3-168 | 3-168 |
De heer Verhofstadt, eerste minister, de heer De Decker, minister, en mevrouw Mandaila Malamba, staatssecretaris, hebben in de regeringsbanken plaatsgenomen.
Voorafgegaan door mevrouw Leduc, voorzitter van het College van Quaestoren, komen de gehuldigden de vergaderzaal binnen en nemen plaats op de voor hen centraal opgestelde stoelen.
Mevrouw Lizin neemt plaats in de voorzitterszetel.
De voorzitter. - Dames en heren, de Senaat komt thans in buitengewone vergadering bijeen om hulde te brengen aan de heren Roelants du Vivier, Coveliers, Happart, Chevalier, Moureaux en mezelf naar aanleiding van ons twintigjarig ambtsjubileum.
Het heeft Zijne Majesteit de Koning behaagd het volgende telegram te zenden:
`Ik sluit mij van harte aan bij het eerbetoon dat de Senaat vandaag brengt aan uzelf evenals aan andere leden van de Senaat naar aanleiding van hun twintigjarig parlementair mandaat.
Het is mij een bijzonder genoegen aan deze blijken van sympathie mijn beste wensen toe te voegen voor het geluk en de gezondheid van allen alsook voor een vruchtbare inzet ten dienste van het land.'
De heer De Croo, voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, heeft ons het volgende telegram gezonden:
`Van ganser harte sluit ik mij vandaag namens de Kamer van Volksvertegenwoordigers aan bij de hulde die tijdens deze buitengewone plenaire vergadering door de Senaat wordt gebracht aan uzelf en aan uw collega's François Roelants du Vivier, Hugo Coveliers, Jean-Marie Happart, Pierre Chevalier en Philippe Moureaux die ook vandaag hun twintigjarig parlementair mandaat vieren.
De Kamer richt haar zeer warme gelukwensen tot de jubilarissen en dankt hen voor hun betekenisvolle bijdrage tot het parlementaire gebeuren in ons land. Moet eraan herinnerd worden dat deze uitmuntende senatoren voor het merendeel hebben kunnen genieten van een grondige parlementaire vorming in de Kamer?'
Onze collega's, Hunne Koninklijke Hoogheden Prins Filip, Prinses Astrid en Prins Laurent hebben mij verzocht hen te verontschuldigen voor hun afwezigheid op deze viering en mij gevraagd in hun naam de jubilarissen te feliciteren.
François Roelants du Vivier is de zoveelste telg van een opmerkelijk geslacht. Zijn betovergrootoom van moederszijde, Jean-Baptiste Nothomb, was lid van het Nationaal Congres, dat in 1831 de eerste Belgische Grondwet heeft opgesteld. Hij heeft dus duidelijk de politiek in de genen.
In Brussel geboren als zoon van een diplomaat, heeft hij zijn baccalaureaatsexamen in Frankrijk afgelegd. Dat land heeft hem diepgaand beïnvloed. Hij wordt een expert in keurig taalgebruik. Zijn bloemrijke en welsprekende brieven en toespraken getuigen daarvan.
Hij studeert vervolgens archeologie en kunstgeschiedenis aan de UCL en werkt gedurende een jaar als onderzoeker en docent in het Centre d'Archéologie industrielle.
Die vorming zal hem in zijn parlementaire leven van pas komen. Als archeoloog gaat hij delven, zoeken en opgraven om dingen aan het licht te brengen. Ook in de politiek gaat hij zo tewerk om de waarheid te vinden en op dat gebied geeft hij blijk van grote vasthoudendheid.
Kort na het voltooien van zijn studie keert hij terug naar zijn eerste passie, de ecologie, die hij nooit zal opgeven. Precies uit zorg voor `zijn' leefmilieu wil hij het algemeen belang gaan dienen. In een tijd waarin men zonder enig voorbehoud in de industriële ontwikkeling en de technologie gelooft, ziet hij reeds een donkere dreigende hemel. Hij waarschuwt voor de verloedering van onze natuurlijke habitat. In 1989 sticht hij met Al Gore de Global Legislators Organization for a Balanced Environment (GLOBE), een instelling met vernieuwende ideeën en een voorloper van zoveel andere instellingen die vanaf de jaren negentig tot stand komen. In die vereniging proberen parlementsleden met een uiteenlopende achtergrond de waanzin van de ongebreidelde en overweldigende industrialisering bloot te leggen. Zij waarschuwen ons dat we ons misprijzen voor het milieu duur, zeer duur, zullen betalen. François Roelants du Vivier heeft de evolutie naar de huidige toestand zeer goed ingeschat.
Vijf jaar eerder, in 1984, is hij lid geworden van het Europees Parlement. Sinds jaar en dag wil hij dat de Europese gedachte voortgang heeft. In de loop van de jaren heeft hij een steeds grotere en steeds meer complexe structuur zien ontstaan. Hij heeft altijd voorvoeld dat de Europese Unie ons een duurzame vrede op lange termijn kon waarborgen en in dit mooie Europese avontuur heeft hij zijn rol willen spelen als parlementslid, ultieme behoeder van de Europese democratie. Als jong politicus ontdekt hij de nieuwe wegen van economische en politieke vrijheid die een Verenigd Europa ons te bieden heeft.
In juni 1989 wordt hij lid van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hij ontdekt er nieuwe uitdagingen. Eens te meer voorziet hij een ontwikkeling in onze maatschappij, waarvan het belang in de jaren negentig nog ruim wordt onderschat: de komst van het internet, dat tegen het einde van het millennium een echte household name geworden is. Hij concipieert de website van het Brussels Parlement en werkt die ook uit. Hij doet dat met panache en met de zorg om aan de website een wereldwijde uitstraling te geven door de nadruk te leggen op eenvoud en helderheid in de wijze van communiceren met het grote publiek en met specialisten. Dat doet er mij aan denken dat François Roelants du Vivier - maar bescheiden als hij is zal hij me ongelijk geven - en Al Gore enigszins dezelfde weg hebben gevolgd. Zij zijn beiden grote pleitbezorgers van het leefmilieu en beiden hebben heel vlug het belang van het internet begrepen. De Amerikaan is geen president geworden maar de Belg werd wel voorzitter!
In het jaar 2000 komt hij in de Senaat. Hij brengt zijn ervaring in internationale aangelegenheden mee, zijn ruime culturele bagage en zijn talenkennis. In 2004 wordt hij voorzitter van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. Hij vat dit ambt energiek aan. Hij verstaat de kunst om de debatten te leiden met autoriteit, soms met strengheid, maar ook met warmte en hoffelijkheid, waardoor hij de vriendschap en het respect wint van alle leden van de commissie, ook van diegenen die van een andere politieke gezindheid zijn. Door zijn zin voor dialoog en zijn rechtsgevoel heeft hij altijd boven de politieke twisten gestaan, maar hij is nooit de confrontaties uit de weg gegaan indien dat nodig was voor het uitoefenen van de democratische rechten.
