personen. Momenteel kunnen zij snel worden opgeroepen. De vrijwillige korpsen leven de norm van 15 minuten na en de beroepskorpsen zelfs de norm van 12 minuten. De stad ligt in een hulpverleningszone met verschillende gemeenten. Bij een ernstig incident worden de andere gemeenten ingeschakeld. Het systeem werkt op het operationele niveau. Bij de aankoop van materiaal loopt het echter mis. De hulpverleningszone beschikt immers niet over rechtspersoonlijkheid, zodat één gemeente die rechtspersoonlijkheid moet dragen. De gemeente heeft in 2004 dan ook 368 000 euro uitgegeven voor de werking van de dienst.
Spreker heeft vragen bij de samenstelling van de hulpdiensten. Moeten zij bestaan uit 11 professionals ?
De heer Paulus, gouverneur, wijst erop dat de brandweerkapiteins binnen de commissie geoordeeld hebben dat een brandteam ten minste moet beschikken over een team van zes personen met brandweerauto met motorspuit en over een ambulance met twee personen. De commissie specificeert niet of deze personen beroeps of vrijwilligers moeten zijn. Het mogen natuurlijk vrijwilligers zijn, als zij binnen 15 minuten na de melding van het incident ter plaatse kunnen zijn.
Het stelt de heer Anthuenis gerust dat de 11 benodigde personeelsleden voor een brandteam niet noodzakelijk professionals moeten zijn. Dat zou immers onbetaalbaar zijn.
De heer Anthuenis wijst er nog op dat het feit dat de hervorming de gemeenten in het totaal niet meer mag kosten, wel kan betekenen dat de ene gemeente meer kosten moet dragen en de andere niet. Een aantal gemeenten hebben in het verleden reeds forse veiligheidsinvesteringen gedaan. Zij mogen niet de dupe worden van het systeem en hoeven toch niet te betalen voor andere steden of gemeenten die in het verleden veel minder geïnvesteerd hebben.
Mevrouw Thijs, senator, is het eens met deze laatste opmerkingen. De gemeenten die in het verleden fors geïnvesteerd hebben in de Civiele Veiligheid mogen niet de dupe worden van de voorgenomen hervorming. Met het voorbeeld van de politiehervorming voor ogen waarschuwt zij dat de gemeenten die de civiele veiligheid ter harte hebben genomen geen twee keer zullen betalen.
In het voorstel van de commissie zullen de hulpzones worden aangestuurd door drie organen : het College, de Raad en het technische comité. Als lid van een politieraad ziet zij het nut niet in van de oprichting van nog maar eens een raad, vooral omdat vooral het College de beslissingen neemt. Zij meent dat deze nieuwe organen tot veel nodeloze kosten zullen leiden. Daarbij komt dat de burgemeester niet noodzakelijk lid is van het college terwijl die toch verantwoordelijk is voor de veiligheid in zijn gemeente.
Gelet op de conclusies die thans voorgelegd worden wenst zij te vernemen hoe de procedure verder zal verlopen en wat de rol is van de parlementsleden in deze procedure.
De heer Paulus, gouverneur, verzekert dat het niet de bedoeling is dat zij die in het verleden hebben geïnvesteerd in de veiligheid van de burgers, de dupe van de hervorming worden. De enige bedoeling van de commissie is te komen tot een billijke en objectieve spreiding van de brandweerbijdragen tussen de gemeenten die deel uitmaken van de brandweerzone.
De gemeenten die vandaag reeds inspanningen hebben gedaan zullen niet nog meer moeten betalen. De verdeling zal moeten gebeuren op basis van objectieve criteria die in overleg met de gemeenten zullen moeten worden bepaald. Of de burgemeester al dan niet zetelt in de raad van de hulpverleningszone wordt overgelaten aan de gemeenten zelf. Gelet op diens specifieke bevoegdheden zal hij in de meeste gevallen in de raad zetelen maar een gemeente kan ook beslissen dat, bijvoorbeeld, de schepen van veiligheid wordt afgevaardigd.
Of een bijkomende raad en college wel zin heeft, gelet op het bestaan van politieraad en -college, wijst hij er op dat er andere onderwerpen zullen worden behandeld, dat er over andere diensten gesproken wordt en dat er een andere expertise nodig is. Gelet op de rechtpersoonlijkheid die aan de hulpverleningszones van de brandweer zal worden verleend, meent hij dat er wel degelijk interessant werk zal worden geleverd door deze organen.
De hoofdkost van de hervorming zal bestaan in het verwezenlijken van de kwaliteitsvoorwaarden die aan de toekomstige brandweer zullen worden opgelegd.
Wat het vervolg van de procedure betreft, zal hij de conclusies van de commissie in zijn eindrapport voorleggen aan de minister. Hij vindt het belangrijk om het Parlement tussentijds te kunnen informeren over de vordering van de werkzaamheden. Na de neerlegging van het verslag is het aan regering en Parlement om het wetgevend proces in gang te zetten en af te ronden.
De heer Maene, volksvertegenwoordiger, wijst erop dat de hulpverleningszone zorgt voor aanwerving, aankoop van materieel en coördinatie. Betekent dit laatste het bevel ?
De heer Paulus, gouverneur, antwoordt dat de oversten van de lokale diensten zorgen voor het bevel van de plaatselijke posten. De beheerders van de zone zijn echter ook bevoegd om beslissingen te nemen die nodig zijn voor de werking van de hulpposten die deel uitmaken van de zone. Iedere hulppost behoudt dus tot op zekere hoogte zijn autonomie.
De heer Maene, volksvertegenwoordiger, vraagt of preventie wordt georganiseerd op het niveau van de zone en onder wiens verantwoordelijkheid.
De heer Paulus, gouverneur, antwoordt dat preventie wordt georganiseerd door de hulpverleningszones en onder de verantwoordelijkheid van de verschillende burgemeesters uit de zone.
De heer Maene, volksvertegenwoordiger, wijst erop dat de burgemeesters een persoonlijke verantwoordelijkheid hebben inzake preventie en veiligheid. De hiërarchische opbouw van het systeem moet dus bekeken worden : moet een burgemeester nog gezag hebben over de persoon die instaat voor de preventie ?
De heer Paulus, gouverneur, neemt nota van deze vraag, die zeker moet worden bekeken.
Vervolgens haalt de heer Maene, volksvertegenwoordiger, de ambulancediensten aan. Deze diensten zijn goed voor zowat 80 % van de opdrachten van de brandweerdiensten. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de ambulancediensten en de dringende medische bijstand. Spreker betwijfelt of dringende medische bijstand valt onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken in plaats van die van Volksgezondheid.
De heer Paulus, gouverneur, wijst erop dat alle optredens « tot aan de deur van het ziekenhuis » onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken vallen. De diensten binnen het ziekenhuis vallen onder de bevoegdheid van de minister van Sociale Zaken.
De heer Maene, volksvertegenwoordiger, heeft vragen bij de positie van artsen gedetacheerd door ziekenhuizen, die in medische ambulances werken. Vallen zij onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken of van Volksgezondheid ? En hoe zit het met de particuliere ambulancediensten ?
Dit moet volgens de heer Paulus, gouverneur, nog worden verduidelijkt. Daarom is de kwestie van de dringende medische bijstand nog niet diepgaand besproken binnen de commissie.
Vervolgens spreekt de heer Maene, volksvertegenwoordiger, over de financiering. De minister van Binnenlandse Zaken heeft aangekondigd dat de federale overheid de bijkomende kosten zal dragen die de hervorming veroorzaakt.
De minister van Binnenlandse Zaken verduidelijkt dat de meerkosten inderdaad zullen worden gedragen door de federale overheid. De moeilijkheden zullen voornamelijk de verdeling betreffen van de kosten voor de brandweer tussen de verschillende gemeenten.
Volgens de heer Maene, volksvertegenwoordiger, moet er worden gezocht naar alternatieve financieringsbronnen voor de brandweer. De gemeenten moeten almaar beter uitgerust zijn om nieuwe gevaren het hoofd te kunnen bieden, zoals ongelukken met vrachtwagens geladen met gevaarlijke stoffen op de autowegen op hun grondgebied. Dat brengt heel wat kosten mee. De federatie voor brandweerdiensten is voorstander van een heffing van een percent op alle verzekeringscontracten.
De heer Paulus, gouverneur, heeft de minister hierover ingelicht.
De heer Maene, volksvertegenwoordiger, heeft ook nog een opmerking over de opleiding. Volgens hem is de praktijk de beste leerschool. Hij vreest dat de oprichting van hulpposten van 11 personen die bij toerbeurt optreden, opleidingskansen en ervaring bij de andere diensten verloren doet gaan.
Ten slotte benadrukt spreker ook dat de schaal van de hervorming belangrijk is en dat op alle vragen een antwoord moet komen om de onzekerheid weg te nemen. Hij betwijfelt ook de unanimiteit van alle commissieleden over de principes die de heer Paulus voorstelt.
De heer Paulus, gouverneur, wijst er nogmaals op dat hij die punten heeft uiteengezet waarover in de commissie unanimiteit is bereikt. Over andere zaken, zoals bijvoorbeeld de grootte van de hulpverleningszone, wordt nog steeds gedebatteerd.
De heer Vankrunkelsven, senator, wijst er op dat in zijn gemeente sommige wijken zeer slecht scoren inzake aanrijdtijden. Een derde van de woningen liggen op een afstand van meer dan 20 minuten van de brandweerkazerne van Geel, die zijn gemeente nochtans veel geld kost. Niet alleen de gemeente Laakdal maar nog andere gemeenten in de buurt hebben dit probleem. Zij grenzen allemaal aan een andere provincie. Voor een aantal van die gemeenten is de oplossing eenvoudig : een beroep kunnen doen op een brandweerkazerne van de aangrenzende provincie.
Daarom vraagt hij uitdrukkelijk om bij de hervorming van de brandweer verder te kijken dan de provinciegrenzen. Daardoor zullen een aantal gevaarlijke knelpunten kunnen worden weggewerkt op een economisch verantwoorde manier.
De heer Paulus, gouverneur, antwoordt dat hij ervoor heeft gepleit op de gemeente- en provinciegrenzen bij de hervorming te vergeten. Voor de gemeenten op de taalgrens kan dit wel tot communicatieproblemen leiden maar dat aspect moet nog nader onderzocht worden. Dit vergt telkens een risicoanalyse van de lokale situatie en men zal afspraken moeten maken waarbij abstractie wordt gemaakt van de provincie- en gemeentegrenzen.
Mevrouw Van Gool, volksvertegenwoordiger, wijst nogmaals op het belang van het principe dat iedere burger zo snel mogelijk goed moet worden geholpen. Zij wenst dit principe terug te vinden in de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie. De voorgestelde hervorming moet een algemene hervorming zijn en ook de dringende medische bijstand betreffen.
Spreekster begrijpt de vrees van de steden en gemeenten inzake de juridische aansprakelijkheid en hun wens om in de wettekst niet op te nemen dat de termijn tussen de melding van een incident en het ter plaatse komen van de hulpdiensten slechts 12 of 15 minuten mag bedragen. Dan nog blijft de verantwoordelijkheid een heikel punt. Dat is duidelijk gebleken bij de ramp in Gellingen, waarna verscheidene lokale overheidsmandatarissen beschuldigd zijn. Mevrouw Van Gool pleit ervoor dat de commissie de kwestie van de aansprakelijkheid bestudeert.
Het verheugt haar dat de commissie het belang inziet van brandweerdiensten die bestaan uit vrijwilligers. Met de uitvoering van de hervorming zal een professionalisering gepaard gaan, ook van de vrijwillige brandweer. Er rijzen dan ook vragen over het statuut van de vrijwillige brandweerlieden. Volgens haar is een statuut sui generis de beste oplossing.
Zij wenst van de minister te vernemen hoe hij staat tegenover educatief verlof voor vrijwillige brandweerlieden met een beroepsactiviteit opdat zij een opleiding kunnen volgen.
Vervolgens haalt zij de privébrandweerdiensten aan, zoals de diensten die in Antwerpen voor de chemische industrie werken. Naast hun werk bij deze bedrijven, worden deze brandweermannen ook vaak opgeroepen als er zich elders op het grondgebeid ernstige incidenten voordoen of om expertisewerk te verrichten. Spreekster wenst verduidelijking over de vergoedingen die de federale overheid in dat geval kan toekennen.
Ten slotte vraagt zij wat gouverneur Paulus precies bedoelde toen hij uitlegde dat een mogelijke financieringsbron voor de brandweerdiensten de invoering van een verplichte brandverzekering is.
Gouverneur Paulus bevestigt dat de vertegenwoordigers van de vereniging van steden en gemeenten hem nadrukkelijk hebben gevraagd de minister niet voor te stellen tijdsnormen op te nemen in de wettelijke bepalingen. De bedoeling is dat deze normen van 12 of 15 minuten overal op het grondgebied kunnen worden gehaald. In een dichtbevolkt gebied is het niet naleven van deze termijnen trouwens nog erger.
Gouverneur Paulus is voorstander van samenwerking tussen professionele en particuliere korpsen. De Antwerpse schepen van Veiligheid houdt zich daar momenteel mee bezig.
Ten slotte legt gouverneur Paulus uit dat de federale overheid de brandweerdiensten mogelijk kan financieren via de invoering van een verplichte brandverzekering. Zo kan de kostprijs van de brandweerdiensten, die momenteel voor 90 % door de gemeenten wordt gedragen, op termijn worden gedeeld met de federale overheid. Dit is louter een suggestie van de commissie aan de minister van Binnenlandse Zaken.
Senator Noreilde verwijst naar de minimumnormen die de gouverneur heeft aangehaald voor de basishulpposten. Concreet wenst hij te vernemen of de commissie de verplichte beschikbaarheid van vrijwilligers, een eis van de verenigingen van steden en gemeenten, heeft behouden. Een dergelijke eis heeft echter consequenties voor de werkgevers van deze vrijwilligers.
