3-170

3-170

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 15 JUIN 2006 - SÉANCE DU MATIN

(Suite)

Proposition de résolution relative à l'étude menée par le Centre d'Etudes et de Documentation Guerre et Société contemporaine (CEGES), intitulée : «Les autorités belges, la persécution et la déportation des juifs» (de MM. Alain Destexhe et Philippe Mahoux, Doc. 3-1653)

Discussion

(Pour le texte adopté par la commission des Affaires institutionnelles, voir document 3-1653/5.)

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT), corapporteur. - In september 2005 heeft het Studie- en documentatiecentrum oorlog en hedendaagse maatschappij een tussentijds verslag uitgebracht over de Belgische overheden en de jodenvervolging en jodendeportatie. Daarmee gaf het SOMA uitvoering aan een onderdeel van een resolutie die de Senaat op 13 februari 2003 goedkeurde.

Het kernpunt van de resolutie was de vraag van de Senaat aan `de regering om aan het SOMA een wetenschappelijk onderzoek toe te vertrouwen met betrekking tot de eventuele deelname van Belgische overheden aan de identificatie, de vervolging en de deportatie van de joden in België tijdens de Tweede Wereldoorlog en het SOMA daartoe de nodige middelen ter beschikking te stellen. Bedoeling van dit onderzoek is om op gedetailleerde wijze binnen twee jaar kennis te krijgen van de feiten en hun context ook al betreffen ze de voor- en naoorlogse periode. Het SOMA moet vooral trachten feiten vast te stellen die de houding kunnen verklaren van de Belgische overheden met betrekking tot enkele welomschreven gebeurtenissen.' Deze gebeurtenissen worden in het verslag vermeld.

In dezelfde resolutie vroeg de Senaat vervolgens dat het SOMA na verloop van één jaar aan deze assemblee verslag zou uitbrengen over de voortgang van de werkzaamheden. Aangezien het SOMA op 1 september 2004 met zijn werkzaamheden startte, heeft het met dit verslag aan dit verzoek voldaan.

De commissie Institutionele Aangelegenheden die het initiatief had genomen voor het onderzoek, heeft het tussentijdse verslag onderzocht. Daarom heeft ze op de inleidende vergadering van 17 november 2005 de heer Rudi Van Doorslaer, directeur van het SOMA, en zijn onderzoeksploeg uitgenodigd om het tussentijds verslag op 13 december 2005 aan haar voor te stellen.

Aansluitend op deze eerste hoorzitting hebben de heren Alain Destexhe en Philippe Mahoux een voorontwerp van resolutie opgesteld waarover de commissie op 9 februari 2006 heeft gedebatteerd. Op grond van deze gedachtewisseling hebben de senatoren hun voorontwerp aangepast en overeenkomstig artikel 56 van het reglement van de Senaat ingediend als een voorstel van resolutie.

Aangezien het tussentijdse verslag ook een aantal kritische vaststellingen bevatte over het archiefbeleid in België, heeft de commissie op 27 april 2006 een hoorzitting gehouden met de heer Karel Velle, algemeen rijksarchivaris. Op 4 mei 2006 heeft de commissie in aanwezigheid van de heren Van Doorslaer en Velle het voorstel van resolutie besproken dat na amendering werd goedgekeurd.

De teksten van de uiteenzettingen van de onderzoeksploeg van het SOMA, de vragen van de commissieleden en de antwoorden van de experts zijn beschikbaar in gedrukte vorm en kunnen ook via het internet worden geconsulteerd.

De heer Van Doorslaer beklemtoont dat de eventuele onvolledigheid van de bronnen het eindresultaat van het onderzoek onvermijdelijk zal beïnvloeden. Zo kan de medewerking van de Antwerpse gemeentepolitie maar op een evenwichtige en correcte wijze worden beoordeeld als ze wordt vergeleken met het optreden van politiediensten in andere regio's en steden. Dat veronderstelt dat overal hetzelfde type van bronnenmateriaal aanwezig is en dat dit even volledig is. Daar knelt het schoentje echter dikwijls. Om die reden wordt in het tussentijds verslag het belang van de bronnenproblematiek onderstreept.