François Roelants du Vivier is trots in de Senaat zitting te hebben. Hij is er op zijn plaats, want onze Hoge Vergadering stelt hem in staat om de klassieke waarden die hem zo dierbaar zijn tot uitdrukking te brengen en ze te vertalen in politieke daden. De sociale dimensie van zijn werk fascineert hem en neemt bij hem een centrale plaats in.
Onze jubilaris houdt van uitdagingen: hij is niet alleen onverzettelijk op het vlak van het leefmilieu of van de informatica, maar ook op het gebied van de ruimte. Op zijn website kan men hem bewonderen in een toestand van gewichtloosheid als een zogenaamde `François in space', de grote reiziger in de onbeperkte ruimte. Het ziet ernaar uit dat hij zich zeer goed amuseert, maar die lichtheid van het bestaan verlaat hij op het ogenblik dat hij de leiding op zich neemt van de bijzondere werkgroep Ruimtevaart, die hij met zijn intellectuele autoriteit leidt.
François Roelants du Vivier, en dat kan u misschien verbazen, is een man van uitersten: als archeoloog gaat hij op zoek naar de diepten van de aarde en als `coach' van de werkgroep Ruimtevaart stijgt hij vrolijk op naar de bronnen van het universum. Vanop Sirius, vanwaar hij een ruim perspectief heeft, neemt hij het politieke spektakel waar.
Onze collega heeft een zeer gevarieerd parlementair parcours afgelegd. Hij is een ervaren politicus, maar heeft altijd de dossiers verkozen boven de camera's. Hij is een harde werker, waakzaam, van een opmerkelijke intellectuele nauwkeurigheid, met respect voor zijn taak. Hij is om zo te zeggen een uitstekende waakhond van de democratie: bij gevaar blaft hij ... maar met grote welsprekendheid! Kortom, hij is een buitengewoon mens, die zijn plichten op de voorgrond plaatst en die zichzelf ernstig neemt zonder zich erop te beroemen. Humor is voor hem vooral de ironie in de kleine details van ons bestaan. François Roelants du Vivier lacht graag, en spot graag met inhoudsloze waarden, met ijdelheid ... Knoeiwerk irriteert hem. Hij waardeert een inspanning, goede samenwerking, trouw, en zal niet nalaten om dat altijd hardop te zeggen, en zijn dankbaarheid te tonen.
Beste Collega, wij danken u voor uw vriendschap en uw collegialiteit. Uit naam van de Senaat feliciteer ik u van harte met uw opmerkelijke loopbaan!
Een parlementair huldebetoon is een heuglijk gebeuren. Even treedt er politieke windstilte in. De ideeënstrijd gaat een luttele wijl de kast in. Er wordt even niet met amendementen gezwaaid, maar wel met lof en wierook. Dit is parlementaire quality time.
Ik weet niet, Hugo Coveliers, of u dit nu ook zo ervaart. Het ritueel van de jubileumviering dwingt u momenteel in een veeleer tegennatuurlijke rol: die van passieve en vooral zwijgende toehoorder. Dat is voor u geen geringe beproeving. U hebt immers een haast fysieke behoefte om het woord te nemen. Het uiten van meningen is voor u een vitale levensfunctie. Gelukkig wordt u niet elke dag gehuldigd.
Het jaar 1947 is mondiaal een annus horribilis voor de georganiseerde misdaad. In de Verenigde Staten valt voorgoed het doek voor Al Capone en Bugsy Siegel, twee legendarische maffiabazen. Dichter bij ons, in Schelle, waar Schelde en Rupel elkaar ontmoeten, weerklinkt voor het eerst het dan nog niet zo sonore stemgeluid van Hugo Coveliers, de steenbakkerszoon die zou uitgroeien tot één van 's lands meest vermaarde parlementaire crimefighters.
Hugo, oudste van vijf kinderen en dus van nature een fractieleider, beleeft zijn jeugdige wonderjaren tussen kleiputten en droogloodsen, waar de strakke westenwind de bakstenen droogblaast en Hugo's haardos voor eeuwig in weerbarstige plooien waait. Familieleden, schooljuffen en scoutsleiders worden als eersten geconfronteerd met de essentie van het Hugo-Coveliersschap: Hugo is `nen babbelaar'.
Zijn visie op mens en maatschappij krijgt vorm in het Antwerpse Sint-Lievenscollege, hofleverancier van Vlaamse coryfeeën zoals Vaast Leysen en Frank Swaelen. In Gent bekwaamt hij zich in het recht en de criminologie. Het is een van de weinige cumuls die hij zich zal veroorloven. Immers, lang voor de nieuwe politieke cultuur wordt uitgevonden, trekt Hugo Coveliers reeds ten strijde tegen politieke cumulatie en belangenverstrengeling. De integriteit van de overheid, weet hij, is de ruggengraat van de rechtsstaat, maar ook de achilleshiel ervan.
Vanaf 1970 mag Hugo Coveliers zich advocaat noemen, die eretitel voor professionele vrijheidsstrijders. Nooit zal hij de band met de balie doorknippen, ook niet wanneer zijn focus zich verlegt naar het parlement. Het advocatenkantoor staat borg voor zijn economische onafhankelijkheid. Het is het basiskamp waarop hij kan terugvallen wanneer hij te veel politieke onafhankelijkheid zou moeten inleveren.
De politicus Hugo Coveliers begint zijn lange mars bij de Volksuniejongeren. In 1984 stoomt hij op naar het partijbestuur en een jaar later pronkt hij op de derde plaats van de Antwerpse Kamerlijst, al werd er bij de lijstvorming links en vooral rechts wel een wenkbrauw gefronst wegens zijn progressieve imago. Op 31 oktober 1985 legt Hugo Coveliers de eed af als kamerlid van de Volksunie. Negen dagen later laten acht mensen het leven bij de laatste overval van de Bende van Nijvel.
Heeft Hugo Coveliers een afspraak met de geschiedenis? Dergelijke licht pathetische bespiegelingen zijn aan hem niet besteed, feiten wel. Het is een feit dat justitie en veiligheid in de jaren 1970 en 1980, onder de tirannie van de staatshervorming en het economische herstelbeleid, naar de kelder van de politieke agenda wegzinken. Feit is ook dat het Heizeldrama, de Bende, de CCC en Gladio justitie en politie in een crisissfeer dompelen. Dat is het decor waarin Hugo Coveliers uitgroeit tot een begrip.
Zijn parlementaire biotoop bij uitstek is die van de parlementaire onderzoekscommissie, die hij helpt ombouwen van constitutioneel museumstuk tot slagvaardig controle-instrument: de eerste Bendecommissie, de commissie Legeraankopen, de Opvolgingscommissie inzake de georganiseerde criminaliteit. Met een buitengewoon grote dossierkennis, met messcherpe analyses en met de media als enthousiaste bondgenoot legt hij de kwalen van de Belgische rechtsstaat bloot: de versplintering van de politiediensten, de onmogelijke spreidstand van de onderzoeksrechter, de politieke benoemingen, het ontbreken van een anticorruptiedienst.