Gouverneur Paulus is het er mee eens dat dit overleg vergt met de werkgevers. De beschikbaarheid van vrijwilligers is alleen nuttig als die snel ter plaatse kunnen zijn zoniet wordt de norm van 15 minuten nooit gehaald. Voor alle duidelijkheid wijst hij er nogmaals op dat die maximum aanrijdtijd van 15 minuten voor een vrijwillig brandweerkorps geen sinecure is. Dit impliceert dat binnen de vijftien minuten de oproep verwerkt moet worden, de vrijwilligers de kazerne bereiken, zich omkleden, uitrijden en ter plaatse dienen te zijn. Het is duidelijk dat dit niet eenvoudig zal zijn.
Voor de provincie Antwerpen is deze oefening tot in het detail uitgewerkt waarbij rekening is gehouden met alle feitelijke gegevens van het terrein.
Wat het statuut van de professionele brandweer betreft, merkt senator Noreilde op dat het loon van deze mensen over het algemeen vrij goed is maar dan vooral vanwege het premiestelsel. Wanneer zij echter arbeidsongeschikt worden, wordt de uitkering berekend op hun basiswedde waardoor deze veel lager uitvalt.
Gouverneur Paulus merkt op dat dit aspect van het statuut nog niet besproken is omdat er op het vlak van het statuut andere aspecten dringender moeten geregeld worden. Wel is het probleem van de verloning reëel. Over het statuut zal in elk geval door de minister overlegd moeten worden met de vakbonden. Het probleem van de verloning zal in elk geval geen deel uitmaken van de conclusies die in het eindrapport van de commissie aan bod zullen komen.
De heer Claes, volksvertegenwoordiger, vindt het gunstig dat de commissie een soort van overeenstemming heeft bereikt over een aantal principes, maar hij wijst erop dat het gevaarlijk is akkoord te gaan met een principe zonder de gevolgen van zijn toepassing te kennen. Het is dus jammer dat de financiële en organisatorische impact van de uitvoering van deze principes niet kan worden geëvalueerd.
Het is ook jammer dat de risicoanalyse niet klaar is, terwijl de resultaten eigenlijk beloofd waren tegen eind september. De resultaten en de beslissingen die daaruit voortvloeien zullen echter financiële gevolgen hebben, die nu dus nog niet kunnen worden beoordeeld. Zo zijn ook de cijfers van de financiële nulmeting nog niet beschikbaar. De heer Claes meent dat zonder deze essentiële informatie de commissie geen conclusies kan trekken en de minister dus geen goede beslissingen op basis van die conclusies kan nemen.
Spreker merkt trouwens op dat de datum voor de uitvoering van de hervorming nog niet bekend is. Momenteel aarzelen sommige burgermeesters echter om bijkomende investeringen voor de brandweer te doen aangezien zij weten dat er veranderingen zullen komen. Dat leidt dus tot een zekere mate van immobiliteit.
Volgens spreker kunnen in het licht van de principes die gouverneur Paulus heeft uiteengezet, in de toekomst enkel de gemengde korpsen blijven bestaan. De korpsen van de vrijwillige brandweer zullen verdwijnen.
Volgens gouverneur Paulus is dat inderdaad mogelijk. Er bestaan nu trouwens al veel gemengde korpsen, met een goede samenwerking tussen de vrijwilligers en de beroepsbrandweerlieden.
De heer Claes, volksvertegenwoordiger, wijst op het personeelsgebrek bij de dienst 100. De werkcapaciteit wordt nog steeds gemeten op basis van de werklast van de jaren 1996-1997, terwijl die in 2003 toch 25 % hoger lag. De subsidies voor deze diensten zijn dus begrensd. De regering moet dringend ingrijpen en het nodige doen om deze diensten beter te laten werken.
Net als de heer Claes, volksvertegenwoordiger, betreurt gouverneur Paulus het ontbreken van de resultaten van de risicoanalyse. De universiteiten werken aan de dekkingsgraad van de brandweerdiensten per provincie. De risicoanalyse toont aan dat de toestand in Brussel en Vlaanderen goed is, maar dat er in Wallonië nog heel wat zwarte punten blijven. Er moet worden nagegaan hoe de situatie kan worden verbeterd en of er nieuwe kazernes moeten komen, waar die moeten komen en met wie zij moeten samenwerken, ...
Wat de nulmeting betreft kan gouverneur Paulus kan bij benadering een cijfer geven over de huidige gemiddelde uitgaven van iedere gemeente voor de brandweerdiensten. Aangezien hij niet over precieze cijfers voor alle gemeenten beschikt, kan hij die ook niet geven. Daar wordt aan gewerkt. De heer Paulus, gouverneur, erkent dat het belangrijk is de huidige kostprijs te kennen om een schatting te kunnen maken van de mogelijke meerkosten van de hervorming en van de inspanning die de federale overheid zal moeten leveren.
Mevrouw Avontroodt, volksvertegenwoordiger, wijst op het probleem van de dringende medische diensten. Als zij onder de bevoegdheid van een minister zullen vallen, moet er meer duidelijk komen over de samenwerking tussen de particuliere diensten en de openbare. Wellicht zullen in de praktijk de wachtdiensten van de ambulancediensten van 24 uur per dag van de openbare sectorworden overgenomen door de particuliere sector. De commissie moet daar aandacht aan besteden.
Minister van Binnenlandse Zaken Dewael wenst beknopt in te gaan op de gemaakte opmerkingen.
Vele parlementsleden willen dat het allemaal wat sneller gaat. Gelet op de ervaring met de politiehervorming meent hij echter dat over de hervorming van de civiele veiligheid voldoende overlegd moet zijn. Daarom heeft de regering ervoor geopteerd om de betrokken partijen samen te brengen in een commissie om samen over de krijtlijnen van een hervorming te overleggen. Hij verheugt zich dan ook over de grote consensus die binnen de commissie is bereikt. De organisatie die wordt voorgesteld wordt door alle betrokken partijen gedragen.
Intussen heeft de regering echter niet stil gezeten. In de begroting voor 2005 was reeds voorzien in een verhoging van het geheel van de middelen van de civiele veiligheid die een stijging betekent van 15 % tegenover het jaar 2004. Voor 2006 is in een bijkomende verhoging voorzien van de middelen die een stijging betekent met 8 % tegenover de begroting voor het jaar 2005. Van bij de aanvang van deze regeerperiode heeft de regering beslist om voor de brandweer een inhaalbeweging te maken en de geciteerde cijfers bewijzen dat dit ook effectief gebeurt.
Ook de behandeling van de hervorming van de wetgeving en de structuur moet in het parlement de nodige tijd gegeven worden. Wat de organieke principes betreft van de toekomstige brandweer stelt hij dat er hierover duidelijkheid bestaat, de financiering is echter nog niet helemaal rond.
Voor de financiering onderstreept de minister een belangrijk principe. Als de risicoanalyse op het terrein vertaald is, zullen we weten wat de meerkost is van de hervorming. De huidige structuur is niet optimaal en de hervorming zal onvermijdelijk een meerkost impliceren. In het huidige financieringssysteem wordt ongeveer 90 % gedragen door de steden en gemeenten en slechts 10 % door de federale overheid. Hij zal aan het parlement de steun vragen om de meerkost van de hervorming van de civiele veiligheid te laten dragen door de federale overheid — uiteraard gefaseerd in een meerjarenplan. De risicoanalyse zal dienen om de meerkost op een zo rationeel mogelijke manier te investeren.
Wanneer we echter de financiële inspanningen van de verschillende steden en gemeenten onder de loep nemen dan stellen we vast dat er grote onevenwichten zijn. Sommige gemeenten besteden slechts een minimumbedrag aan de civiele veiligheid en beschikken niet over een eigen brandweer. Vandaar het belang van de nulmeting. Het is duidelijk dat de gemeenten die in het verleden te weinig inspanningen hebben gedaan hun inspanningen aanzienlijk zullen moeten opdrijven. De gemeenten die wel voldoende inspanningen hebben gedaan in het verleden moeten zich echter geen zorgen maken.
Uiteraard zal dit een erg moeilijk debat worden tussen de gemeentebesturen onderling. Er van uitgaan dat iedereen in het Koninkrijk recht heeft op een gelijke bescherming op het vlak van de civiele veiligheid, het vertrekpunt van de commissie voor de hervorming van de civiele veiligheid, noopt echter tot deze oefening.
Andere aspecten vergen de nodige aandacht maar nopen niet tot een uitputtend debat. De omvang van de zones, bijvoorbeeld, moet worden bepaald door het einddoel, namelijk zones van integrale veiligheid. Terecht zegt men dat de politiezones te klein zijn tegenover de zones van de brandweer. De politiezones zijn echter geen statisch gegeven en kunnen ook evolueren.
Het parlement moet niet opleggen wat de omvang van de hulpverleningszones moet zijn. Daarom heeft hij aan de provinciegouverneurs gevraagd om hem voorstellen te doen. Op die manier kan rekening worden gehouden met situaties die historisch gegroeid zijn. In sommige provincies zijn er kleine politiezones, in andere zijn er grotere. In elk geval zal men moeten overgaan tot een zekere rationaliteit bij de indeling van de zones. Hij zal de zones rechtpersoonlijkheid verlenen maar is geen voorstander van het intercommunaal model omdat deze zones dan ook onder het toezicht van de gewesten vallen zodat de bevoegdheid over de zones versnipperd wordt.
Bij de discussie over het statuut wenst hij uit gaan van een aantal krachtlijnen :
— kansen geven aan een verdere professionalisering zonder het vrijwilligersstatuut op te geven;
— meer investeren in een uniforme vorming en opleiding;
— een betere regeling voor de aansprakelijkheid van de vrijwilligers.
Na deze vergadering zal hij contact opnemen met de vakbonden om hierover een gesprek te hebben.
Als conclusie meent hij dat de regering lessen heeft getrokken uit de recente rampen door meer te investeren in de brandweer. Er is behoefte aan een nieuw organiek kader waarbij de werkzaamheden van de commissie « Paulus » de regering in staat stellen om snel knopen door te hakken. De regering wacht op de resultaten van de risicoanalyse om in een meerjarenperspectief de meerkost van de hervorming voor haar rekening te nemen. Het is voorspelbaar dat het moeilijkste debat zal gaan over de verdeling van de kosten tussen de gemeenten onderling waarbij de lat gelijk moet worden gelegd voor iedereen.
De minister geeft de gouverneur dus nog de tijd om zijn eindverslag in te dienen tegen het einde van het jaar. De regering zal dan de beslissing over de organisatie van de hervorming nemen. In het voorjaar zal worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn om tot een consensus te komen tussen de verschillende gemeenten. Met de nakende gemeenteraadsverkiezingen wordt dit een moeilijk debat. Daarom meent hij dat dit debat best pas zou worden afgerond als de nieuwe gemeentestructuren zijn geïnstalleerd.
IV. DERDE HOORZITTING MET DE HEER PATRICK DEWAEL, VICE-PREMIER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HEER CAMILLE PAULUS, GOUVERNEUR VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN EN VOORZITTER VAN DE COMMISSIE VOOR DE HERVORMING VAN DE CIVIELE VEILIGHEID (DINSDAG 14 MAART 2006)
Op 20 januari 2006 heeft de commissie voor de hervorming van de civiele veiligheid haar eindverslag overgemaakt aan de minister van Binnenlandse Zaken. Dat eindverslag gaat als bijlage. Uw commissies hebben dan ook een laatste gedachtewisseling georganiseerd met de minister en de gouverneur Paulus.
1. Toelichting door de heer C. Paulus, gouverneur van de provincie Antwerpen, bij het eindrapport van de Commissie voor de Hervorming van de Civiele Veiligheid voor de Commissie Binnenlandse Zaken
In zijn vermoedelijk laatste verschijnen voor deze commissie in zijn hoedanigheid van voorzitter van de commissie verduidelijkt gouverneur Paulus wat er tussen 8 november vorig jaar, wanneer hij het laatst voor de commissies is verschenen, en vandaag precies is gebeurd.
Hij wijst er meteen op dat het allesbehalve eenvoudig geweest is om het finale rapport unaniem te laten goedkeuren. De laatste vergaderingen waren bijzonder geanimeerd, omdat een aantal principes, die voor het merendeel van de leden evident leken, in extremis door sommige participanten op de helling werden gezet.
Gelukkig heeft het gezond verstand uiteindelijk gezegevierd en is de commissie tot een tekst kunnen komen die de instemming heeft gekregen van alle betrokken actoren, dat wil zeggen van de vertegenwoordigers van de brandweerfederaties, van de verenigingen van steden en gemeenten, de Civiele Bescherming, het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest en de administratie. Het bewijst dat er een belangrijk maatschappelijk draagvlak is voor de voorgestelde hervorming en dit zal het parlementair debat vergemakkelijken, dat nu snel moet volgen.
De commissie is gebleven bij de drie basisprincipes, die vanaf het begin werden vooropgesteld. Deze beginselen zijn reeds toegelicht bij de vorige ontmoetingen.
Een eerste principe is dat de burger recht heeft op de snelst mogelijke adequate hulp, met andere woorden dat de hulpdienst die het eerst ter plaatse kan zijn met de nodige middelen, moet uitgestuurd worden.
Een tweede principe waarmee de commissie heeft ingestemd, is dat elke burger recht heeft op eenzelfde basisbescherming voor een gelijkwaardige bijdrage, met andere woorden dat gelijke dienstverlening gelijke lasten met zich moet brengen.
Het derde basisprincipe, dat door de commissie wordt voorgesteld, is de noodzaak van schaalvergroting. Verscheidene brandweerdiensten hebben momenteel onvoldoende capaciteit en een gebrek aan kennis en deskundigheid om omvangrijke rampen te kunnen beheersen.