De volgende moeilijkheden zijn tijdens het bronnenonderzoek naar voren gekomen. Ten eerste zijn er de ontbrekende archieven. Vooral bepaalde stukken van het auditoraat ontbreken. Na de indiening van het voorlopige verslag en onze eerste vergadering werd zelfs nog een stuk teruggevonden. Een ander probleem zijn de niet-geïnventariseerde en de vernielde archieven. De staat van bewaring van de provinciale archieven in Vlaanderen staat in schril contrast met de talrijke leemtes in de Waalse archieven.

Ook tussen de gemeenten zijn er grote verschillen. De depots van Brussel, Antwerpen, Genk en Overpelt zijn goed georganiseerd, maar die van gemeenten uit de Brusselse agglomeratie, van Mechelen, Hasselt en vooral van Charleroi zijn nooit gearchiveerd.

Ook de staat van andere archieven, zoals die van talrijke parketten, is verschrikkelijk. Ook hier is het verschil tussen Vlaanderen en Wallonië groot. De archieven van de lokale politiekorpsen zijn vaak op grote schaal vernietigd, onder meer tijdens de recente politiehervorming.

De situatie van de archieven is schrijnend en ze is nog complexer geworden door de verspreiding via de gemeenschappen en de gewesten en door de financiering van privé-archieven door de gemeenschappen. Om die reden roepen we de minister van Wetenschapsbeleid op om werk te maken van een nieuwe archiefwet. Hopelijk komt die er op korte termijn.

Dan kom ik bij een kort overzicht van de voorlopige resultaten. Het eerste deel van het onderzoek ging over de aanhoudingen in mei 1940 en over de houding van de Belgische regering in Londen. Er werden pertinente vragen gesteld, zoals: `Over welke informatie in verband met de jodenvervolging en -uitroeiing beschikte de Belgische regering? Welke pogingen hebben leden van de regering ondernomen om instructies te geven aan de Belgische overheden in bezet België of om joden in België te redden?'

Het tweede deel heeft betrekking op de magistratuur, het gerechtelijke apparaat en het ministerie van Justitie, de ordediensten, met name rijkswacht en politie, maar ook de gerechtelijke politie en de vreemdelingenpolitie, het bestuur der gevangenissen en de dienst Erediensten en de uitsluiting van Joodse ambtenaren. Een belangrijke vraag in dit verband is de houding van de Belgische ordediensten tegenover de Duitse bevelen om de Joden te arresteren.

Het derde onderdeel heeft betrekking op het brede terrein van alle socio-economische materies en het domein onderwijs en cultuur. Het omvat een brede waaier van concrete onderwerpen: de uitsluiting van Joden uit het economische leven, de spoliatie van Joodse goederen en de verplichte tewerkstelling van Joden.

Bij dit laatste is de houding van de Belgische arbeidsambten cruciaal.

Een ander onderwerp is de sociale steunverlening via de Belgische overheden aan joden, zoals door de commissies van openbare onderstand en de Joodse opvang, in samenwerking met de op bevel van de Duitsers opgerichte Vereniging van joden in België. Hierbij hoort ook het beheer van het Jodenregister door de Belgische gemeenten.

Bij het thema cultuur gaat het om de uitsluiting van joden uit het hele cultureel leven.

Belangrijker is echter het onderdeel onderwijs en de uitsluiting van joodse kinderen uit het onderwijs, waarbij vooral het rijksonderwijs zal worden onderzocht. Bij dit onderdeel zitten veel uiteenlopende onderwerpen. Een voorbeeld vormt de rol die de NMBS speelde bij het deporteren van de joden naar Duitsland.

Het laatste onderdeel heeft betrekking op de naoorlogse periode. Er zijn twee grote onderdelen: de naoorlogse bestraffing van alle feiten van jodenvervolging en de erkenning van de joodse slachtoffers met een eventueel rechtsherstel.

Met betrekking tot de bestraffing gaat het om de manier waarop het Belgische militaire gerecht en de overheid na de bezetting zijn omgegaan met drie categorieën van daders:

Wat de erkenning betreft, gaat het om het erkennen van het joods slachtofferschap via erkenningsstatuten, het rechtsherstel van onrechtmatige feiten en de hulp aan joodse vluchtelingen. Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan uitzonderlijke overheden die niet onder de hierboven vermelde thema's vallen, bijvoorbeeld aan de rol van het koningshuis.