Eens de diagnose gesteld, volgt de glasheldere remedie: schaf de rijkswacht af, controleer de politie- en inlichtingendiensten, school de onderzoeksrechter om tot een rechter van de vrijheden. Vanachter zijn onafscheidelijke pijp lanceert Hugo de covelieriaanse omwenteling. Menig rijkswachtkolonel en parketmagistraat verslikt zich dan ook in zijn koffie bij de lectuur van de ochtendbladen. Veel meer politieambtenaren echter herkennen in Hugo Coveliers een geestesverwant en zoeken bij hem een klankbord. Hugo Coveliers wordt de onbenoemde ombudsman van de politiediensten en een van de best geïnformeerde parlementsleden over politiezaken ooit. Vandaag zijn niet weinig van zijn ooit `wilde' ideeën in wetten verankerd.
Het Parlement en de politiek kunnen de hoge verwachtingen van Hugo Coveliers echter niet altijd inlossen. Lichtjes verbouwereerd slaat hij het soms ontroerend amateurisme gade waarmee het Parlement wetten schrijft en onderzoeken voert. Politieke besluitvorming, stelt hij ook vast, wordt vaak minder gestuurd door rationele overwegingen dan wel door nationale trauma's. Het verzet tegen de besluiten van de Bendecommissie zwicht pas na de ontsnapping van Marc Dutroux. De grootste ontnuchtering is wellicht dat in de politiek niet het recht van de slimste zegeviert, maar dat van de sterkste. Gelijk hebben en toch geen gelijk halen, het haalt het rechtvaardigheidsgevoel van Hugo Coveliers telkens weer overhoop. Die bittere pil krijgt ook een advocaat soms te slikken, maar de rechter moet zich ten minste nog verantwoorden. Zelfs die moeite hoeft een parlementaire meerderheid zich niet te getroosten, al komt het Arbitragehof de pret steeds vaker bederven.
Beste Hugo, uw twintigjarige verblijf in het Parlement is een verhaal vol afwisseling. U startte in de Kamer, stak over naar de Senaat, werd gerepatrieerd naar de Kamer maar migreerde toch terug naar de Senaat. In wezen, Hugo, bent u een migrant. En bovendien één met stemrecht! Dat kreeg u trouwens meteen. De Senaat doet daar niet moeilijk over. Er geldt hier geen verblijfsvereiste van vijf jaar, u hoefde zelfs geen inburgeringscursus te volgen!
Uw parlementaire carrière is ook een pendeltocht van en naar het fractievoorzitterschap. Het is bovendien een queeste van de Volksunie over de VLD naar het enige statuut dat uw persoon ten volle recht doet, dat van onafhankelijke.
Wat is de motor achter die rusteloosheid? Wat drijft u in uw politieke mars? Is het een streven naar gerechtigheid voor de 28 dodelijke slachtoffers van de Bende van Nijvel? Is het de geest van Sint-Lievens, die de burger oproept zijn verantwoordelijkheid in de gemeenschap op te nemen? Of is het de politieke levensles die William Shakespeare in de mond van Brutus legt, kort voor hij Julius Caesar neersteekt, die politieke misdaad waarover zich eindelijk ook wel eens een parlementaire onderzoekscommissie zou mogen buigen: The abuse of greatness is, when it disjoins Remorse from power. Wanneer de macht wordt uitgeoefend zonder mededogen, ontaardt ze in machtsmisbruik. Wie bekleed is met het gezag van de overheid, moet daarmee zeer omzichtig omgaan, want macht moet ten dienste staan van de veiligheid van de burger, de rechtszekerheid en de vrijheid. Mijn vrijheid, zei u ooit in de Senaat, kan ik maar beleven in de vrijheid van anderen. Over de afbakening van die vrijheidssferen moet de overheid waken. De vrijheid is het sleutelwoord in uw politieke leven, de vrijheid van de mens, maar ook, weliswaar in mindere mate doch u zou het me kwalijk nemen als ik dit niet vermeldde, de vrijheid van de duif.
Hugo Coveliers, het valt al niet mee een portret van uw politieke levensverhaal te borstelen. Ons schilderspalet is echter hopeloos te klein om de contouren van uw persoonlijkheid te schetsen. U voert in u een barokke mengeling van de meest uiteenlopende karaktertrekken: een ontwapenende jovialiteit, maar ook halsstarrige eigenzinnigheid, minzaamheid, maar ook onverzettelijkheid, Bourgondische levensvreugde, maar ook een lichte voorliefde voor de bijtende toonreeks tussen sarcasme en cynisme, warme collegialiteit, maar ook een studentikoos talent voor rebellie, zelfs anarchie. U draagt het hart op de tong, alleen het taboe zelf is voor u taboe. Het is dan ook niet verwonderlijk dat u niet altijd en bij iedereen onverdeelde bijval hebt genoten, maar dat is het lot van eenieder die de middelmaat poogt te ontstijgen. Dat moet, wanneer u op een rustige zondagmiddag een pianosonate van Mozart oplegt en een politiethriller van Bob Mendes uit de kast plukt, een troostende gedachte zijn.
Hugo Coveliers, ik feliciteer u, in naam van de Senaat, met uw twintigjarige jubileum als parlementslid. (Applaus)
Wie had ooit kunnen geloven dat Jean-Marie Happart, die er - met zijn broer - in het begin van de jaren zeventig in geslaagd is een stier de eretrap van de Senaat op te jagen en kippen en varkens in de gangen los te laten, op zekere dag senator zou worden, ondervoorzitter en zelfs quaestor van onze vergadering?
Wie had kunnen geloven dat hij, die - meer dan ooit weer met zijn broer - altijd de grote verdediger van de Action fouronnaise geweest is, op zekere dag voorzitter van het Beneluxparlement zou worden, door iedereen gewaardeerd, door Nederlandstalige zowel als door Franstalige Belgen, Nederlanders en Luxemburgers?
Wie had kunnen geloven dat hij, die zo graag met een tractor rijdt, op zekere dag de hevigste verdediger zou worden van de formule 1-wedstrijden en van het circuit van Francorchamps?
Dat zijn slechts enkele van de talrijke paradoxen die Jean-Marie Happart kenmerken.
Happart ... het is ook een verhaal van het platteland, aarde, slijk, rubberlaarzen en van de drijfjacht, die hem aan de Franse Revolutie herinnert.
Na attaché geweest te zijn bij het kabinet van de minister van het Waals Gewest doet hij in 1985 zijn intrede in de Kamer van Volksvertegenwoordigers en wordt hij lid van de Waalse Gewestraad en van de Franse Gemeenschapsraad.
In 1991 wordt hij senator, in 1999 ondervoorzitter van de Senaat en in 2003 quaestor. Hij zal die mandaten met succes combineren met dat van ondervoorzitter en vervolgens voorzitter van de Interparlementaire Beneluxraad.
Na talrijke voorstellen van decreet te hebben ingediend bij het Waalse Parlement en bij de Franse Gemeenschap heeft hij ook in de Senaat verschillende wetsvoorstellen ingediend, waarvan sommige wet geworden zijn, zoals het voorstel tot wijziging van de pachtwet en het voorstel tot wijziging van de wet van 10 december 1997 houdende verbod op de reclame voor tabaksproducten en tot oprichting van een Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik. Dat verhindert hem echter geenszins om geregeld te genieten van een heerlijke Cohibasigaar, als teken van zijn langdurige lidmaatschap van de sectie België-Cuba van de Belgische groep van de Interparlementaire Unie.