Om deze drie grote principes te realiseren, wordt een structuur op drie niveaus vooropgesteld.
Het eerste niveau is het uitvoerende. Het is dat van de hulpposten die verantwoordelijk zijn voor de basisbrandweerzorg en die dienen te beantwoorden aan minimale normen qua materieel en bezetting.
Het tweede niveau is het organiserende. Het is dat van de hulpverleningszones die de commissie voorstelt te creëren, zones die verantwoordelijk zullen zijn voor de hulpposten binnen hun omschrijving, de werking van deze posten zullen coördineren en ook het personeel zullen aanwerven en het materiaal aankopen.
Een zeer delicaat punt is de omvang van de hulpverleningszone omdat er in de commissie verscheidene meningen over bestaan. Bepaalde leden hebben gesuggereerd om van de huidige hulpverleningszones uit te gaan en ze stap voor stap hun definitieve vorm te geven. Die grootte moet afhangen van de oppervlakte van elke provincie en van de bestaande risico's.
Een andere mening is die van de Union des Villes et Communes de Wallonie, die pleit voor zones op menselijke schaal, dat wil zeggen zones van 5 tot 15 gemeenten. De Union des Villes et Communes de Wallonie wenste dat dit standpunt uitdrukkelijk in het rapport werd vermeld.
In de commissie was er echter een ruime meerderheid die wenst dat de zones niet te klein worden, omdat alleen zones die groot genoeg zijn de burger een maximale bescherming garanderen bij een zwaar incident. Men mag ook niet vergeten dat een van de basisprincipes van de hervorming schaalvergroting is.
Daarover is het laatste woord nog niet gezegd. Hij verwacht dat de gouverneurs van de minister de opdracht zullen krijgen voorstellen in overleg met de betreffende gemeenten te formuleren over de omvang van de hulpverleningszones van hun provincie.
In de toekomst zal de gouverneur, als federale regeringscommissaris, die een belangrijke rol speelt in de civiele veiligheid, ook de werking van de hulpverleningszones in zijn provincie coördineren.
Hoewel iedereen het eens was over het principe volgens hetwelk de hulpverleningszones rechtspersoonlijkheid moeten krijgen, werd er heel wat gediscussieerd over de vorm van die rechtspersoonlijkheid. De meeste commissieleden zijn gewonnen voor een sui generis instelling, die onder federaal toezicht staat, zoals dat met de politiezones het geval is.
Maar de Union des Villes et Communes de Wallonie heeft voorgesteld de mogelijkheid te behouden om zones op te richten die de vorm van een intercommunale aannemen. Aangezien echter de gewesten toezicht uitoefenen op de intercommunales, is dat een probleem.
De commissie heeft ook van gedachten gewisseld over het eventuele samenvallen van de hulpverleningszones met de politiezones. De conclusie was dat dit op termijn niet mag worden uitgesloten, maar dat het nu nog te vroeg is en dat een debat hierover een snelle hervorming van de civiele veiligheid in het gedrang dreigt te brengen. Er is ook op gewezen dat de zones van de brandweerdiensten, gelet op hun specifieke opdracht, een heel andere omvang zullen hebben dan de huidige politiezones. Het is evenwel raadzaam bij het vastleggen van de hulpverleningszones die zones zoveel mogelijk te laten samenvallen met de grenzen van een groep van politiezones.
Het derde en laatste niveau is het federaal niveau. Op dat niveau komt de reglementering tot stand. De verantwoordelijke hier is de minister van Binnenlandse Zaken die wordt bijgestaan door zijn administratie van de Civiele Veiligheid. De commissie acht het evenwel van essentieel belang dat een Centrum voor Kennis en Expertise wordt opgericht dat autonoom genoeg is en in staat de technische bijstand te bieden die momenteel al te vaak ontbreekt.
Wat de specifieke opdrachten van de Civiele Bescherming betreft, heeft de commissie ervoor gepleit dat de Civiele Bescherming een logistieke, ondersteunende dienst zou worden die, indien nodig, ter beschikking van de zones en de gouverneurs kan worden gesteld.
Naast de nieuwe structuur is het absoluut nodig de rechtspositie duidelijk te regelen, zowel voor de beroepsbrandweerlui als voor de vrijwilligers.
De commissie is van mening dat per functieniveau een eenvormig profiel moet worden vastgesteld waaraan men blijvend dient te beantwoorden.
Ook de aanstellingsprocedures dienen uniform te worden teneinde de uitwisselbaarheid van personeel tussen de verschillende zones mogelijk te maken.
Tevens wordt uitdrukkelijk gevraagd het beroep van brandweerman op te nemen op de lijst van risicoberoepen, wat vandaag jammer genoeg niet het geval is.
De gouverneur wijst er op dat, vermits in de voorgestelde structuur alle personeelsleden bestuurlijk tot de zone zullen behoren, ook de huidige, vaak uiteenlopende gemeentelijke regelingen voor wachtdiensten, diploma- en andere toelagen kunnen worden gestandaardiseerd.
Ook in de toekomst zullen de vrijwillige brandweerlui uiteraard enorm belangrijk blijven. Voor deze groep moet bij prioriteit een goed doordachte, evenwichtige rechtspositieregeling worden uitgewerkt. Hierbij zal de aandacht onafwendbaar ook moeten uitgaan naar de relatie met de hoofdwerkgever van de vrijwilligers, met wie afdwingbare afspraken moeten kunnen worden gemaakt met betrekking tot de beschikbaarheid van zijn werknemer voor brandweeropdrachten en de eventuele compensaties.
Om uiteindelijk tot teksten te komen, zal de medewerking van specialisten onontbeerlijk zijn en uiteraard zullen de syndicaten en de vertegenwoordigers van steden en gemeenten, evenals de brandweerfederaties nauw bij de besprekingen moeten worden betrokken. De minister heeft een consortium van universiteiten opgedragen de risicoanalyse te maken. Dat consortium moet de risico's op het hele grondgebied van het land inventariseren en een ideaal computermodel maken van wat de hulpdiensten nodig hebben om die risico's optimaal te bestrijden. Die studie is heel belangrijk omdat ze de wetenschappelijke basis moet vormen van de hervorming van de civiele veiligheid.
Om te weten waar de toestand niet optimaal is, met andere woorden waar de « knelpunten » zich bevinden, is het consortium van universiteiten van een eerste simulatie uitgegaan, op grond van volgende hypothesen :
— 2 minuten reactietijd (dat wil zeggen de tijd om de oproep van de getuige van het incident in de hulpdienst te verwerken).
— 2 minuten vertrektijd voor de beroepskorpsen en 5 minuten vertrektijd voor de vrijwilligers (dat wil zeggen de tijd tussen de oproep en het vertrek van de hulpdienst); en
— maximum 8 minuten aanrijdtijd.
De gouverneur onderstreept dat die parameters alleen als werkhypothese werden gebruikt en dat het zeker niet de bedoeling is ze in een wettekst op te nemen. Dergelijke verplichting zou immers grote problemen met betrekking tot de verantwoordelijkheid veroorzaken.
Hoewel het momenteel slechts om een plan gaat dat alleen op basis van het bevolkingscriterium tot stand is gekomen, blijkt nu al uit de analyse dat er een duidelijk gebrek aan posten is in de provincies Limburg, Namen, Luxemburg en Waals-Brabant. Vooral de toestand in Waals-Brabant, waar de dekkingsgraad nauwelijks 37 % bedraagt, baart zorgen.
In de provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen zijn er weliswaar voldoende hulpverleningsposten, maar is hun locatie niet altijd optimaal.
De provincies Luik, Henegouwen en Vlaams-Brabant geven een gemengd beeld : ze moeten de huidige spreiding van de locaties optimaliseren en tegelijk de omvang van hun voorzieningen vergroten.
Zodra alle vereiste gegevens beschikbaar zijn, kan de risicoanalyse nog worden verfijnd, aan de hand van kwaliteitsnormen en -criteria die door het Centrum voor Kennis en Expertise moeten worden voorgesteld.
Er moet ook op worden gewezen dat de reactietijd en de aanrijdtijd momenteel in een vast aantal minuten worden vertaald. In de toekomst kunnen ze zo objectief mogelijk in « real time » worden vastgelegd, zodat het resultaat van de interventies kan worden gemeten.
Een ander delicaat punt is ongetwijfeld de financiering van de hervorming. De Verenigingen van Steden en Gemeenten hebben bevestigd dat de lokale overheden bereid blijven de kosten te dragen voor de basistaken van de brandweerdiensten, maar tegelijk is duidelijk gesteld dat de huidige macro-economische kostprijs voor de gemeenten in geen geval mag toenemen. De gemeenten verwachten met andere woorden een grote financiële inspanning van de federale overheid om de gewenste kwaliteitsverhoging te kunnen verwezenlijken.
Men heeft berekend dat de gemeenten momenteel ongeveer 90 % van de kostprijs van de brandweerdiensten dragen. Op termijn wensen ze dat het evenwicht wordt hersteld en dat de federale overheid en de lokale overheden beide 50 % van de kosten dragen.
Om het debat op een degelijke basis te kunnen voeren, heeft de commissie geprobeerd de huidige bedragen die aan de brandweerdiensten worden besteed te berekenen, alsook de meerkosten indien moet worden voldaan aan de kwaliteitsnormen die de commissie verdedigt inzake snelle en adequate hulp en indien de « knelpunten » die door de risicoanalyse aan het licht zijn gebracht, moeten worden weggewerkt.
In dit stadium hebben we alleen een idee van de werkingskosten van de brandweerdiensten. De investeringskosten, die niet duidelijk uit de gemeenterekeningen blijken, en de zogenaamde « verborgen » kosten, zijn nu onbekend. Er moet een methode worden gevonden om die kosten te berekenen, maar dat is niet eenvoudig en zal tijd kosten.
De commissie meent bijgevolg dat men zich op korte termijn moet baseren op de werkingskosten, die voor het hele land en alleen voor de brandweerdiensten, op bijna 400 miljoen euro worden geraamd.
De werkingskosten zouden ongeveer 85 tot 90 % van de totale kosten van de brandweerdiensten moeten vertegenwoordigen. Door een eenvoudige extrapolatie kan men dus een vrij nauwkeurig beeld van het volledige kostenplaatje krijgen. Uit de werkingskosten kan in elk geval al heel duidelijk worden afgeleid hoezeer de inspanningen inzake brandweer van gemeente tot gemeente verschillen.
Tot slot nog enkele bedenkingen in verband met de dringende medische hulpverlening. Hoewel het hier onbetwistbaar gaat om een essentieel onderdeel van de civiele veiligheid, is hierover in de commissie niet uitvoerig van gedachten gewisseld, omdat het departement Volksgezondheid deze materie tot haar bevoegdheid rekent. In elk geval is de commissie van mening dat absoluut moet worden vermeden dat voor de dringende medische hulpverlening een aparte regeling wordt uitgewerkt. Goed nieuws is dat de minister van Volksgezondheid, de heer Demotte instemt met de door de commissie voorgestelde basisprincipes. Minister Dewael heeft trouwens de voorzitter van het directiecomité van de FOD Volksgezondheid opgenomen in het bestuurscomité dat de hervorming verder zal dienen te begeleiden.
Absolute prioriteit wordt nu het opstellen van de teksten met het oog op het parlementair debat. Daartoe werd door de minister een stuurgroep van hoge ambtenaren opgericht die de voortgang van het proces zal bewaken. Daarnaast is er een begeleidingsgroep van federale en provinciale ambtenaren die zal zorgen voor de wetgevende implementatie van de hervorming en die bijgestaan wordt door vijf ambtenaren van het departement die quasi voltijds voor de hervorming zullen werken.
Bij elk lid van de commissie leeft de overtuiging dat het de minister menens is en dat hij bereid is te vechten voor de middelen die onontbeerlijk zijn voor het welslagen van de gewenste hervorming. Het door hem vooropgestelde idee van het tweesporenbeleid, met andere woorden de gelijktijdige voorbereiding van de hervorming enerzijds en het wegwerken van concrete pijnpunten anderzijds, wordt door de commissie eveneens volmondig bijgetreden.
2. Gedachtewisseling
2.1. Verklaringen van de leden
Senator Brotcorne herinnert eraan dat er sinds 1999 sprake is van een hervorming van de Civiele Veiligheid. De commissie-Paulus werd op 4 september 2004 ingesteld. Vandaag brengt zij haar definitief verslag uit met verschillende besluiten en twaalf aanbevelingen. Het verslag is unaniem goedgekeurd door de commissie, wat wijst op een consensus onder beroepsmensen over de grote lijnen van de hervorming. Ook de politieke wereld is het daarmee eens.
In de twaalf aanbevelingen van de commissie-Paulus, vindt senator Brotcorne een aantal aanwijzingen dat de commissieleden willen dat de hervorming van de Civiele Veiligheid snel wordt uitgevoerd. De wetteksten die de minister van Binnenlandse Zaken heeft aangekondigd zijn echter nog steeds niet in het Parlement. De minister verklaart nu zelfs dat deze teksten niet voor het begin van 2007 zullen worden ingediend. Spreker heeft dan ook vragen bij de politieke wil van de minister om de hervorming nog tijdens deze zittingsperiode uit te voeren. Komen die vertragingen uiteindelijk niet neer op een « eersteklasbegrafenis » van de hervorming ?
Ook kan men zich afvragen of de hervorming door de meerderheid niet als onbetaalbaar wordt beschouwd. De oorspronkelijke evaluatie van de bedragen die momenteel aan de brandweerdiensten worden besteed, is overigens momenteel niet beschikbaar. Alleen al de werkingskosten van de brandweerdiensten worden geraamd op bijna 400 miljoen euro. Het is bekend dat de gemeenten op termijn tot een 50/50 evenwicht tussen de federale overheid en de plaatselijke overheid willen komen. Als de federale overheid nu geen enkele waarborg inzake de financiering biedt, kan men ervan uitgaan dat wat nu wordt gedaan slechts bedrieglijke schijn is voor de professionele en vrijwillige leden van de hulpdiensten en voor de bevolking.