Diverse commissieleden stelden pertinente vragen, waarop door deskundigen werd geantwoord.

Het tijdsverlies ingevolge het langdurige opsporen van de archieven kwam eveneens ter sprake. Besloten werd dan ook voor te stellen het onderzoeksmandaat met drie maanden te verlengen.

Dit wetsontwerp ligt nu ter bespreking voor in de Kamer.

Vervolgens werden het voorontwerp van resolutie en de amendementen besproken. Ik zal de discussie niet toelichten, aangezien die later in het verslag aan de orde komt.

De amendementen hadden vooral tot doel om het wetenschappelijke onderzoek niet te hypothekeren. De wetenschappers moeten hun werk kunnen uitvoeren in alle onafhankelijkheid en los van de politiek. Politici moeten het definitieve rapport afwachten en geen voorlopige conclusies trekken.

Het voorstel werd goedgekeurd door negen leden bij twee onthoudingen.

Ik stel vast dat vandaag nieuwe amendementen werden ingediend die indruisen tegen de objectieve historische benadering van de problematiek. Sommige politici zijn blijkbaar zo gedreven dat ze de definitieve besluiten niet willen afwachten.

Zoals overeengekomen, zal corapporteur de heer Happart verder verslag uitbrengen.

M. Jean-Marie Happart, corapporteur. - La commission m'ayant fait l'honneur de me désigner corapporteur, je tiens à vous adresser quelques mots. Je m'étonne de l'absence de M. Destexhe, codépositaire de cette proposition de résolution. M. Mahoux, quant à lui, assiste pour l'instant à la réunion du Bureau.

Je voudrais à mon tour saluer le travail accompli par le CEGES à l'occasion de son rapport intermédiaire sur la responsabilité des autorités belges dans la persécution et la déportation des Juifs. La proposition de résolution y fait d'ailleurs allusion à plusieurs reprises et invite le CEGES à poursuivre dans la même voie.

La commission des Affaires institutionnelles, après avoir entendu le directeur du CEGES, M. Van Doorslaer, ainsi que les différents membres de l'équipe de recherche sur l'état d'avancement de l'étude, a consacré deux réunions à la politique des archives en Belgique.

Une bonne gestion des archives publiques étant d'une importance capitale pour le fonctionnement et la crédibilité de notre démocratie, le CEGES pointe du doigt une série de dysfonctionnements dans la conservation de certaines archives indispensables à la réalisation de l'étude relative à la persécution et la déportation des Juifs.

Nous avons bénéficié d'un exposé riche et intéressant de M. Velle, archiviste général du Royaume, sur la politique relative à la gestion des archives en Belgique. Il a insisté sur la nécessité d'une bonne conservation et d'une accessibilité aux informations publiques, garanties indispensables d'une transparence la plus large possible quant au comportement des autorités. Cela permet également d'exercer un contrôle parlementaire correct et offre aux citoyens la possibilité de mettre en cause la responsabilité des autorités à leur égard.

Les remarques formulées par le CEGES dans son rapport intermédiaire correspondent aux observations émises par les Archives du Royaume, qui réclament depuis des années une meilleure gestion des archives, notamment par le biais de l'engagement de responsables supplémentaires, d'une planification accrue des opérations de déménagement, d'investissements en moyens matériels et en personnel, etc.

M. Velle, après avoir décrit les missions des Archives de l'État qui, je le rappelle, reçoivent en moyenne chaque année six à sept kilomètres d'archives des différents services publics et autres, a ensuite fait état des points forts et des points faibles des Archives, dont le fonctionnement est régi par la loi du 24 juin 1955 relative aux archives.

Cette loi est actuellement sur la table du ministre chargé de la politique scientifique et fait l'objet d'un toilettage sur le plan terminologique. Diverses modifications sont à l'étude, comme le raccourcissement du délai de dépôt de 100 ans à 30 ans, souhait partagé par le CEGES.