Sommige van zijn voorstellen worden door bepaalde mensen minder geapprecieerd, zoals het voorstel om de snelheidsbeperking buiten de agglomeraties, op de snelwegen en op de wegen met vier rijstroken tot 130 km per uur op te trekken. Als groot verdediger van de vrijheden heeft hij bovendien in de Senaat een voorstel van resolutie ingediend voor een verbod op het verbieden, aangezien hij van mening is dat alle wetten beperkingen willen instellen. Dat is overigens een van de redenen waarom hij er zo erg prijs op stelt om lid te zijn van de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Tot zover een beknopt resumé van de parlementaire loopbaan van Jean-Marie Happart, waarbij we nog niet gesproken hebben over zijn lokaal optreden in de Voerstreek, voor iedereen welbekend.
Er is nog heel wat over Jean-Marie Happart te zeggen, maar wij beperken ons tot de wens dat hij nog talrijke jaren in deze Senaat mag blijven waar iedereen zijn sympathieke aanwezigheid apprecieert wegens zijn gemoedelijkheid, zijn kennis op het gebied van wijnen en wegens de zoenen die hij in de wandelgangen zo graag aan de dames uitdeelt, van de voorzitter tot de schoonmaakster, zonder enig onderscheid. (Applaus)
Mag ik mijn huldebetoon aan Pierre Chevalier beginnen met een ogenschijnlijk uiterst banale mededeling: hij is namelijk de zoon van zijn vader en zijn moeder. Het bijzondere schuilt hem echter in het feit dat hun beider voorgeschiedenis overduidelijk het engagement en de intellectuele vorming van onze flamboyante collega heeft bepaald. Zijn Waalse vader was beroepsmilitair, weerstander, krijgsgevangene en politiek gevangene tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dankzij een gelukkige tussenkomst van moeder Chevalier ontsnapte hij aan de dood. Vader Chevalier bleef nadien veel lezen over de Tweede Wereldoorlog om beter te begrijpen wat er gebeurd was. Hij hield veel van open en felle discussies met zijn kinderen over Vietnam, Nixon en tal van andere thema's, een cultuur die Pierre Chevalier steeds zou meedragen. Onze collega werd al snel aangetrokken door de welbekende boekenreeks Groten der Aarde en door tal van andere geschiedenisboeken. Hij las tot er echt niets meer te weten viel. Vooral revoluties fascineerden hem. Het fenomeen waarbij gewone mensen uit ongenoegen over allerlei misstanden dingen fundamenteel in beweging zetten, heeft hem steeds geboeid. Zijn eruditie inzake het typevoorbeeld van de Franse Revolutie is welbekend, maar ik ben zeker dat hij vorig jaar ook de Oranje Revolutie met argusogen heeft gevolgd.
Van zijn vader kreeg Pierre Chevalier dus zijn belezenheid, zijn afkeer voor extremisme en totalitarisme, zijn vrijheidsdrang en een vleugje rebelsheid met de paplepel mee. Het concrete engagement op het terrein komt echter van moederszijde. Vóór ze moeder werd van zes kinderen, was ze zeer actief in het verenigingsleven en in de parochie. Het lijdt weinig twijfel dat moeder Chevalier in onze tijd politiek actief geweest zou zijn. Ze organiseerde allerlei evenementen, van kermissen tot boksmatchen toe. Ze was een grote fan van die sport en haar enthousiasme werkte aanstekelijk op een aantal van de broers Chevalier. Volgens sommige bronnen zou haar zoon Pierre ooit even training hebben gevolgd, maar daarover is geen zekerheid. Ik zal er straks nog op terugkomen ...
Pierre was de eerste van de Chevaliers die naar de universiteit ging. Onze West-Vlaamse jubilaris was zich terdege bewust van zijn bescheiden afkomst en wilde het op eigen kracht maken als werkstudent. Enigszins verrassend koos hij niet voor geschiedenis. Een later lerarenbestaan leek hem te passief; hij zag meer in het actief bestrijden van onrecht na een rechtenstudie gecombineerd met criminologie. Meegezogen door de linkse tijdsgeest in Gent, werd hij trotskist, zij het ook een beetje om de verkeerde redenen. De trotskisten beschikten namelijk over veel meer vrouwelijk schoon dan Amada. De rebelse Trotski zelf trok hem echter ook aan door zijn analyse die rekening hield met een maatschappij in evolutie.
Onze jubilaris had zijn engagement aan de universiteit al even gelaten voor wat het was toen het Brugse SP-boegbeeld Frank Van Acker hem overtuigde om in de politiek te gaan. En toen ging het snel, heel snel. Pierre Chevalier werd in 1983 gemeenteraadslid in zijn Brugge, na twee jaar werd hij parlementslid, drie jaar later was hij fractieleider en nauwelijks vijf maanden later een eerste keer staatssecretaris. Het werd voor drie maanden de onderwijsportefeuille. Toen dit domein werd gefederaliseerd, kreeg hij Wetenschapsbeleid.
Van zijn bokscarrière mag dan weinig bekend zijn, volleybal speelde hij ooit op een behoorlijk hoog niveau. In deze teamsport bij uitstek is het van weinig belang hoe en door wie de bal over het net geraakt, als hij er maar over geraakt. Net als destijds in huize Chevalier en in zijn eigen gezin, creëerde Pierre een open discussieklimaat en gaf hij heel veel mensen alle kansen. Wars van al te veel scoringsdrang, zocht hij steeds met alle betrokken partijen - universiteiten, milieuorganisaties, bedrijfswereld - naar een pragmatische oplossing. Diplomaat Chevalier mocht meteen ook een stuk staatshervorming verwezenlijken door de spelregels voor de samenwerking tussen de federale overheid, enerzijds, en de gewesten en gemeenschappen, anderzijds, vast te leggen. Hij paste het bereikte akkoord meermaals met succes toe, onder andere op het vlak van supergeleiding, milieu en marien onderzoek.
Onze collega moest jammer genoeg een jaar later aan den lijve ondervinden dat een losliggend stuk metaal door pers en politieke tegenstanders bliksemsnel kan worden omgesmeed tot een wolfsijzer. Tegelijkertijd begon hij de ideologie van zijn partij als te star aan te voelen en zag hij er geen ruimte voor zijn opvattingen over een vernieuwde sociale zekerheid en de vrijemarkteconomie. Hoe mooi hij de Internationale ook vond, hij vond dat hij van partij moest veranderen om consequent te blijven met zichzelf. Enkele jaren later drong de Engelse Derde Weg ook bij ons door.
Pierre Chevalier werd een van de belangrijkste verruimers van de tot VLD omgevormde PVV. Hij bracht de partij meteen veel bij rond sociale zekerheid, op een congres dat hij samen met Dirk Van Mechelen voorbereidde en voorzat. Hij bleek ook het betere oppositiewerk te beheersen. Collega Wille legde laatst nog voor de VRT-camera's uit dat je niet tegelijk snel en efficiënt kunt lezen. Onze jubilaris toonde dit bijna dag op dag tien jaar geleden al aan tijdens de bespreking van de kaderwetten in de Kamer. Hij was een van de 29 ingeschreven sprekers en las op drie uur tijd slechts twaalf bladzijden van zijn vijftig pagina's tellende uiteenzetting voor. Kamervoorzitter Langendries zag zich verplicht meerderheid en oppositie samen te roepen om tot billijke afspraken over de regeling van de werkzaamheden te komen.