De heer Cortois, volksvertegenwoordiger, verheugt er zich over dat de federale overheid reeds in 2006 een niet-geringe budgettaire inspanning doet. In vergelijking met wat in het verleden is gedaan dan is dit in elk geval een positieve ontwikkeling.
Voor de financiering van de hervorming meent hij dat er rekening moet worden gehouden met de inspanningen die de gemeenten al dan niet reeds gedaan hebben in het verleden. Er zijn immers gemeenten die nog nooit een financiële inspanning hebben gedaan.
Hij vraagt dan ook dat er over gewaakt wordt dat een zekere billijkheid in acht wordt genomen. In dit verband verwijst hij naar de politiehervorming waarbij de gemeenten die in het verleden reeds inspanningen hebben geleverd, minder bang moeten zijn voor de kostprijs dan degene die geen of weinig inspanningen hebben geleverd.
Tevens bedankt hij gouverneur Paulus voor de geleverde inspanning maar laat niet na te waarschuwen voor het voorbehoud dat het wetenschappelijk comité maakt (bijlage 4 bij het eindverslag) bij de conclusies die zij trekken omdat een aantal essentiële gegevens nog ontbreken. Hij waarschuwt derhalve voor het volgen van pistes die niet voldoende wetenschappelijk onderbouwd zijn.
In dit verband vermeldt hij de cijfers die worden meegedeeld inzake brandalarm. Is in dit cijfermateriaal bijvoorbeeld rekening gehouden met valse alarmen ?
In het verslag staat dat het nog een aantal maanden zal duren om tot definitieve conclusies te komen. Hij vraagt in welke mate hiermee zal rekening worden gehouden bij de hervorming ?
Senator Collas merkt op dat iedereen akkoord gaat met het beginsel om rechtspersoonlijkheid te verlenen aan de hulpverleningszone. Dit moet een snelle en coherente besluitvorming bevorderen. Er zijn wel nog vragen over de vorm die deze rechtspersoonlijkheid moet aannemen. Moet het een rechtspersoonlijkheid sui generis worden, of een andere vorm van rechtspersoonlijkheid ? Spreker is voorstander van de eerste oplossing.
Senator Collas verheugt zich over het feit dat de commissie een duidelijke reglementering wil over de rechtspositie van de vrijwillige en professionele brandweerlieden. Ook het bepalen van een eenvormig profiel per functieniveau lijkt hem een goede oplossing te zijn.
Wat betreft de financiering van de hervorming, meent hij dat de gemeentelijke overheden gerustgesteld moeten worden door hen uit te leggen dat er voor hen geen bijkomende macro-economische kosten zullen komen. De federale overheid zal zorgen voor de nodige financiële middelen om op termijn een evenwicht te bereiken tussen de bijdrage van de gemeenten en die van de federale overheid.
Wat de omvang van de hulpverleningszones betreft, meent senator Collas dat men geen overhaaste besluiten moet nemen. De meningen lopen vandaag nog uiteen. De taal zal waarschijnlijk een rol spelen. Hoe dan ook is een constructieve aanpak nodig om de juiste beslissing te nemen.
Mevrouw Schrijvers, volksvertegenwoordiger, wijst er op dat het verslag van de commissie ook een aantal knelpunten blootlegt.
De risicoanalyse is alleen gebaseerd op het criterium bevolking. Om een correct resultaat te krijgen dient met heel wat meer parameters te worden rekening gehouden :
— aanwezigheid van zware industrie, en Seveso-bedrijven in het bijzonder;
— het al dan niet hebben van een eigen brandweerdienst binnen de bedrijven;
— de verstedelijkingsgraad van een regio;
— de nabijheid van ziekenhuizen;
— bestaan van risico's in de sociale sector.
Zij vraagt met welke parameters zal worden rekening gehouden bij de verdere risicoanalyse en binnen welke termijn deze zal zijn afgerond.
De voorlopige resultaten van de risicoanalyse wijzen op het bestaan van een aantal « zwarte vlekken ». Op haar vraag of de minister de gemeenten nu al ondersteuning gaat verlenen om deze « zwarte vlekken » weg te werken, heeft deze gewezen op de verantwoordelijkheid van de gemeenten en geantwoord dat zijn hervorming pas in 2007 zou aangevat worden, na de gemeenteraadsverkiezingen.
Zij acht dit antwoord weinig geloofwaardig. In het voorjaar van 2007 zijn er federale verkiezingen in aantocht zodat er op dat moment niet veel van de hervorming zal verwezenlijkt worden.
Een van de grote verdiensten van het verslag is evenwel dat het tot een consensus is gekomen over de hervorming die moet gebeuren.
Wat is evenwel de verantwoordelijkheid van de lokale besturen met betrekking tot de « zwarte vlekken » op dit ogenblik ? Vele gemeenten sluiten al, en terecht, hulpverleningsovereenkomsten met naburige gemeenten. Gouverneur Paulus vraagt dat in de nieuwe wet de gouverneurs de bevoegdheid krijgen om de gemeentebesturen hiervoor te sensibiliseren. Zij meent dat er niet tot 2007 moet gewacht worden. Wat is de aansprakelijkheid van de burgemeester wanneer gemeentebesturen vaststellen dat er een bijkomende hulppost nodig is om een zwarte vlek weg te werken ? Zij vindt het onaanvaardbaar dat de oplossing voor dit probleem naar 2007 verschoven wordt.
Momenteel bestaat er geen duidelijkheid over de financiële nulmeting. Zij huivert bij de gedachte dat hetzelfde zou gebeuren als bij de politiehervorming. De minister zegt dat de hervorming globaal niet meer mag kosten aan de gemeenten. Zij is er ook van overtuigd dat de gemeenten hun inspanningen willen verder zetten maar is het niet eens met het standpunt van de commissie dat de oprichting van hulpposten geen bijkomende kosten zal veroorzaken voor de gemeenten. Hoe dan ook zullen er gemengde korpsen ontstaan die alleszins meer zullen kosten.
Afgaand op de voorlopige resultaten van de analyse stelt zij vast dat vooral de gemeenten in het zuiden van het land meer inspanningen zullen moeten doen. De minister heeft bijkomende middelen aangekondigd maar zij stelt vast de gemeenten 90 % van de brandweerkosten dragen en de federale overheid slechts 10 %. De verhoging van de federale middelen met 18 % verhoogt de globale federale tussenkomst slechts tot 11,8 %.
Waar zij in elk geval niet mee akkoord zal gaan is dat regio's, die in het verleden reeds aanzienlijke inspanningen hebben gedaan, meer zullen moeten betalen en dat de bijkomende federale middelen vooral zullen worden geïnvesteerd in het zuiden van het land. Ook op dit vlak dringt de tijd. Hoe langer de hervorming wordt uitgesteld, hoe groter de kans is dat er geen bijkomend materiaal wordt aangekocht in afwachting van de hervorming.
Senator Happart komt terug op de problematiek van de hulpverleningszones. De commissie-Paulus stelt voor dat de hulpzone beheerd wordt door een politiek orgaan met mandatarissen uit alle gemeenten die deel uitmaken van de zone. Alleen aangrenzende gemeenten, die bovendien tot dezelfde provincie behoren, kunnen deel uitmaken van eenzelfde zone. Dit is een probleem voor de gemeente Voeren. Momenteel geniet de gemeente de bescherming van de brandweerdiensten van Battice-Herve. Zal dat na de hervorming nog mogelijk zijn ? Wordt er een andere oplossing voorgesteld ?
Mevrouw Jacqueline Galant, volksvertegenwoordiger, meent dat het verslag van de commissie-Paulus de grondslag vormt van een hervorming die maanden in beslag zal nemen en veel reacties en discussies zal uitlokken, zowel binnen als buiten het Parlement. De fractie waar spreekster toe behoort wenst er op een constructieve en hervormende manier aan deel te nemen.
Spreekster hoopt bovendien dat een ruime meerderheid dit moderne project, dat plaatselijke particularismen overstijgt, zal steunen. Het verslag is op dat punt heel duidelijk : de versnippering van de menselijke, materiële en financiële middelen is de voornaamste tekortkoming van de huidige regeling. Om er iets aan te doen moet deze aangelegenheid minstens gedeeltelijk onttrokken worden aan het gemeentelijk niveau. Spreekster steunt deze redenering.
In een voorstel van resolutie dat in maart 2004 werd ingediend (DOC 51 981/001), herinnert spreekster eraan dat haar fractie aan de regering gevraagd had om de risico's te evalueren, en om op grond daarvan het plaatselijke beheer van de brandweerdiensten in zones te stroomlijnen. Zij verheugt zich erover dat een dergelijke werkwijze nu bevestigd wordt door de werkzaamheden van de commissie.
Wat de interventiesnelheid betreft, vraagt mevrouw Galant zich af of er voldoende logistieke en menselijke middelen beschikbaar zijn om bijzondere aandacht te schenken aan de risicozones en tezelfdertijd op het hele grondgebied eenzelfde bijzonder korte reactietijd te kunnen garanderen. Kan men echt geloven in een uniforme dekking van het hele grondgebied ?
Welke termijn heeft men ten andere vastgesteld voor de uitvoering van het verslag ? Hoe zal de minister op politiek vlak te werk gaan ? Spreekster vermoedt dat de kwestie van de financiering centraal zal staan. Zal die kwestie reeds besproken worden bij het begin van de bespreking van de begroting voor 2007, dus na het reces ? Zij herinnert er ook aan dat de besprekingen aangaande de verdeling van de financiering noodzakelijkerwijze met de nieuwe gemeentebesturen gevoerd zullen worden. Op hoeveel raamt men de financiële inbreng van de federale overheid ? Wordt er gedacht aan een alternatieve financiering ?
Ten slotte dringt mevrouw Galant aan op de noodzaak om het statuut van de brandweerlieden eenvormig te maken en te harmoniseren. Dat statuut, zowel van de professionelen als van de vrijwilligers, verschilt nu immers sterk van gemeente tot gemeente. Dat heeft vandaag geen zin meer, en nog minder wanneer de nieuwe regeling van kracht zal zijn. Wat is men van plan op dit gebied ?
Senator Thijs meent dat twee elementen in het oog springen bij het voorgelegde hervormingsplan. In de eerste plaats is dat de rechtspersoonlijkheid waarin wordt voorzien voor de hulpverleningszones. Zij meent dat dit een positief element is. Zij vraagt evenwel dat hieraan slechts een minimale invulling wordt gegeven. In dat verband verwijst zij naar de administratieve rompslomp en de kosten die de politiehervorming heeft teweeg gebracht (politieraad, politiecollege). Als een dergelijke structuur ook moet worden in het leven geroepen voor de brandweer dan leidt dit tot nog maar eens een nieuwe organisatie met bijkomende kosten. Zij vraagt dat hieraan de nodige aandacht zou worden besteed. Ook mogen de brandweerzones niet te ver van de burgers af staan, gelet op de noodzaak van een snelle bereikbaarheid.
In de tweede plaats stelt zij vast dat, wat de personeelsproblematiek betreft, de commissie enigszins op de vlakte is gebleven. Zij meent dat de hervorming niet moet worden afgewacht om de noodzakelijke aanpassing van het statuut van professionele en vrijwillige brandweer door te voeren. Voor het brandweerpersoneel is een hervorming van de carrière (anciënniteit) en de (voortgezette) opleiding dringend nodig.
De heer Nollet, volksvertegenwoordiger, verklaart minder optimistisch te zijn dan tijdens de vergadering van 8 november 2005, toen gouverneur Paulus het tussentijdse verslag van de commissie had voorgesteld. De heer Nollet had toen vastgesteld dat iedereen de noodzaak inzag van een hervorming van de Civiele Veiligheid, en instemde met de beginselen ervan. Nu lijkt de stemming omgeslagen. De moeilijkheden om binnen de commissie-Paulus zelf eenstemmigheid te bereiken over het verslag tonen trouwens aan dat de zaak nog niet beklonken is.
Spreker komt ook terug op de verklaringen van de minister van Binnenlandse Zaken over het tijdschema voor de hervorming. Hij verklaarde dat de wetteksten niet voor begin 2007 in het Parlement zouden worden ingediend. Als de minister dit bevestigt, betekent dit dat er tijdens deze zittingsperiode geen hervorming van de Civiele Veiligheid zal plaatsvinden. De heer Nollet vindt dat de minister van Binnenlandse Zaken de wetsontwerpen reeds in oktober moet indienen.
Wat betreft de financiering van de brandweerdiensten, is het de bedoeling om op termijn te komen tot een 50/50-inbreng van de federale overheid en van de lokale overheden. Dit betekent dat de gemeenten de 400 miljoen euro werkingskosten zullen moeten blijven betalen, en dat de federale overheid zal voorzien in een bijkomende financiering. Spreker is bezorgd over de toestand in Wallonië, waar sommige provincies van het Waalse Gewest reeds het bevel gekregen hebben om te desinvesteren. De financieringskwestie zet hoe dan ook de rest van de werkzaamheden op losse schroeven.
De eerste reacties van de socialistische fractie na de indiening van het verslag lijken eveneens te bevestigen dat er in deze zittingsperiode geen hervorming meer zal plaatsvinden. De PS heeft immers aangekondigd dat zij « akte heeft genomen » van de conclusies van de commissie Paulus. Dit betekent niet dat de partij die conclusies goedkeurt. In de voorstellen die de fractie nu naar voren schuift is er trouwens geen sprake meer van het creëren van hulpverleningszones met een eigen juridisch statuut, maar wel van het uitwerken van specifieke overeenkomsten tussen de gemeenten. Net als senator Brotcorne, vindt de heer Nollet dat men hier kan spreken van een « eersteklasbegrafenis van de hervorming ».