En ce qui concerne la destruction des archives de la période 1939-1945, M. Velle a tenu à préciser qu'il n'appartenait pas aux Archives du Royaume de faire la police dans ce domaine. D'ailleurs, les archivistes et les chercheurs ne sont pas souvent en mesure d'établir les circonstances de la destruction des archives. Les personnes directement concernées ou les fonctionnaires responsables sont pour la plupart décédés ou n'en ont plus le moindre souvenir.

L'Archiviste général du Royaume espère qu'à court terme, grâce, notamment, à ces modifications législatives, la politique relative à la gestion des archives sera encore améliorée, de manière que le passé ne puisse pas être effacé.

À la suite de cette très enrichissante discussion, la proposition de résolution de MM. Mahoux et Destexhe a été débattue et votée telle qu'amendée, par neuf voix pour et deux abstentions. Confiance a été faite au rapporteur pour la rédaction de ce rapport.

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Ik ben het volkomen eens met de visie van Gustaaf Janssens, docent archivistiek aan de KULeuven, dat archiefbewaring geen zin heeft als een archief in een later stadium niet kan worden geraadpleegd. Een archief op zolder wegstoppen is zinloos. Het is de cultureel en historisch noodzakelijke taak van elke overheid om haar archieven te ontsluiten voor de volgende generaties, zodat ze zich voor haar beleid kan verantwoorden. Het doel van archiveren wordt helaas te vaak uit het oog verloren. Die massa documenten worden gestockeerd om een collectief geheugen te kunnen opbouwen. Dat collectief geheugen moet op feiten worden gebaseerd, die met officiële en officieuze documenten moeten worden gestaafd. Zonder archief is er geen verleden en leven we alleen in het hier en nu.

Ik volg het archiefbeleid al enige tijd - zij het minder kort op de bal dan collega Vandenberghe - en daarom wil ik even reageren op deze resolutie. Ze legt terloops ook een oud zeer bloot, namelijk het gebrekkige nationale archiefbeleid. Tijdens de bespreking van de studie van SOMA en de opstelling van de resolutie werd snel duidelijk dat het gebrek aan archiefbeleid sterk op het onderzoekswerk van SOMA weegt. Tijdens de hoorzittingen in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden kwam rijksarchivaris Karel Velle uitleggen wat er dient te veranderen. De behoeften zijn groot en dringend, maar helaas kunnen we dat niet zeggen van de interesse van de politieke wereld. Gelukkig nam collega Lionel Vandenberghe dit dossier ter harte en zorgde hij ervoor dat de heer Velle in de commissie werd gehoord.

Minister Verwilghen, die in deze materie bevoegd is, weet perfect wat hij moet doen om het archiefbeleid recht te trekken. Zijn kabinet werd reeds meerdere keren over deze kwestie gecontacteerd. Er ligt momenteel een ontwerp van uitvoeringsbesluit ter discussie op het kabinet van minister Verwilghen, dat de gedateerde archiefwet moet aanpassen aan de hedendaagse noden. De archiefwet is niet aangepast aan de nieuwe staatsstructuur en voldoet niet aan de wet op de openbaarheid van bestuur. Hoe kan men anders de termijn van 100 jaar omschrijven die nog steeds geldt voor de vrijgave van bescheiden van archiefdiensten of de uitzonderingsclausule voor de ministeries van Buitenlandse Zaken en Landsverdediging? Dergelijke bepalingen zijn een democratie onwaardig.

Er is politieke moed nodig om geld vrij te maken voor deze kwestie. De neuzen moeten aan weerszijden van de taalgrens in dezelfde richting wijzen. Een echte oplossing is slechts mogelijk, als alle gemeenschappen, gewesten en het federale niveau samen een akkoord vinden over de financiering van de archiefdiensten. Voorlopig is het Waalse Gewest de enige overheid met een eigen archiefdecreet.