Bij de machtswissel in 1999 werd Pierre Chevalier staatssecretaris voor de Buitenlandse Handel. Voor de tweede keer in zijn carrière kwam hij aan de beurt om een staatshervorming uit te voeren. Handelsdoelstellingen bereiken in overleg met de gewesten was een kolfje naar zijn hand als teamspeler en pragmaticus. Hij verrichtte ook belangrijk werk door na de dioxinecrisis met al zijn charme zowat de halve aardbol te gaan overtuigen dat dit goedje echt geen basisingrediënt is van het Belgische voedsel. Hij reed een indrukwekkend parcours: ondanks alle moeilijkheden steeg de Belgische uitvoer met 2,8 procent!
Toen Pierre Chevalier naderhand opnieuw parlementslid werd, was zijn rol op het hoogste diplomatieke niveau verre van uitgespeeld. Als voorzitter van de Kamercommissie Buitenlandse Zaken werd hij door de premier samen met senaatscollega Mahoux op pad gestuurd om de parlementen, regeringen en opiniemakers van de lidstaten en kandidaat-lidstaten van de EU te raadplegen met het oog op de Verklaring van Laken. Naderhand werd hij ook persoonlijk vertegenwoordiger van de premier in de intergouvernementele conferentie. De ware aanhanger van de Franse Revolutie is het zichzelf nu eenmaal verplicht om ooit in een Assemblee en in een Conventie te hebben gezeteld.
Het ideeëngoed van de Franse Revolutie vormt ook de hoeksteen van zowat alle belangrijke internationale politieke organisaties. Het spreekt voor zich dat onze collega zich als een vis in het water voelt als bijzonder gezant van de minister van Buitenlandse Zaken in het kader van het Belgische OVSE-voorzitterschap. Conflictpreventie, mensenrechten, de verdere verspreiding van de democratie, ... hij werkt nu vanop de eerste rij mee aan wat hem van kindsbeen af geboeid heeft.
Beste collega, zoals bij velen was uw pad van twintig jaar parlementair mandaat niet alleen met rozen bestrooid. U bokste steeds met open vizier en diende dus volop uw incasseringsvermogen aan te wenden.
Wat onze warmhartige collega siert, is dat hij nooit in een slachtofferrol kroop of verbitterd werd. Om het met zijn eigen woorden te zeggen: `Mè èn meter negununegutig moe je niet krom lopen'. De gewone Bruggelingen bleven steeds gul met schouderklopjes voor `Pier' en lieten hem verstaan dat ze maar al te goed weten hoe het er `daar in Brussel' aan toe gaat. Net als wij kennen zij dan ook uw tomeloze inzet voor de economie en de werkgelegenheid in uw regio. Door uw bijzondere opdracht komt een bezoek aan een van uw geliefde rockfestivals misschien wel in het gedrang, maar ik ben zeker dat u het terrein van de OVSE-conferentie volgende maand in ons parlement beter bespeelbaar zal maken dan dat van blauw-zwart waar u zo voor ijvert. Chevaliers zijn sinds mensenheugenis krijgshaftige, nobele én ... eeuwig jonge mannen. In elk geval hebt u uw familienaam niet gestolen.
Ik wens u nu al te feliciteren met uw lange en rijkgevulde loopbaan. (Applaus)
Een krant uit de hoofdstad heeft ooit Philippe Moureaux de `laatste marxist in het dorp van Asterix' genoemd. Eén ding staat in elk geval vast: Philippe Moureaux is een man met rotsvaste overtuigingen, een man van principes. Hij neemt dikwijls onomwonden standpunten in. Hij is een aanhanger van de klare lijn en gelooft in de waarde van ideologie.
De politieke roeping van Philippe Moureaux gaat terug tot zijn kindertijd. Zijn vader, Charles Moureaux, een groot liberaal, had reeds het politieke virus in het bloed. Hij was lange tijd lid van onze assemblee en is ook minister van Openbaar Onderwijs geweest, zoals dat toen heette.
De zoon heeft echter een andere weg gevolgd. Hij is resoluut een man van links geworden. In contacten met huispersoneel, oud-verzetslieden en overtuigde communisten ontdekt hij naar eigen zeggen de aantrekkingskracht van het marxisme. Henri Simonet leidt hem de politiek binnen, kort na de gebeurtenissen van mei '68.
Mijnheer Moureaux, ik zal hier niet de lijst van mandaten opnoemen die u hebt uitgeoefend. U hebt een zeer lange politieke carrière gehad, die 35 jaar geleden begonnen is toen u op het kabinet kwam van degene die voor u een mentor en een tweede vader zou zijn, André Cools. Later bent u het brein in de schaduw van socialistische vice-premiers, voordat u op uw beurt minister wordt.
In 1980 bent u in de regering Martens III, een regering van nationale eenheid, opgenomen als minister van Binnenlandse Zaken en van Institutionele Hervormingen.
In die functie neemt u dan deel aan de belangrijkste hervorming van onze institutionele geschiedenis. De wet van 8 augustus 1980, die de weg heeft gebaand voor het Belgisch federalisme, draagt uw stempel.
Nadien, en tot op de dag van vandaag, hebt u alle stadia van de hervorming van ons land meegemaakt, een hervorming zonder al te veel schokken, een langzame en onomkeerbare revolutie, zoals u het zelf hebt genoemd.
Van 1980 tot 1993 maakte u deel uit van zes federale regeringen, als minister en als vice-premier. U werd de eerste minister-president van de Franse Gemeenschap. Op 30 januari 1995 heeft de Koning u tot minister van Staat benoemd.
Gedurende al die jaren bent u een bevoorrecht waarnemer geweest maar ook een belangrijke speler bij de gedaanteveranderingen die de Belgische maatschappij heeft ondergaan. Alle gebeurtenissen - klein en groot, tragisch en gelukkig - die zich bij ons hebben voorgedaan, hebt u van dichtbij meegemaakt. Misschien zal de historicus die u bent, op een dag de tijd vinden om dat alles te boek te stellen.
Als men maar één punt uit uw curriculum zou moeten onthouden, zou het ongetwijfeld de wet tegen het racisme zijn, die gemeenlijk de wet-Moureaux wordt genoemd. Welke bekroning voor een politicus om zijn naam verbonden te zien aan een wet! Dit privilege blijft gereserveerd voor teksten van bijzondere betekenis, die zovele hoekstenen zijn in het gebouw van de wetgeving.
Meer dan welk wapenfeit ook is de wet-Moureaux een illustratie van uw strijd. Ze heeft een lange weg moeten afleggen. Heel wat reserves moesten worden overwonnen, ook binnen onze instelling. De tragische antisemitische aanslagen van Parijs, München en Antwerpen in het begin van de jaren '80 hebben uiteindelijk het Parlement doen beslissen om het land een juridisch instrument te bieden tegen door racisme ingegeven daden.