Voor het overige is de heer Nollet, volksvertegenwoordiger, het eens met de conclusies van de commissie Paulus en met haar streven naar een snelle uitvoering van de hervorming.
Senator Geerts sluit zich aan bij degenen die vragen dat de hervorming doordacht, gefaseerd maar ook snel zou verlopen, volgens de principes die door de commissie zijn vooropgesteld. De personeelsproblematiek mag daarbij als een prioriteit beschouwd worden. Om de gemeenten te responsabiliseren moet er over gewaakt worden dat de gemeenten, die in de voorbije jaren al veel inspanningen hebben gedaan, niet met grote meerkosten zouden worden geconfronteerd.
Voor haar is niet zo duidelijk welke de rol van de burgemeesters wordt in het aansturingorgaan van de brandweer, de brandweerraad. Is er samenwerking voorzien met de politieraad, in vele gevallen gaat het immers om dezelfde mensen ?
De heer Arens, volksvertegenwoordiger, verbaast zich over de uitlatingen van de heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, die het verslag van de commissie Paulus beschreven heeft als een « interessant element om aan het dossier toe te voegen ». De heer Arens is er daarentegen van overtuigd dat er een sterk signaal vereist is, dat de ware wil bewijst van de meerderheid om op dit vlak vooruitgang te boeken. Spreker is er nu immers van overtuigd dat de regering deze hervorming niet echt wenst, ook al omdat de kwestie van de dringende medische hulpverlening niet aan bod is gekomen in het rapport en er in dat verband nog veel problemen rijzen.
Wat de risicoanalyse betreft, wenst spreker de dekkingsgraad te kennen in de provincie Luxemburg.
In verband met het bepalen van het aantal hulpverleningszones per provincie, vestigt hij de aandacht op het feit dat men niet dezelfde fout mag maken als bij de politiehervorming, toen het aantal politiezones is vastgelegd, meer bepaald het behoud van pilootzones in zeer dun bevolkte gebieden. Dit brengt een te hoge kost per inwoner met zich.
De heer Arens, volksvertegenwoordiger, benadrukt ook dat de bijkomende kosten door het federale niveau gedragen dienen te worden. De gemeenten hebben de middelen niet om dit te betalen.
Het probleem van de werkloze die vrijwillige brandweerman is, is nog niet door de bevoegde minister opgelost. Dit bewijst dat de regering momenteel niet in staat is dergelijke problemen op te lossen.
De heer De Padt, volksvertegenwoordiger, stelt dat de civiele veiligheid nog een van de kerntaken is van de lokale overheden. Een hervorming die van boven af wordt opgelegd mag niet leiden tot een meerkost voor de gemeenten. Dit belet niet dat de lokale overheden hun verantwoordelijkheid moeten opnemen. De bevolking verwacht dit en op politiek-maatschappelijk draagvlak is er tussen alle partijen voldoende eensgezindheid om hiervoor de nodige middelen te voorzien.
Spreker wijst tevens op de on-Belgische snelheid waarmee de politiehervorming is doorgevoerd en de financiële gevolgen ervan. Hij meent dan ook dat men voor de brandweerhervorming hieruit de nodige lering dient te trekken.
Terecht wordt in het verslag van de commissie gewezen op het belang van de vrijwilligers bij de brandweer.
In de eindconclusie is er spraken van een latente onwil van de FOD Volksgezondheid om aan de hervorming mee te werken. Een hervorming van der hulpdiensten zonder de medewerking van de medische dienstverlening is echter onmogelijk. Graag wenst hij te vernemen wat de huidige stand van zaken is op dit vlak.
Terecht wordt aangedrongen op de oprichting van een Kennis- en Expertisecentrum inzake de kennis van brandbestrijding. In Nederland bestaat een steunpunt « Effectief Oefenen », een « Instituut voor Rampen- en Brandbestrijding » en zelfs een centrum voor gezondheidsonderzoek na rampen. Na de ramp in Gellingen is het een absolute noodzaak dat er een expertisecentrum komt. Hij weet dat in de federale begroting 500 000 euro is voorzien voor de oprichting van dit centrum. Kan hij enige informatie krijgen over de stand van zaken ?
Wat de financiering betreft, meent hij dat het niet mag gebeuren dat, gelet op de onderfinanciering in Wallonië, Vlaanderen een stuk van zijn eigen financiering zou moeten missen. Mogelijk hebben de Waalse collega's te weinig hun verantwoordelijkheid genomen in het verleden.
De heer Jean-Claude Maene, volksvertegenwoordiger, vindt, in tegenstelling tot andere sprekers, dat er heel wat vooruitgang werd geboekt met betrekking tot de conclusies en de werkzaamheden van de commissie Paulus. Het bewijs daarvan is dat over het eindrapport een consensus is bereikt in de commissie. Hij merkt wel op dat een aantal conclusies in het rapport « milder » zijn geformuleerd vergeleken bij eerdere versies en dat een aantal van de denkpistes door de organisaties die de brandweerlui vertegenwoordigen ter discussie worden gesteld.
In tegenstelling tot wat de heer Nollet, volksvertegenwoordiger, zegt, legt de heer Maene uit dat de PS-fractie helemaal op dezelfde golflengte zit als de commissie Paulus. Ook de fractie vindt dat de burger recht heeft op de best mogelijke hulp die zo snel mogelijk moet worden verleend. Men moet dus maatregelen treffen om het ingrijpen van de snelste dienst te bevorderen. Als de PS akte neemt van de conclusies van de commissie, wil dat zeggen dat de partij hiervoor belangstelling wenst te tonen en aandachtig zal volgen wat ermee wordt gedaan. Men mag de bevolking ook niet wijsmaken dat de hervorming al is aanvaard als de tekst van de wetsontwerpen nog niet klaar is. Dit zou een verkeerde boodschap zijn.
De PS herhaalt de wens om zo snel mogelijk een aantal maatregelen in te voeren, waarvoor niet moet worden gewacht op de hervorming in haar geheel. Het gaat meer bepaald om het statuut van de vrijwillige brandweerman die werkloos is.
Dat er hier wordt verwezen naar de politiehervorming, betekent alleen dat we liever niet te maken krijgen met dezelfde problemen die daarbij zijn gerezen en houdt absoluut niet in dat er bezwaren zijn tegen de hervorming van de brandweerdiensten. De heer Maene, volksvertegenwoordiger, vindt trouwens dat het nutteloos is zich nu te overhaasten. Men dient er integendeel voor te zorgen dat de hervorming die wordt voorbereid voor alle betrokkenen gunstig is. Alleen op die manier zal iedereen actief meewerken aan de uitvoering ervan.
Wat de financiering van de brandweerdiensten betreft, wil de commissie dat de burger zoals in het verleden hiertoe, via de gemeente, blijft bijdragen. Zij vindt dat alle burgers hiervoor een gelijke bijdrage moeten leveren. De heer Maene, volksvertegenwoordiger, vindt echter dat men rekening moet houden met risicozones. In bepaalde provincies, zoals Luxemburg, zijn er minder risicozones maar is er ook minder industrie. Men zou kunnen voorstellen dat de inwoners van dit gebied dus een lagere bijdrage betalen.
Spreker verheugt zich erover dat de meerkosten die voortvloeien uit de hervorming op federaal niveau ten laste worden genomen. Hij vindt het ook een goed idee dat de verzekeringsmaatschappijen hier eventueel aan bijdragen.
De heer Maene, volksvertegenwoordiger, laat weten dat hij zich zorgen maakt over het dossier van de dringende medische hulpverlening en meer bepaald over het statuut van de privéambulante diensten.
Spreker komt ten slotte nog terug op zijn wens om de brandweermannen erkend te zien. Het begrip « risicoberoep » bestaat momenteel niet in België. Gaat de minister deze categorie creëren, om aan de wens van de brandweermannen tegemoet te komen ?
2.2. Antwoorden van de heer Paulus, gouverneur van de provincie Antwerpen en voorzitter van de Commissie voor de hervorming van de civiele veiligheid
De heer Paulus, gouverneur, komt terug op diverse vragen die door de leden werden gesteld.
— De risicoanalyse
Spreker is het ermee eens dat de risicoanalyse op dit moment nog onvolledig is. Het consortium van universiteiten dat ze moet maken heeft ze niet op tijd kunnen afmaken omdat het Nationaal Instituut voor de Statistiek bepaalde gegevens niet heeft meegedeeld. Het gevolg van die vertraging is dat in de risicoanalyse in haar huidige vorm alleen sprake is van algemene risico's en niet van specifieke risico's. Tevens werd de risicoanalyse slechts op grond van het bevolkingscriterium gemaakt. Ze beperkt zich bijgevolg tot het schetsen van een beeld van de dekkingsgraad in de Belgische provincies. Toch kan uit de risicoanalyse reeds lering worden getrokken. Eerst en vooral blijkt eruit zien dat de situatie wat de dekkingsgraad betreft, gunstiger is in het noorden dan in het zuiden van het land. Ze toont ook aan dat de inspanningen die de gemeentebesturen in het verleden hebben geleverd voor de brandweerdiensten enorm verschillen. De heer Paulus, gouverneur, is het bijgevolg eens met het idee om bij het creëren van de hulpverleningszones rekening te houden met de inspanningen die bepaalde gemeenten reeds in het verleden geleverd hebben. De commissie heeft er bij de minister op aangedrongen dat die risicoanalyse zou worden voortgezet. Het is zaak tot een computermodel te komen op basis waarvan duidelijke conclusies kunnen worden getrokken voor de gemeenten en de toekomstige hulpverleningszones.
Aangezien de risicoanalyse het mogelijk heeft gemaakt « knelpunten » te ontdekken, zijn de burgemeesters dus niet verplicht te wachten tot de hervorming is goedgekeurd om nu al na te denken over de manier waarop die knelpunten kunnen worden weggewerkt. Als gouverneur van de provincie Antwerpen heeft de heer Paulus overigens een grondiger risicoanalyse voor zijn provincie besteld. Daarin zijn ook de specifieke risico's opgenomen. Op basis daarvan heeft hij de burgemeesters aangemoedigd na te gaan hoe de werking van de brandweerdiensten kon worden geoptimaliseerd zonder daarom de huidige structuren van de hulpverleningszones te veranderen. Op die manier is gebleken dat de beste oplossing het sluiten van akkoorden tussen de gemeentebesturen is, om nu reeds het beginsel toe te passen, en wel nog voor dat beginsel in een wet wordt opgenomen, volgens hetwelk de dienst die optreedt de hulpdienst moet zijn die het eerst met de vereiste middelen ter plaatse kan zijn. Een dergelijke toepassing kan de dekkingsgraad op bepaalde plaatsen in hoge mate opvoeren.
Als antwoord op de vraag van de heer Arens, volksvertegenwoordiger, verklaart de heer Paulus, gouverneur, dat uit de risicoanalyse blijkt dat de dekkingsgraad in de provincie Luxemburg 45,5 % bedroeg.
— De samenstelling van de beheersorganen van de hulpverleningszones
Dat beheersorgaan zal uit mandatarissen van alle gemeenten van de zone bestaan. Oorspronkelijk bepaalde de tekst van het verslag dat die organen uit de burgemeesters van de diverse gemeenten moesten bestaan. De Union des Villes et Communes de Wallonie en de Vlaamse Vereniging van steden en gemeenten hebben er beide op aangedrongen dat men de gemeenten laat beslissen wie ze afvaardigen. Dat kan ongetwijfeld de burgemeester zijn, maar ook een schepen.
— Het samenvallen van politiezones met hulpverleningszones
De Commissie is ervan overtuigd dat het momenteel niet mogelijk is de politiezones met de hulpverleningszones te doen samenvallen. Dat zou betekenen dat de grenzen van de politiezones opnieuw bepaald moeten worden, terwijl die zones nog niet zolang operationeel zijn. Het debat hierover opnieuw openen dreigt de hervorming aanzienlijk te vertragen.
— Conclusies van het eindrapport van de commissie
Aan diegenen op wie de werkzaamheden van de Commissie thans een minder goede indruk hebben gemaakt dan tijdens de vorige vergadering, antwoordt de heer Paulus, gouverneur, dat het hem integendeel verheugt dat het commissierapport uiteindelijk eenparig kon worden goedgekeurd, ook al hebben sommigen verscheidene fundamentele beginselen op het laatste ogenblik op losse schroeven gezet. Uiteindelijk was er eenparigheid. Dat is des te belangrijker omdat men door die eenparigheid verzekerd is van de steun van de belangrijkste betrokkenen die zullen meewerken aan de concrete uitvoering van de hervorming (vertegenwoordigers van de brandweerlui, van de steden en gemeenten ...).
— De rechtspersoonlijkheid van de hulpverleningszones
Terwijl iedereen het erover eens was dat de hulpverleningszones in principe rechtspersoonlijkheid moeten krijgen, werd er in de commissie heel wat gediscussieerd over de vorm van die rechtspersoonlijkheid. De meeste commissieleden waren gewonnen voor een instelling sui generis, die onder het toezicht van de federale overheid staat, zoals dat met de politiezones het geval is. Ze verkoos niet in te gaan op het voorstel van de Union des villes et des communes de Wallonie om eventueel zones op te richten in de vorm van een intercommunale. Aangezien het toezicht op de intercommunales door de gewesten wordt uitgeoefend en de hulpverleningszones onder het toezicht van de federale regering zullen werken, zou dat problematisch zijn. De heer Paulus, gouverneur, meent ook dat er in het hele land een eenvormig systeem moet bestaan.