Dit is geen heet hangijzer, geen thema waarmee je bij de komende verkiezingen kunt uitpakken. Toch moet de Belgische politiek er dringend een oplossing voor vinden. Een degelijke archivering van documenten is onontbeerlijk voor de culturele en historische identiteit van een staat, voor haar transparantie en voor haar geloofwaardigheid. Een goed functionerende maatschappij mag niets verborgen houden: zoveel mogelijk documenten moeten geraadpleegd kunnen worden door iedereen die op zoek is naar informatie. Bepaalde periodes uit onze persoonlijke en nationale geschiedenis blijven soms vragen oproepen die enkel kunnen worden beantwoord via een degelijk archief. Als de Belgische overheid geschiedenis wil schrijven, moet ze er nu maar eerst voor zorgen dat ze kan worden geraadpleegd.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Mijn uiteenzetting zal kort zijn, omdat in het verslag onze opvattingen over dit onderwerp goed zijn weergegeven. Mede in het licht van de amendementen die worden ingediend, wil ik er echter nogmaals op wijzen dat het onderzoek onvermijdelijk eenzijdig zal verlopen, omdat zeer veel essentiële bronnen zijn verdwenen, meer bepaald in Brussel en in het Waalse landsgedeelte. De `hardwerkende Vlaming' spaart uiteraard, ook de archieven, en dat is goed.

Als een deel van de bronnen - naar mijn oordeel opzettelijk - vernietigd zijn, dan geeft dat automatisch een eenzijdig beeld van het probleem van de jodenvervolging en het optreden van de Belgische overheid.

Ik blijf ook bij mijn standpunt dat er verder kan worden gegraven naar de redenen waarom cruciale dossiers in Brussel zijn vernietigd.

Eén van de grote vragen blijft in welke mate de rechterlijke macht al dan niet aan de jodenvervolging heeft meegewerkt. Men zal wel een of andere politieagent als verantwoordelijke aanwijzen, maar over de besluitvorming op hoger niveau zal uiteraard niets worden teruggevonden.

Het amendement kondigt de communautarisering van het onderwerp aan en leidt de aandacht af van bepaalde gebeurtenissen in Wallonië die wel eens vervelend zouden kunnen zijn. Door onmiddellijk een amendement in te dienen, wordt Antwerpen in een slecht daglicht gesteld.

De geschiedenis heeft haar rechten en men moet de moed hebben om de historische waarheid onder ogen te nemen. Er moet geen sfeer worden gecreëerd met gemakkelijke amendementen die momenteel onvoldoende geschraagd zijn en die de uiting zijn van een politique politicienne. Dat is hier zeker niet op zijn plaats.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Ik sluit me aan bij de heer Vandenberghe. Het is al een delicaat uitgangspunt als men in een wet opdracht geeft om over een bepaalde gebeurtenis historisch onderzoek te doen. Dat wil nog niet zeggen dat als het onderzoek aan een instituut wordt uitbesteed, het noodzakelijk in politiek vaarwater zal komen.

Het tussentijdse verslag van het SOMA maakt melding van verdwenen archieven in Brussel en Wallonië. Het mag echter niet bij die vaststelling blijven. Men moet dan ook onderzoeken waarom ze er niet meer zijn. Was het nonchalance? Zijn er al dan niet politieke redenen?

Met het amendement van de heren Destexhe en Mahoux wordt een bijzonder delicaat dossier gepolitiseerd en in dit geval ook gecommunautariseerd. Dat is zeker het geval wanneer we het bekijken in het licht van considerans I van het voorstel van resolutie, die luidt: `... dat de kwestie van de voorbereiding en de uitvoering van de arrestaties van mei 1940, die op verschillende manieren historisch worden geïnterpreteerd, nog helemaal moet worden opgehelderd.'

Het gaat hier om de arrestatie van Vlaams-nationalisten, communisten en Joden op 10 mei 1940. Blijkbaar staat men op dat punt nog helemaal aan het begin van het verhaal.

Ik betreur ten zeerste dit amendement, dat het dossier politiseert en het vooral tot een communautaire kwestie maakt.

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Ik sluit me aan bij de twee vorige sprekers.

De drie paragrafen die nu opnieuw als amendement zijn ingediend, stonden in de oorspronkelijke tekst van het voorstel van resolutie. Op mijn voorstel heeft de commissie die paragrafen geschrapt. Negen commissieleden hebben voor de schrapping gestemd, er waren twee onthoudingen en geen tegenstem. Ik heb de schrapping van die paragrafen voorgesteld op grond van wetenschappelijke motieven. De heren Destexhe en Mahoux poneren immers iets dat helemaal niet bewezen is en dat trouwens amper ter sprake komt in het tussentijds verslag.