Zoals u destijds schreef, is er voor racisme, tegelijk algemeen en gediversifieerd, individueel en collectief, niet één definitie, één benadering, één antwoord. Uw initiatief had niet de pretentie om daarmee alleen het fenomeen racisme met wortel en tak uit te roeien, maar het was niettemin een sociale vooruitgang, tegelijk symbolisch en in de feiten.
Michel Crozier stelde dat men de maatschappij niet bij overheidsbeslissing kan veranderen. De wet-Moureaux is nochtans een bewijs van het feit dat de wet een opvoedende waarde kan hebben, een basis vormen voor verdere doorwerking in de maatschappij.
In 1989 hield u het Brusselse Gewest boven de doopvont. Van toen af aan was uw lot verbonden met dat van het Gewest, waarvan u - en dat zal niemand betwisten - een onmisbare acteur en een boegbeeld bent geworden. Uw sympathieke bijnaam Flupke Moustache, waarmee men u omschrijft, is op dat gebied veelzeggend.
Beste collega's, we moeten erkennen dat Philippe Moureaux van karakter duidelijk een Brusselaar is: een weerspannige geest, soms brutaal, ook een beeldenstormer. Hij neemt geen blad voor de mond: hij heeft er een hekel aan om ergens doekjes om te winden, hij houdt niet van omslachtig en conventioneel woordgebruik, hij praat niet om de zaak heen! Journalisten genieten van zijn provocerende woorden.
Philippe Moureaux is een man uit één stuk en laat niemand onverschillig. Hij kan bitsig zijn ten aanzien van zijn tegenstanders. Aldus is over hem gezegd: Wanneer Philippe Moureaux schiet, is het met een bazooka! Iedereen herinnert zich nog de heisa toen hij juristen komedianten noemde.
Philippe Moureaux is ook een listig, grappig en doeltreffend redenaar. Altijd staat hij klaar met een geestige opmerking. Hij is een gevat tegenstander.
Zijn intelligentie maakt indruk. Zijn argumenten slaan in. Hij wordt geraadpleegd en men luistert naar hem. Zijn politieke tegenstrevers erkennen de logica van zijn gedachtegang, zijn gevatheid van geest. Als gewiekst onderhandelaar is hij altijd een paar stappen voor.
Philippe Moureaux is een briljant intellectueel. Hij is doctor in de wijsbegeerte en letteren en specialist in de Oostenrijkse Nederlanden. Hij is een van die in de politiek al te zeldzame mensen die doen en denken verenigen. Hij kent zijn klassieken grondig. Een niet te veronachtzamen kwaliteit in een tijd die dikwijls wordt beheerst door een flauwe consensusgeest en de afwezigheid van echte ideële debatten.
In 1993 verlaat Philippe Moureaux de federale regering, na de hervorming van de ziekteverzekering tot een goed einde te hebben gebracht. Hij neemt dan de teugels over in zijn gemeente. Sint-Jans-Molenbeek is een moeilijke gemeente, vol contrasten en met talrijke facetten. Er leven bevolkingsgroepen van alle maatschappelijke klassen en allerlei herkomst naast elkaar en soms door elkaar. Die nieuwe uitdaging gaat hij aan `met de ijver van een beginneling en de onschuld van een maagd'.
Mijnheer Moureaux, die keuze voor het burgemeesterschap vloeit voor u voort uit een ethisch plichtsbesef. U wenst in contact te blijven met de sociale werkelijkheid, de greep te houden op het concrete bestuur. U klaagt de idéologie hôtelière aan, een toespeling op die politici die in hotels wonen en hun tijd in hoofdzaak doorbrengen met het bestuderen van rapporten. Voor u leert men de wereld niet kennen door opiniepeilingen. Als eerste burger van uw gemeente ontdekt u de grote voordelen van participatie en dialoog. De beste ideeën komen van de inwoners. Dat zijn uw eigen woorden.
U voert uw strijd nu op een ander terrein, maar die gaat van dezelfde inspiratie uit: het gevecht tegen alle vormen van uitsluiting en verwerping van de andere.
Ik kom terug op de vraag die ik in het begin stelde. Bent u `de laatste marxist in het dorp van Asterix'? En om bij dit populaire stripverhaal te blijven, wil ik eraan toevoegen: en die laatste marxist, indien hij bestaat, is hij dan de bard die niemand wil beluisteren of is hij daarentegen de wonderbare druïde die in de meest kritieke situaties voor de wonderdrank zorgt?
U hebt ooit gezegd dat de mens een subtiele cocktail is. U, Philippe Moureaux, bent in de eerste plaats een humanist. U houdt van de uitspraak van Benoît Malon: de wortels van het socialisme reiken tot in alle menselijke pijnen, in de intellectuele en morele vooruitgang, in alle rijpingsprocessen van de geschiedenis. En volgens u `is er geen socialisme zonder een gevoelsmatige benadering van de politiek', zonder een zin voor empathie. U manifesteert zich als compromismaker. U verdedigt het idee van aanvaardbare verschillen, van de kunst om niet te ver te gaan, u roept op tot minder bevoogding, u pleit voor tolerante laïciteit, u verwerpt de oude slogan van de eenheidsschool. Maar u verzaakt daarbij nooit uw principes. U weigert uw engagement op te offeren aan de waan van de dag. U bent gevoelig voor `het nieuwe tijdperk van de ongelijkheden'. U droomt van een terugkeer van de utopie in de politiek.
Terwijl anderen het avontuur nalopen, verkiest u over het oude huis te waken.
Uit ons aller naam wil ik u mijn oprechte en hartelijke gelukwensen aanbieden ter gelegenheid van uw twintigjarig parlementair mandaat. (Applaus)
De voorzitter. - Ik verzoek de heer Nimmegeers, ondervoorzitter, plaats te nemen in de voorzitterszetel.
De heer Nimmegeers neemt plaats in de voorzitterszetel.
Mevrouw Lizin neemt plaats bij de jubilarissen.
De voorzitter. - Ik heb vandaag het voorrecht om hulde te brengen aan onze voorzitter, Anne-Marie Lizin. Voor mij is dit een zeer aangename plicht, want ik kan u meteen al zeggen dat een van de mooiste dagen die ik in de Senaat heb meegemaakt, de dag van 20 juli 2004 was, toen ik de eerste vrouwelijke voorzitter van de Senaat in haar ambt heb mogen installeren. Voor mij was het een bron van trots en vreugde.