— Dringende medische hulpverlening
Die problematiek werd in de commissie niet behandeld omdat de vertegenwoordigers van de minister van Volksgezondheid er geen deel van uitmaakten. De minister van Volksgezondheid heeft evenwel ingestemd met de hoofdlijnen van de hervorming zoals ze door de commissie werden voorgesteld. Die instemming is heel belangrijk, daar het noodzakelijk is dat de brandweerdiensten en de dringende medische hulpverlening op elkaar worden afgestemd.
— De vrijwilligers bij de brandweer
De commissie trekt het belang van de vrijwilligers bij de brandweer geenszins in twijfel. Indien zij er niet waren, zou de hervorming gewoonweg onbetaalbaar zijn. Men voorziet overigens in het behoud van drie soorten hulpverleningsposten in de hulpverleningszones : posten die uitsluitend uit vrijwilligers bestaan, posten die zowel uit vrijwilligers als uit beroepsbrandweerlui bestaan en posten die uitsluitend uit professionele krachten bestaan.
— Een financiële bijdrage van de verzekeringssector
De commissie deed het voorstel de verzekeringsmaatschappijen financieel te laten bijdragen in de kostprijs van de brandweerdiensten. De commissie is voorstander van die bijdrage van de verzekeringssector, maar het zijn de politici die daarover moeten beslissen. Een debat hierover is ongetwijfeld nodig.
— De financiering van de hervorming
De heer Paulus, gouverneur, is ervan overtuigd dat de minister van Binnenlandse Zaken alles in het werk wil stellen om de financiële middelen te verzamelen die nodig zijn om de hervorming te verwezenlijken.
De werkingskosten van de brandweerdiensten worden voor het hele land op ongeveer 400 miljoen euro geraamd. Er is nog geen raming van de investeringskosten en van de verborgen kosten. Wat er ook van zij, de deskundigen menen dat de werkingskosten goed zijn voor 85 tot 90 % van de totale kostprijs van de brandweerdiensten. Dankzij een eenvoudige extrapolatie kan men dus een idee krijgen van de volledige kostprijs van de brandweerdiensten.
Momenteel dragen de gemeenten ongeveer 90 % van de kostprijs van de brandweerdiensten en op lange termijn willen ze dat de federale overheid en de lokale overheden ongeveer evenveel bijdragen.
2.3. Antwoorden van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken
De minister verheugt er zich over dat de commissie tot een consensus is gekomen. De gevolgde procedure is anders dan degene die werd gebruikt bij de politiehervorming. De kritiek op de politiehervorming is geweest dat ze te overhaast is geweest waarbij de gemeentebesturen moesten opdraaien voor de kosten van de politiehervorming zonder dat er enig voorafgaandelijk overleg is geweest.
Bij de hervorming van de brandweer heeft de minister er van bij de aanvang voor gekozen om te werken met een commissie waarin zowel de vertegenwoordigers van de steden en de gemeenten als de vertegenwoordigers van de brandweerfederaties mee aan tafel zaten. De opdracht was een consensus te vinden over de grote principes van de hervorming en de wijze waarop die hervorming diende gerealiseerd te worden.
De minister heeft zich echter niet beperkt tot die aanpak. De regering heeft een tweesporenbeleid gevolgd waarbij, enerzijds de tijd genomen werd om te komen tot een hervorming die berust op een zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak en anderzijds de regering de structurele onderinvestering in de civiele veiligheid van de afgelopen 10 jaar heeft aangepakt in de verschillende begrotingen.
De regering heeft er voor gezorgd dat de budgetten voor de civiele veiligheid eindelijk zijn opgetrokken. De kritiek was immers dat alle kredieten waren toegespitst op de politiehervorming waarbij de civiele veiligheid het verwaarloosde kind was van Binnenlandse Zaken. In 2005 heeft de regering 15 % meer geïnvesteerd in civiele veiligheid. In 2006 zal het budget nog eens met 8 % worden opgetrokken en dit op een ogenblik dat zowat alle andere federale departementen op een nulgroei zijn aangewezen.
Van die middelen is 3,5 miljoen € besteed voor de verhoging van de kredieten voor de aankoop van brandweermateriaal (een stijging met 30 %) — terwijl deze post een indexeringsstop was opgelegd bij zijn aankomst op het departement. Bovendien zijn de investeringskredieten van het Seveso-fonds opgetrokken met 900 000 euro, van het Nucleair Fonds met 500 000 euro. De kredieten voor de opleiding van de brandweer zijn met 125 % gestegen — meer dan één miljoen euro meer voor de opleiding.
Daarnaast herinnert de minister aan het herinvoeren van het Fonds voor wederbelegging van het gemeentelijk aandeel. Vroeger verdwenen de bijdragen die de gemeenten betaalden bij de effectieve aankoop van het materiaal in de algemene middelen van het Rijk. Nu zal die bijdrage — ten bedrage van 25 % — opnieuw in het Fonds terecht komen waardoor deze middelen in de toekomst opnieuw kunnen gebruikt worden voor de aankoop van materiaal. Dit betekent dus in elk geval een substantiële verruiming van het budgettair draagvlak.
Verder denkt hij aan de tussenkomst voor de aanschaf van de ASTRID-apparatuur, de aanpassing van de aansprakelijkheidsregeling van de vrijwilligers, het oprichten van het Kenniscentrum waarvoor 500 000 euro is ingeschreven in de begroting van dit jaar.
In zijn tweesporenbeleid neemt de minister dus enerzijds de nodige tijd om een fundamentele hervorming door te voeren en doet anderzijds reeds de nodige budgettaire inspanningen met het oog op de hervorming van de brandweer. De brandweerfederaties en ook de syndicale organisaties zij het met deze aanpak volkomen eens : binnen een legislatuur wordt een hervorming verwezenlijkt terwijl er tegelijk wordt voor gezorgd dat een aantal inspanningen worden opgedreven.
De minister wil alleszins de conclusies van het verslag van de commissie tot de zijne maken. Het enige dat hem zorgen baart is dat de gemeenteraadsverkiezingen de geplande hervorming doorkruisen. Hij meent dat het niet goed is om, in de aanloop naar deze verkiezingen, een aantal beslissingen te nemen die door de volgende gemeenteraden zullen moeten worden uitgevoerd. Daarom is beslist dat op de FOD Binnenlandse Zaken het nodige personeel wordt vrijgemaakt om het verslag van de commissie in wetteksten om te zetten. Daarnaast is een stuurcomité opgericht, waarin de belangrijkste actoren van het commissieverslag opnieuw worden opgenomen, samen met de vertegenwoordigers van andere departementen. Samen met FOD Volksgezondheid zullen de knelpunten worden onderzocht en opgelost.
Hij meent evenwel dat het voornaamste knelpunt wel eens de financiële vertaling van de hervorming zou kunnen zijn. In de financiering van de civiele veiligheid bedraagt de huidige verhouding tussen de lokale besturen en de federale overheid ongeveer 90/10. Binnen de commissie is de afspraak gemaakt dat in de toekomst gestreefd naar een 50/50 verhouding. De verenigingen van steden en gemeenten zijn bereid om evenveel te blijven uitgeven aan de brandweer als vandaag maar niet om de meerkost van de hervorming te betalen.
De minister is bereid om de meerkost van de hervorming voor rekening van de federale overheid te nemen volgens een budgettair meerjarenplan. Hij is daar trouwens reeds enkele jaren mee bezig en heeft de vaste wil om dit in de toekomst verder te doen. Gelet op het huidige stijgingsritme van het federale budget zal het trouwens geen tien jaar duren maar zal binnen vier à vijf jaar het budget bereikt worden dat op federaal niveau de hervorming zal verwezenlijken.
Niet zozeer tussen de federale overheid en het geheel van de steden en gemeenten maar wel tussen de steden en gemeenten onderling ziet hij evenwel een bron voor mogelijke discussie. Als elke burger recht heeft op een gelijke bescherming inzake civiele veiligheid dan dienen ook alle gemeenten een gelijke inspanning te leveren. Hij stelt vast dat een aantal steden en gemeenten belangrijke inspanningen doen en dat een aantal andere steden en gemeenten heel wat minder inspanningen leveren.
De lat zal dus in de komende jaren moeten gelijk worden gelegd. Sommige steden en gemeenten profiteren van de inspanningen van naburige, grotere steden. Het zijn deze burgemeesters die de hervorming niet zo nodig vinden. Hij wil er dan ook geen enkel misverstand over laten bestaan dat dit een grote onrechtvaardigheid zou zijn. Hoe kan je deze discussie voeren als je weet dat er in oktober gemeenteraadsverkiezingen zijn ?
Daarom wil hij na de verkiezingen een laatste discussie met de gemeentebesturen om in december van dit jaar aan het parlement een wetsontwerp voor te leggen. Het argument dat dit te laat zou zijn omdat er federale parlementsverkiezingen zijn in de maand juni van volgend verbaast hem. Heeft het parlement dan geen tijd in de loop van het voorjaar 2007 om een dergelijk ontwerp te bespreken ?
De minister meent dat een dergelijke aanpak blijk geeft van behoorlijk bestuur. Het parlement zal een hervormingsontwerp voorgelegd worden dat op een maximale consensus berust, terwijl de eerste inspanningen van het eerste spoor zijn vruchten begint af te werpen.
Het verbaast de heer Brotcorne, senator, dat de minister opnieuw met de partners over de conclusies van de commissie wil onderhandelen, terwijl ze reeds in de commissie die hij heeft ingesteld vertegenwoordigd waren. Hij wijst er ook op dat de nieuwe gemeenteraden pas in januari worden geïnstalleerd. Indien de minister met de nieuwe raden over het hervormingsontwerp wil onderhandelen, kan dat slechts vanaf januari 2007 en niet in november.
De heer Brotcorne, senator, wenst ook te horen hoe de minister de financiering van de hervorming op federaal niveau denkt te waarborgen.
De minister antwoordt dat hij ook vorig jaar en dit jaar de nodige middelen heeft gevonden om de federale inspanningen te verhogen. Hij zal een verhoging van zijn budget bepleiten om deze hervorming te verwezenlijken. Zodra de gemeenten zich engageren voor de hervorming zal het federale niveau de meerkost van de hervorming dragen in een meerjarenplan. Dit is het engagement van de huidige regering.
Dit verslag wordt éénparig goedgekeurd door de aanwezige leden.
De rapporteurs, | De voorzitters, |
Christian BROTCORNE (S). | André FRÉDÉRIC (K). |
Dirk CLAES (K). | Ludwig VANDENHOVE (S). |
Jean-Claude MAENE (K). | |
Erika THIJS (S). | |
BEGELEIDINGSCOMMISSIE VOOR DE HERVORMING VAN DE CIVIELE VEILIGHEID
EINDRAPPORT
Inhoud
I. Inleiding
II. De door de commissie vooropgestelde basisprincipes
1. De burger heeft recht op de snelste adequate hulp
2. Elke burger heeft recht op eenzelfde basisbescherming tegen een gelijkwaardige bijdrageplicht
3. Schaalvergroting is noodzakelijk
III. Structuur van de brandweerdiensten
1. Het eerste niveau is het uitvoerende
2. Het tweede niveau is het organiserende
3. Het derde niveau is het federale
IV. Het personeel
1. Rechtspositieregeling
2. Operationeel/Human Resources
V. De risico-analyse
VI. Financiering
VII. De dringende medische hulpverlening
VIII. Aanbevelingen
IX. Conclusie
I. Inleiding
De hervorming van de civiele veiligheid werd als belangrijk punt in het regeerakkoord opgenomen. De bedoeling is de organisatie van de hulpdiensten, die reeds meer dan 40 jaar oud is, aan te passen aan de risico's en de behoeften van het begin van de 21e eeuw. We evolueren immers naar een hoogtechnologische maatschappij met veranderende risico's waarop de hulpdiensten dienen voorbereid te zijn.
De minister van Binnenlandse Zaken wil de hervorming een belangrijk maatschappelijk draagvlak verlenen en heeft daarom vanaf het begin de diverse actoren bij de besprekingen betrokken. Op 7 september 2004 installeerde hij de « Begeleidingscommissie voor de hervorming van de Civiele Veiligheid », met daarin vertegenwoordigd : de brandweerfederaties, de verenigingen van steden en gemeenten, de civiele bescherming, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zijn kabinet en de administratie.
Het voorzitterschap werd toevertrouwd aan de heer Camille Paulus, gouverneur van de provincie Antwerpen, en het ondervoorzitterschap aan de heer Jean-Marie Flahaut, bestendig afgevaardigde van de provincie Waals-Brabant (zie bijlage 1 voor de volledige samenstelling).
De commissie vergaderde in 2004 op 7 september, 30 september, 8 november en 13 december; in 2005 op 17 januari, 2 februari, 22 maart, 20 april, 25 mei, 29 juni, 23 augustus, 13 september, 26 september, 19 oktober en 12 december en in 2006 op 3 januari.
Ter voorbereiding van haar vergaderingen werden door de commissie twee werkgroepen in het leven geroepen : de werkgroep organisatie onder leiding van de heer Marcel Hendrickx, burgemeester van Turnhout (zie bijlage 2 voor de volledige samenstelling), met als opdracht na te denken over de optimale organisatiestructuur van de hulpdiensten, en de werkgroep risico-analyse, met als voorzitter mevrouw Christine Breyne, directeur-generaal van de algemene directie van de Civiele Veiligheid (zie bijlage 3 voor de volledige samenstelling). Deze tweede werkgroep werd belast met de begeleiding en opvolging van de studie die door de minister was toevertrouwd aan een consortium van universiteiten (Université Catholique de Louvain, Vrije Universiteit Brussel, Universiteit Gent en Universiteit Antwerpen). Gevraagd werd de risico's (algemene en specifieke) over het hele territorium van het land in kaart te brengen om vervolgens een ideaal geïnformatiseerd model uit te werken van wat er op het vlak van de hulpverlening nodig is om die risico's maximaal het hoofd te kunnen bieden. Deze analyse moet de wetenschappelijke basis vormen voor de hervorming van de civiele veiligheid.
II. De door de commissie vooropgestelde basisprincipes
1. De burger heeft recht op de snelste adequate hulp
Een eerste beginsel waarover alle leden van de commissie het eens zijn, is het evidente, maar voor ons land erg vernieuwende principe dat de burger recht heeft op de snelst mogelijke adequate hulp, met andere woorden dat de hulpdienst die het eerst ter plaatse kan zijn met de nodige middelen, moet uitgestuurd worden. Dit betekent dat in de toekomst — in tegenstelling tot wat vandaag het geval is — noch gemeente-, noch provinciegrenzen de werking van de hulpdiensten mogen beperken (2) .
De burger kan hier alleen maar wel bij varen. De risico-analyse heeft immers aangetoond dat door de toepassing van deze regel, die geen enkele meerkost vergt, de dekkingsgraad voor de basishulpverlening in sommige provincies met bijna 10 % kan verbeteren (zie punt V). De commissie dringt er dan ook op aan dat dit principe zo spoedig mogelijk voor alle hulpdiensten wordt toegepast.
Van de vertegenwoordiger van de minister van Volksgezondheid werd ondertussen vernomen dat deze, wat de dringende medische hulpverlening betreft, met het door de commissie vooropgestelde beginsel instemt.
Het begrip « snel » en « adequaat »
Volgens de commissie moet de reactietijd (de tijd tussen de ontvangst van de oproep en de aankomst ter plaatse van de nodige middelen dezelfde zijn voor het beroepskorps en het vrijwilligerskorps.
Door het consortium van universiteiten is bij de uitvoering van de risicoanalyse voor een eerste simulatie uitgegaan van
— een meldingstijd (i.e. de tijd nodig voor het verwerken van de alarmmelding) van 2 minuten,
— een uitruktijd (i.e. de tijd nodig om uitrukbaar te zijn) van 2 minuten voor een beroepskorps en 5 minuten voor een vrijwilligerskorps.
Om de plaats van het incident te bereiken, werden 8 minuten gerekend.
Beklemtoond dient te worden dat deze parameters enkel als werkhypothese werden aangenomen om het dekkingsplan van de risico-analyse op te stellen en dat het geenszins de bedoeling is deze in de toekomst wettelijk vast te leggen, omdat dit tot belangrijke problemen inzake aansprakelijkheid zou kunnen leiden.
Volgens de werkgroep organisatie dient het begrip « adequaat » voor de basisbrandweerzorg in te houden :
— minimaal één halfzware autopomp met een bezetting van 6 personen (één bevelvoerder (minimum niveau sergeant), één chauffeur-pompbediener en 4 gebrevetteerde ademluchtdragers),
— aangevuld met een ambulance met twee personen en,
in functie van de aanwezige risico's, een autoladder en/of een tankwagen met 3 personen.
Dit personeel en materieel kunnen vanuit meerdere posten worden toegeleverd.
Men verwacht dat deze kwaliteitsnorm niet automatisch een kostenverhogend effect zal hebben. Vermits al het materieel en personeel niet uit één enkele post dient te worden geleverd en gezien de netwerking, zal het immers niet langer noodzakelijk zijn dat elke post materieel heeft voor elk soort van interventie.
Voor de dringende medische hulpverlening werden de termen « snel » en « adequaat » tot op heden nog niet omschreven (zie verder punt VII).
2. Elke burger heeft recht op eenzelfde basisbescherming tegen een gelijkwaardige bijdrageplicht
Ook over dit principe bestaat in de commissie eensgezindheid.
Uiteraard zal de diversiteit van het Belgische grondgebied het nooit mogelijk maken een volledig identieke kostprijs te realiseren. Niettemin is de commissie van oordeel dat voor eenzelfde type van interventie overal een gelijkwaardige kostprijs moet gelden. Dit impliceert dat de huidige kostenverdeling grondig moet worden herbekeken en dat de bijdrageplicht in de toekomst dient bepaald te worden op basis van nieuwe heldere criteria, zoals het landelijk of stedelijk karakter van de zone, het aantal inwoners en de inhoud van de veiligheidsplannen. Ook dient rekening te worden gehouden met het feit dat bepaalde risico's niet door één zone alleen kunnen worden gedragen, zoals de aanwezigheid van een haven, een luchthaven of een kerncentrale.
De commissie adviseert bij het verder uitwerken van deze criteria de verenigingen van steden en gemeenten van nabij te betrekken.
3. Schaalvergroting is noodzakelijk (3)
Onder die woorden moet verstaan worden, de noodzaak om de huidige brandweerdiensten te groeperen.
De derde krachtlijn van de hervorming, waarover men in de commissie akkoord is geraakt, is de schaalvergroting, die ertoe moet leiden dat grote catastrofes afdoende worden voorkomen en aangepakt, de beschikbare middelen efficiënter worden beheerd en een betere service wordt geboden.
In vele brandweerkorpsen is vandaag immers — door de te kleine schaal — onvoldoende capaciteit aanwezig en wordt kennis en ervaring gemist op het gebied van brandweer, crisis- en rampenbeheersing. De korpsen die hoofdzakelijk bestaan uit vrijwilligers, zijn vooral gericht op de reguliere interventietaken. Voor pro-actie en preventie en voor de voorbereiding op rampenbestrijding zijn zij niet of onvoldoende georganiseerd.
III. Structuur van de brandweerdiensten
Om de drie grote principes die de commissie heeft geponeerd, te realiseren, wordt een structuur op drie niveaus voorgesteld.
De huidige werking is van té veel niveaus afhankelijk (federaal, gewestelijk, provinciaal, hulpverleningszone, gewestelijke groepen, gemeenten) en dit komt de efficiëntie niet ten goede.
1. Het eerste niveau is het uitvoerende
Het betreft het netwerk van hulpposten dat de basisbrandweerzorg voor zijn rekening neemt en dat dient te beantwoorden aan minimale normen qua materiaal en bezetting (zie punt II.1, het begrip « adequaat »).
2. Het tweede niveau is het organiserende
Het is dat van de (te creëren) hulpverleningszone, die verantwoordelijk zal zijn voor de kwaliteitszorg van de hulpposten binnen haar omschrijving en de werking van deze posten zal coördineren. Zij zal rechtspersoonlijkheid hebben en het zal ook de zone zijn die het personeel aanwerft en het materiaal aankoopt.
Het verlenen van rechtspersoonlijkheid aan de zone wordt door de commissie als essentieel beschouwd. De ervaring met de huidige hulpverleningszones zonder rechtspersoonlijkheid leert immers dat hun slagkracht vaak onvoldoende is, omdat niet alle van de zone deel uitmakende gemeenten steeds bereid zijn de nodige financiële middelen ter beschikking te stellen. Bovendien moet door het ontbreken van de rechtspersoonlijkheid de besluitvorming over elk project via alle aangesloten gemeenten verlopen, wat niet altijd even vlot gebeurt.
Voorgesteld wordt de hulpverleningszone te laten beheren door een beleidsorgaan, samengesteld uit mandatarissen van alle gemeenten die van de zone deel uitmaken. De dagelijkse leiding wordt toevertrouwd aan een uitvoerend orgaan, verkozen door en in de schoot van het beleidsorgaan. Voor de technische bijstand zorgt een technische commissie, bestaande uit de zonechef en de verantwoordelijken van de hulpposten.
De gemeenten achten het fundamenteel dat een sterke lokale betrokkenheid blijft bestaan, wat gewaarborgd wordt via het lidmaatschap van de gemeentelijke mandatarissen in de raad en de toezegging dat het veiligheidsplan dat de zone verplicht dient op te stellen, een specifiek luik zal bevatten voor elke gemeente afzonderlijk en dat dit plan, evenals het jaarverslag waarin wordt aangegeven of de doelstellingen al dan niet werden gehaald, in de individuele gemeenteraden zal worden besproken.
Een erg moeilijk punt is de schaalgrootte van de brandweerzone. Door een aantal leden van de commissie werd voorgesteld om uit te gaan van de huidige hulpverleningszones om deze gefaseerd, via een vast te leggen timing, op de gewenste schaal te brengen, uitgaande van de uitgestrektheid van de verschillende provincies, de er aanwezige risico's, de verbetering van het operationele en administratieve beheer en de schaalvoordelen. De Vereniging van Waalse Steden en Gemeenten pleit voor zones op « mensenmaat », zó geconcipieerd dat de ervan deel uitmakende gemeenten zich betrokken voelen en aldus de snelst mogelijke service aan de burger kan worden geboden. (Volgens de enquête die deze vereniging heeft gehouden bij alle burgemeesters, is een meerderheid van de Waalse gemeenten die de enquête beantwoordden, voorstander van zones van 5 tot 15 gemeenten.)
Een meerderheid van de commissie is evenwel van oordeel dat de zones niet te klein mogen zijn, zoniet gaat het schaalvoordeel verloren, dat — zoals is aangehaald — één van de basisprincipes van de hervorming is. Alleen voldoende grote zones bieden de burger garantie op een maximale bescherming in geval van een ernstig incident en laten toe dat kan gewerkt worden met gespecialiseerde teams, een duidelijk vooraf afgesproken opschaling en bevelvoering, en een centrale aansturing.
Evenmin mag uit het oog worden verloren dat een grotere schaal ook wat aankoop, onderhoud, brandpreventie en beheer van materiaal betreft, heel wat voordelen kan opleveren. En voor het personeel zijn er eveneens niet te onderschatten winstpunten op het vlak van uniformiteit, arbeidsveiligheid en mobiliteit.
Als commissaris van de federale regering heeft de gouverneur een belangrijke rol in de civiele veiligheid. Hij is dan ook uitstekend geplaatst om de werking van de hulpverleningszone(s) van zijn provincie te coördineren en, in overleg met de zones, de nodige initiatieven te nemen in verband met zone-overschrijdende aangelegenheden, zoals bijvoorbeeld de rampenplanning. De gouverneur moet hiervoor een beroep kunnen doen op de logistieke steuneenheid van de Civiele Bescherming en gedetacheerde officieren van de zonale brandweer.
Terwijl iedereen akkoord ging over het principe dat de hulpverleningszone rechtspersoonlijkheid dient te bezitten, was er discussie over de vraag welke vorm deze rechtspersoonlijkheid dient aan te nemen. Het merendeel van de leden van de commissie opteert voor een instelling sui generis, onderworpen aan een federaal toezicht naar analogie met de politiezones. De Vereniging van Waalse Steden en Gemeenten suggereerde evenwel de mogelijkheid open te laten om de rechtspersoonlijkheid via de formule van de intercommunale te realiseren. Aangezien het echter de gewesten zijn die het toezicht uitoefenen op de intercommunales, ligt dit moeilijk
Ook is er in de commissie van gedachten gewisseld over het mogelijk samenvallen van de hulpverleningszones met de politiezones. De conclusie was dat zulks op termijn niet mag worden uitgesloten, maar dat dit nu nog voorbarig is en dat een discussie hierover een spoedige hervorming van de civiele veiligheid in de weg zou kunnen staan. Er werd tevens op gewezen dat de brandweerzones, gezien hun specifieke opdracht, qua schaalgrootte erg zullen verschillen van de huidige politiezones. Wel werd geadviseerd om bij de afbakening van de hulpverleningszones van de brandweer ervoor te zorgen dat deze samenvallen met een groep van politiezones.
3. Het derde niveau is het federale
Op dit niveau komt de reglementering tot stand. Het hoofd hier is de minister van Binnenlandse Zaken, bijgestaan door zijn administratie Civiele Veiligheid. De commissie vindt het evenwel essentieel dat er daarnaast op het federaal niveau een voldoende autonoom Centrum voor Kennis en Expertise komt, dat de technische ruggensteun kan geven die vandaag al te zeer ontbreekt.
Wat ten slotte de specifieke opdracht van de Civiele Bescherming betreft, werd er binnen de commissie voor gepleit deze te beschouwen als een logistieke steuneenheid die zo nodig ter beschikking staat van de zones en de gouverneurs. De opdracht van de Civiele Bescherming in het raam van de Civiele Veiligheid dient wel verder te worden onderzocht. In Vlaanderen is men alvast van oordeel dat dit in de richting van een verdere integratie met de brandweerdiensten dient te gaan.
De aandacht wordt erop gevestigd dat nog andere niveaus (gewesten, gemeenschappen en gemeenten) bevoegd zijn om regelgevend op te treden. Met het oog op éénvormigheid (personeel en brandpreventie) mag dit niet uit het oog worden verloren.
IV. Het personeel
1. Rechtspositieregeling
De commissie pleit krachtig voor een duidelijke rechtspositieregeling, zowel voor de beroepsbrandweerlui als voor de vrijwilligers. Zij dient door de federale overheid te worden vastgelegd. Door het feit dat alle personeelsleden in de voorgestelde structuur bestuurlijk tot de zone zullen behoren, zullen bijvoorbeeld de huidige (gemeentelijke) regelingen voor wachtdiensten, diploma- en andere toelagen kunnen worden geüniformiseerd.
Grote aandacht zal moeten worden besteed aan de overgangsbepalingen (van gemeentelijk naar zonaal personeel) om de problemen te vermijden die zich bij de installatie van de politiezones hebben voorgedaan.
In verband met het vrijwillig brandweerpersoneel moet worden benadrukt dat er in de commissie nooit enige twijfel is geuit over de belangrijke rol die deze groep speelt in de brandweerorganisatie. Integendeel, iedereen is overtuigd van het ontzaglijk belang van de vrijwilligers, die ook morgen essentieel zullen zijn en voor wie dan ook een goed doordachte, evenwichtige rechtspositieregeling moet worden uitgewerkt. Aandacht zal tevens moeten uitgaan naar de relatie met de hoofdwerkgever van de vrijwilliger, met wie afdwingbare afspraken moeten kunnen worden gemaakt met betrekking tot de beschikbaarheid van zijn werknemer voor brandweeropdrachten en de eventuele compensaties.