Wie is die vrouw die zeer mediageniek is, toch niet in haar hart laat kijken en bovendien niemand onverschillig laat? Niemand zal betwisten dat Anne-Marie Lizin een dynamische, geëngageerde en strijdvaardige vrouw is. Ze heeft ideeën, ze verdedigt ze met passie, houdt van concrete actie en van actief zijn op het terrein. Zij kan vechten en doorzetten. Die combinatie van temperament en creativiteit kan volgens mij verklaard worden door haar roots. In de eerste plaats haar geografische afkomst. De Vanderspeetens komen uit het Gentse, terwijl onze voorzitter van moederskant uit het Luikse afkomstig is. Zij vindt dus haar wortels in twee steden met karakter, de hoofdstad van het oude graafschap Vlaanderen, geboortestad van Keizer Karel, en de vurige stede Luik. Vervolgens zijn er haar ouders. Van haar moeder heeft Anne-Marie Lizin een gehard karakter geërfd en van haar vader, gewezen verzetsman en van oudsher socialistische militant, de behoefte aan menselijk contact, politiek engagement, belangstelling voor wat er in de wereld gebeurt, mensenrechten en de verdediging van de minstbedeelden. Anne-Marie Lizin wijst soms met schroom en emotie op haar afkomst. U zult zich beslist herinneren, beste collega's, hoe zij bij haar eerste toespraak als voorzitter herinnerde aan die kleine onderwijzer uit Gent, Armand Vanderspeeten, die op sterven na dood uit de concentratiekampen terugkwam. Anne-Marie Lizin weet wie zij is, waar zij vandaan komt en waar zij heengaat. Zij loopt de wereld af maar blijft niettemin verankerd in Ben-Ahin, waar ze nog altijd in het huis woont dat haar betovergrootmoeder heeft gebouwd, dat vijf generaties lang van moeder op dochter is overgegaan en dat slechts op honderd meter afstand ligt van haar lagere school, waar zij altijd de eerste was. In het lyceum van Hoei had zij reeds een duidelijke belangstelling voor politiek en filosofie. Aan de Luikse universiteit nam zij in oktober '68 deel aan de studentenbeweging en maakte haar studie zonder problemen af.
Allen die met Anne-Marie Lizin contact hebben of gehad hebben, als collega's, kabinetsmedewerkers of ambtenaren van onze assemblee, kunnen bevestigen dat zij een harde werkster is. Karel Van Miert, die in de jaren zeventig op het kabinet van Henri Simonet een kantoor had naast Anne-Marie Lizin, heeft ons onlangs toevertrouwd dat zij destijds al een jonge, dynamische vrouw was, hyperactief, aanwezig op het kabinet van bij het krieken van de dag tot 's avonds laat, en dat men haar van de telefoon moest wegsleuren om enkele ogenblikken met haar te kunnen praten. Inmiddels is er niets veranderd, tenzij dat nu de gsm bestaat. In zijn nieuwjaarstoespraak tot het personeel van de Senaat heeft de griffier van onze assemblee, waar hij het over onze voorzitter had en het door haar opgelegde werktempo, gezegd dat zij optrad als een racewagenpiloot die een oud gespan ment waarvan de wielen soms kraken in de bochten. Voor Anne-Marie Lizin kan niets immers vlug genoeg gaan, ook niet haar chauffeur, heeft een van haar gewezen medewerkers mij toevertrouwd. Gedurende enige tijd had zij zelfs een ex-rallyrijder als chauffeur, die soms dreigde haar aan de kant van de weg te laten staan indien zij kritiek bleef hebben op zijn manier van rijden. De binnenbekleding van haar auto vertoont inktstrepen van balpennen die zij aanbrengt wanneer zij met één hand een vloeiboek aanreikt aan haar chauffeur terwijl ze met de andere reeds het volgende aanneemt.
Anne-Marie Lizin was dus op zeer jonge leeftijd door het politieke virus aangestoken. Op 21-jarige leeftijd kwam zij op voor de gemeenteraadsverkiezingen van Ben-Ahin, kreeg al dadelijk op één na het grootste aantal voorkeurstemmen en werd destijds heel snel de jongste schepen van België.
In een interview verleden jaar met een Belgisch weekblad vertelde zij dat ze naar contacten en werk hunkert en kondigde zij aan dat zij nooit met pensioen zal gaan!
Deze ongebreidelde werklust heeft haar ertoe gebracht om op vele en uiteenlopende gebieden actief te zijn: de Europese politiek - zij was Europees parlementslid en staatssecretaris voor Europese Zaken van 1988 tot 1992 -, internationale betrekkingen, strijd tegen het terrorisme, de politiehervorming, het toezicht op de inlichtingendiensten, vrouwenrechten, globalisering, mensenhandel, ontvoering van kinderen door ouders, het strafinrichtingenbeleid, nucleaire veiligheid, ... om er maar enkele van te noemen.
Of het nu als burgemeester is van haar goede stad Hoei, als voorzitter van de Senaat of op het internationale vlak, Anne-Marie Lizin laat niet na initiatieven te nemen. Sinds zij de werkzaamheden van onze assemblee voorzit, kan men met een parafrase op een slogan van een beroemd Parijs warenhuis zeggen: `Il se passe tous les jours quelque chose au Sénat!'
Dat geldt ook voor Hoei, waar onder andere elk jaar het festival Voix et Musiques du Monde plaatsheeft, een vuurwerk of een internationaal festival van filmscholen, dat enig is in België en dat in Europa slechts zijn gelijke kent in Poitiers en Bologna. Het palet van de materies waarvoor Anne-Marie Lizin belangstelling heeft, is zeer ruim en zij is in staat om de grenzen van het mogelijke te verleggen. Nog niet tevreden dat de Ronde van Frankrijk in 1995 en in 2001 haar stad aandeed, is ze erin geslaagd die Ronde een derde keer in Hoei te krijgen in de maand juli eerstkomend.
Ook internationaal is Anne-Marie Lizin bekend als expert van de Verenigde Naties op het vlak van de extreme armoede, en zij is nooit teruggeschrokken voor moeilijke en zelfs riskante opdrachten. De gevangenissen van Jemen? Zij is er geweest. Ze was ook onder de eerste prominenten om contacten aan te knopen met Arafat. Anne-Marie Lizin is nu ook voor de tweede keer verkozen tot rapporteur van de commissie voor de Mensenrechten van de OVSE en bijzonder vertegenwoordigster voor Guantánamo. Op het vlak van internationale betrekkingen wordt haar competentie erkend, zij doceert trouwens de internationale actualiteit bij het Institut d'Études politiques in Parijs en verleden zomer heeft de President van de Franse Republiek haar het Légion d'honneur verleend.
Anne-Marie Lizin komt soms drie keer op dezelfde dag voor de radio of de televisie ... en op verschillende plaatsen. Men zou denken dat zij de gave van de alomtegenwoordigheid bezit. Zij wenst geen minuut te verliezen en geeft dus vlug een interview met haar mobieltje terwijl ze in de luchthaven van Brussel-Nationaal op haar vliegtuig wacht, een ander interview aan een internationale correspondent tijdens een tussenlanding en een derde aan de plaatselijke televisie wanneer ze ter bestemming aankomt. Ik zei het u al, voor haar gaat niets snel genoeg en er mag vooral geen tijd worden verloren. Anne-Marie Lizin heeft dikwijls de kans gehad om de groten der aarde te ontmoeten; sommigen van hen zijn haar vrienden. Zij is op moeilijk toegankelijke plaatsen geraakt: niet tevreden met haar bezoek aan de lanceerbasis Baikonoer in 2004, die een Russische militaire basis is in Kazachstan, is zij ook in maart de gevangenis van Guantánamo gaan bezoeken, een Amerikaanse militaire basis op het grondgebied van Cuba. Niets kan de Senaatsvoorzitter dus tegenhouden.