Een ander probleem dat niet uit het oog mag worden verloren, is de taakinvulling van brandweerpersoneel dat niet meer aan de hoge operationele kwaliteits- en gezondheidseisen voldoet.
2. Operationeel/Human Resources
De commissie is van mening dat per functieniveau een éénvormig profiel moet worden vastgesteld waaraan men blijvend dient te beantwoorden. Ook de aanstellingsprocedures moeten uniform worden. Aldus wordt een uitwisselbaarheid tussen de verschillende zones mogelijk, kunnen tijdelijke personeelsproblemen worden opgevangen en kan een mobiliteit worden gerealiseerd. Bovendien kunnen vrijwilligers (bijvoorbeeld van posten met een lage « brandfrequentie ») op deze wijze op regelmatige basis een wachtbeurt in een andere post verrichten, waardoor zij hun praktische ervaring op peil houden.
De commissie heeft niet de gelegenheid gehad grondig over de personeelsproblematiek van gedachten te wisselen. Bovenstaande overwegingen zijn het resultaat van eerste algemene gesprekken in de werkgroep organisatie. Om uiteindelijk tot teksten te komen, zal ondersteuning van specialisten onontbeerlijk zijn. Gevraagd wordt in de toekomst in elk geval de leden van de werkgroep organisatie evenals de vertegenwoordigers van de representieve organisaties van het betrokken personeel bij de discussies over de rechtspositieregeling te betrekken.
V. De risicoanalyse
De commissie heeft kennisgenomen van de voorlopige resultaten van de door het consortium van universiteiten uitgevoerde risico-analyse (zie punt I en bijlage 4).
Hoewel het op dit ogenblik enkel gaat om een dekkingsplan louter op basis van het criterium bevolking, kunnen er toch reeds zinvolle conclusies uit worden getrokken voor de hervorming van de civiele veiligheid.
Zo blijkt dat, zonder bijkomende kosten, een betekenisvolle verbetering van de dienstverlening kan worden geboekt door af te stappen van de gemeentelijke grenzen en het principe toe te passen dat de hulpdienst wordt uitgestuurd die het snelst ter plaatse kan zijn. In bepaalde provincies kan dit leiden tot een verbetering van de dekkingsgraad met 10 %.
De risico-analyse leert eveneens dat er een aanzienlijk tekort is aan posten in Limburg, Namen, Luxemburg en Waals-Brabant. Vooral de situatie in Waals-Brabant is zorgwekkend met een dekkingsgraad van amper 37,4 %.
In de provincies Antwerpen, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen zijn wel voldoende hulpposten, die echter niet altijd optimaal zijn gelocaliseerd. Mochten de 77 kazernes en voorposten van West-Vlaanderen bijvoorbeeld beter verspreid zijn over het grondgebied, dan zou deze provincie een dekkingsgraad van bijna 100 % bereiken.
Wat de provincies Luik, Henegouwen en Vlaams-Brabant betreft, is de problematiek dubbel : zij dienen zowel de inplanting van de huidige hulpposten te optimaliseren als bijkomende posten op te richten.
De risico-analyse kan — nu alle noodzakelijke gegevens beschikbaar zijn — verder worden verfijnd, onder meer via de inbreng van normen en kwaliteitscriteria die door het Kennis- en Expertisecentrum moeten worden voorgesteld. De risico-analyse moet de aanzet zijn tot het ontwikkelen van een gebruiksvriendelijk instrument dat moet toelaten aan de gouverneurs en de zones om beleidsopties, onder andere op financieel vlak, te evalueren aan de hand van simulaties.
Tevens moet worden opgemerkt dat de alarmerings-, opkomst- en aanrijtijden thans forfaitair zijn bepaald (zie punt II,1, het begrip « snel »). In de toekomst moeten deze op een zo objectief mogelijke wijze in « real time » kunnen worden vastgelegd, zodat statistieken kunnen worden verzameld en het effect van ingrepen kan worden gemeten. Daartoe dient een instrument te worden ontwikkeld.
VI. Financiering
De verenigingen van steden en gemeenten hebben bevestigd dat de lokale besturen bereid blijven de kosten van de basisbrandweerzorg te betalen. Tegelijk werd echter duidelijk geponeerd dat de huidige macro-kost voor de gemeenten in geen geval mag stijgen.
Om een kwaliteitsverhoging te kunnen realiseren, zal dan ook een ernstige inspanning van de federale overheid noodzakelijk zijn. Elke andere meerkost bovenop de macro-kost die de groep van gemeenten momenteel draagt, moet door de federale overheid worden gefinancierd.
De gemeenten dragen vandaag ongeveer 90 % van de brandweerkost en wensen op termijn een evenwichtiger verhouding van 50/50 tussen federale overheid en lokale besturen. De daartoe vereiste nieuwe middelen zouden, volgens sommige leden van de commissie, kunnen worden gevonden via de verzekeringspremies, waarvan trouwens sprake in het regeerakkoord.
Om de discussie op een juiste basis te kunnen voeren, is het absoluut nodig te becijferen hoeveel vandaag aan brandweer wordt besteed (de « nulmeting ») en hoeveel de meerkost zal bedragen indien men de door de commissie vooropgestelde kwaliteitseisen inzake snel en adequaat optreden wil halen en de « zwarte punten » wil wegwerken die uit de risico-analyse zijn gebleken. Ook het financiële voordeel van de toekomstige schaalvergroting moet uiteraard worden berekend.
Aan de « nulmeting » werd in de voorbije maanden ernstig gewerkt door de administratie Civiele Veiligheid samen met Deloitte & Touche. De commissie heeft echter met teleurstelling moeten vaststellen dat enkel een benaderend beeld van de werkingskosten van de brandweer kan worden gegeven. De investeringskosten, die niet duidelijk blijken uit de gemeenterekeningen, en de zogenaamde « verdoken kosten » zijn op dit ogenblik nog steeds niet gekend.
Bijkomende inspanningen zullen dus nog moeten geleverd worden om tot een correctere « nulmeting » te komen. Gezocht moet worden naar een methode om ook de investeringskost en de zogenaamde « verdoken kosten » te berekenen. Het is zeker geen eenvoudige opdracht, die bovendien heel wat tijd zal vergen. De commissie is dan ook van oordeel dat op korte termijn kan uitgegaan worden van de werkingskosten, die voor het hele land en enkel voor de brandweer (dus exclusief de civiele bescherming) in de huidige situatie geraamd worden op bijna 400 miljoen euro (190 miljoen euro voor Vlaanderen, bijna 123 miljoen euro voor Wallonië en 64 miljoen euro voor Brussel) en 85 tot 90 % van de totale kost zouden bedragen. Met een eenvoudige extrapolatie kan dus nu reeds een vrij exact beeld van de totale brandweerkost worden verkregen. In elk geval kan uit de werkingskosten reeds zeer duidelijk worden afgeleid hoezeer de inspanningen voor brandweerzorg van gemeente tot gemeente verschillen.
De commissie verzoekt de minister om alles in het werk te stellen ten einde spoedig over een zo volledig mogelijk overzicht van alle kosten (personeel, werking, uitrusting en infrastructuur) van de brandweerdiensten te kunnen beschikken.
VII. De dringende medische hulpverlening
Hoewel de dringende geneeskundige hulpverlening onbetwistbaar een essentieel onderdeel van de Civiele Veiligheid is en de brandweer vandaag minstens 80 % van de interventies inzake dringende medische hulpverlening voor haar rekening neemt, is deze materie in de commissie nauwelijks ter sprake gekomen, omdat het departement Volksgezondheid ze tot haar bevoegdheid rekent.
De commissie dringt dan ook aan op spoedig overleg tussen de ministers van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid. Het kan immers niet dat inzake dringende medische hulpverlening een aparte regeling zou worden uitgewerkt. Het is dan ook met voldoening dat werd vernomen dat vanuit Volksgezondheid wordt ingestemd met de door de commissie voorgestelde drie grote principes van de hervorming. Hoewel aan de concrete implementatie van deze beginselen nog veel overleg zal moeten voorafgaan, blijkt er op het terrein gelukkig voldoende ruimte voor een pragmatische aanpak.
VIII. Aanbevelingen
1. De drie basisprincipes en de structuur die daarvoor nodig is, dit wil zeggen mét rechtspersoonlijkheid voor de zones, moeten zo snel mogelijk in wetteksten worden omgezet.
2. Bij de implementatie van de hervorming dient men bijzondere aandacht te hebben voor het blijvend belang van de vrijwilligers in alle diensten van de Civiele Veiligheid en voor de noodzaak aan een sterke betrokkenheid van de lokale besturen. De uitvoering van de basisbrandweerzorg speelt zich immers uitsluitend af op het lokale (gemeentelijke) niveau. De burgemeester draagt de verantwoordelijkheid voor de civiele veiligheidszorg binnen de gemeente en kan persoonlijk aansprakelijk gesteld worden. Dit betekent dat de burgemeesters (en de andere lokale mandatarissen) in staat moeten blijven de hoofdlijnen van het (gemeentelijk) civiele veiligheidsbeleid te bepalen.
3. Het principe van de snelste adequate hulpdienst dient onmiddellijk te worden toegepast, omdat dit resulteert in een directe verbetering van de dienstverlening. Vooruitlopend op een wettelijke regeling kan dit worden gerealiseerd door overeenkomsten tussen de gemeentebesturen, gecoördineerd door de gouverneurs. De 100-centrales spelen hierin een cruciale rol. Hun personeel en middelen zullen hierop moeten worden afgestemd.
De kwaliteitsnorm voor basisbrandweerzorg dient te worden opgelegd, zodat de korpsen daar gefaseerd, via een vast te leggen timing, naartoe kunnen werken met als absolute prioriteit weliswaar de verbetering van de rechtspositieregeling van het brandweerpersoneel.
4. Het Kennis- en Expertisecentrum moet zo snel mogelijk opgericht worden. Dit centrum zal de kwaliteits- en kwantiteitsnormen, die gaandeweg in de hervorming zullen worden ingepast, moeten uitwerken en aan de bevoegde overheden voorstellen. Het Centrum dient voldoende autonoom te zijn. Incidenten dienen wetenschappelijk te worden onderzocht zodat lessen kunnen worden getrokken die als aanbeveling naar de diensten terugvloeien om aldus een continue kwaliteitsverbetering te realiseren.
5. Voldoende middelen moeten worden voorzien om de theoretische en praktische opleiding van het brandweerpersoneel aanzienlijk te verbeteren.
6. Het is essentieel dat over de krachtlijnen van de hervorming duidelijk wordt gecommuniceerd, zelfs al wordt deze — zoals door de commissie gewenst — gefaseerd ingevoerd. Een ambtelijke opvolgingscommissie moet worden geïnstalleerd voor de opvolging van het veranderingstraject. De belangrijkste actoren in de commissie blijven het best in die opvolgingscommissie vertegenwoordigd.
7. Een belangrijke taak is ook weggelegd voor de gouverneurs inzake sensibilisering, voorbereiding, implementatie, begeleiding en coördinatie van de hervorming. Daartoe dient aan hen personele bijstand te worden verleend.
8. Er dient separaat, doch dringend werk gemaakt te worden van de rechtspositieregeling van het personeel. Het beroep van brandweerman/vrouw dient opgenomen te worden in de lijst van risico-beroepen.
9. De hulpverleningszones dienen ook bevoegdheden met betrekking tot de dringende medische hulpverlening te krijgen, zodat het gebrek aan inzicht en inspraak van de gemeentebesturen op dit vlak wordt geremedieerd.
10. Het tweesporenbeleid, met andere woorden de gelijktijdige voorbereiding van de hervorming enerzijds en het wegwerken van concrete pijnpunten anderzijds, dient onverminderd te worden voortgezet.
11. Er dient onverwijld een instrument te worden ontwikkeld om de financiële impact van de hervorming, of zekere aspecten ervan, correct te meten, waarbij kan uitgegaan worden van de uitgevoerde « nulmeting ».
12. Een instrument dat de prestatie en performantie van de hulpdiensten op een objectieve manier meet, is onontbeerlijk voor de toekomst. Met een dergelijk instrument moeten de meldings-, uitruk- en aanrijtijden kunnen worden gemeten, waarna op basis hiervan de gepaste maatregelen kunnen worden getroffen.
IX. Conclusie
De commissie hoopt werk te hebben verricht dat beantwoordt aan de verwachtingen van de minister. Zij is van oordeel dat reeds een belangrijke weg werd afgelegd, maar realiseert zich maar al te goed dat nog een aantal knopen te ontwarren zijn en lang niet iedereen overtuigd is van de noodzaak van een hervorming, laat staan van de krachtlijnen ervan. Wat voorligt, heeft evenwel het akkoord van de verenigingen van steden en gemeenten en ook van de brandweerfederaties, die van meet af aan bij de werkzaamheden van de commissie zijn betrokken.
Allen die het voorbije jaar met enthousiasme en creativiteit aan de vergaderingen hebben deelgenomen, hopen van ganser harte dat de hervorming de komende maanden effectief op de rails zal worden gezet. Het zou een weldaad zijn voor de burgers in dit land en voor de vele gedreven hulpverleners. De recente gebeurtenissen hebben de commissieleden doen beseffen dat een hervorming absoluut en dringend noodzakelijk is.
(1) De hervorming van de diensten van de Civiele veiligheid, stuk Senaat 2-433/1.
(2) Uiteraard moet hierbij rekening worden gehouden met de taalwetgeving.
(3) De derde krachtlijn van de hervorming, waarover men in de commissie akkoord is geraakt, is de schaalvergroting, die ertoe moet leiden dat grote catastrofes afdoende worden voorkomen en aangepakt, de beschikbare middelen effici‹nter worden beheerd en een betere service wordt geboden.