Sie hat ein fabelhaftes Erinnerungsvermögen, sie schätzt die Menschen und ihre Tätigkeiten blitzschnell und treffsicher ein, und oft macht sie bestimmte Analysen von der Entwicklung der Dinge und der Welt.
Ze heeft een fabelachtig geheugen, een vliegensvlug en trefzeker oordeel over mensen en datgene waartoe ze in staat zijn, een visionaire geest en haar analyses van hoe de dingen en de wereld zich ontwikkelen, zijn heel vaak pertinent.
U zult mij toestaan, beste collega's, dat ik mij tot besluit persoonlijk tot onze voorzitter richt. Mevrouw de voorzitter, u hebt onlangs bij mij een gevoelige snaar geraakt door mij uit te nodigen om u te tutoyeren en dus, Anne-Marie, wil ik je zeggen, - maar vat dat niet op als een verwijt - dat ik, terwijl jij ergens op de wereld rondreist, mij heel vaak de bedenking maak dat het zo jammer is dat we je niet een beetje meer bij ons in de Senaat hebben. (Applaus)
De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Er zijn af en toe huldeplechtigheden waarbij je moet toegeven dat je de gehuldigde parlementsleden in kwestie niet zo goed kent. Ondanks hun lange staat van dienst is het nog altijd moeilijk om een naam bij een gezicht en een gezicht bij een naam te plaatsen. Dat is meestal een behoorlijk vervelende zaak. Bij deze huldiging stelt dit probleem zich niet, integendeel. Elk parlementslid dat vandaag zijn twintigste verjaardag als verkozene van het volk viert, is meer dan bekend en niet alleen in deze kamers, maar ook ver daarbuiten. Zodoende roept elke naam vele emoties op, zowel bij de talrijke voorstanders als, zoals het in de politiek niet anders kan, bij de tegenstanders.
François Roelants du Vivier débuta sa carrière parlementaire au Parlement européen. C'était en 1984, l'année où Spinelli présenta son projet de constitution.
Le Parlement européen était à l'époque bien plus petit et l'Union bien plus simple. Mais c'est aussi à cette époque que l'Union réalisa un grand bond en avant, notamment avec le Livre blanc de Delors.
Roelants du Vivier n'a jamais perdu son intérêt pour l'échelon international et européen. Il a été conseiller auprès de la Commission européenne, président de quantité de mouvements européens, membre du Comité des Régions ; il est aussi membre de l'Assemblée parlementaire de l'OTAN et, évidemment, président de la Commission des Relations extérieures. Peut-être est-ce cette pensée internationale qui l'incita également à assumer le poste de vice-président du Conseil de la Région de Bruxelles-Capitale.
À noter encore son diplôme d'archéologie et d'histoire de l'art. Sa passion pour l'art et le passé est à ce point dévorante qu'il a fait placer un panneau sur l'Archicommanderie limbourgeoise d'Alden Biesen sur lequel est inscrit en gros caractères, « Roelants du Vivier ».
Pour les vingt prochaines années de votre carrière, monsieur Roelants du Vivier, vous pourrez donc toujours compter sur l'accueil chaleureux du Limbourg.
Hugo Coveliers. Hij startte in de Kamer, was tegelijkertijd lid van de Vlaamse Raad, kwam naar de Senaat, keerde terug naar de Kamer en kwam uiteindelijk opnieuw naar de Senaat. Waar hij de volgende zittingsperiode naartoe zal gaan, is vooralsnog onduidelijk. Om een of andere reden zal zijn naam echter voor eeuwig verbonden blijven met de bestrijding van criminaliteit en terrorisme. Als in de voorbije decennia ergens een moordende bende of terrorist opdook of als het ging over banditisme en georganiseerde misdaad, dan was hij er als de kippen bij. Ik heb zelfs mensen ontmoet die op de duur dachten dat ook hij gezocht werd voor lidmaatschap van de Bende van Nijvel. In elk geval denk ik dat hij daardoor een carrière van onderzoeksrechter of CIA-agent gemist heeft. Al is het natuurlijk nooit te laat.
Sur le site web du Parti Socialiste, le profil de Jean-Marie Happart est le suivant : « Grand défenseur de la Wallonie, des Fourons et de l'agriculture, Jean-Marie Happart a été, tout au long de son action politique, fidèle à ses engagements de base ». La Belgique en a fait l'expérience, c'est le moins que l'on puisse dire. Les deux frères Happart ont été au coeur de la bagarre institutionnelle de notre pays.
Jean-Marie Happart siégea à la Chambre, au Parlement de la Région wallonne, au Parlement de la Communauté française ; il siège au Sénat, où il exerça la fonction de questeur, et au Conseil consultatif interparlementaire du Benelux qu'il a présidé en 2003 et en 2004.
En fait, j'aimerais lui poser, ainsi qu'à son frère, cette simple question : Si vous aviez l'intention de faire chuter à nouveau le gouvernement sur la question des Fourons, pourriez-vous me le faire savoir à temps ?
Pierre Chevalier. Hier word ik nog emotioneler, want we hebben de helft van onze politieke carrière samen afgelegd en ook in het persoonlijke leven een nauwe band gesmeed op basis van de herinneringen aan Sus Verleyen. Vandaag is Pierre de man van de frozen conflicts en dat is positief bedoeld. Sinds 1985 is hij lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Hij werd al snel staatssecretaris voor Onderwijs, daarna voor Wetenschapsbeleid en daarna voor Buitenlandse Handel. Hij was ook lid van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, de Assemblee van de WEU en een van de actiefste leden van de Europese Conventie. Hij is dus een van de weinige parlementsleden die de Europese grondwet heeft gelezen alvorens ze goed te keuren. Sinds 2003 is hij senator en sinds twee jaar Bijzonder Gezant voor de OVSE. Hij mocht daarvoor namens de regering naar duistere gebieden reizen, zoals Abchazië, Zuid-Ossetië, Transnistrië, Nagorno-Karabach en dergelijke meer om een oplossing te zoeken voor de frozen conflicts. Of zijn warme persoonlijkheid intussen voor wat dooi heeft kunnen zorgen, zal hopelijk spoedig blijken. In elk geval heb ik gehoord, Pierre, dat uw collega's blij zullen zijn dat ze u na het Belgische OVSE-voorzitterschap opnieuw in de Senaat zullen mogen verwelkomen.
Philippe Moureaux, il semblerait que nous fêtions aujourd'hui vos vingt années en tant que parlementaire. J'en suis plutôt étonné. Pour être honnête, j'avais l'impression que vous y aviez toujours siégé.
Pour moi, Philippe Moureaux a toujours été un élément du tableau que je me faisais de la politique. Déjà en 1980, il était ministre de l'Intérieur et des Réformes institutionnelles. Ensuite, ministre-président de la Communauté française, ministre de la Région bruxelloise, ministre d'État, sans oublier bourgmestre de Molenbeek.
Pour moi, Moureaux rime avec « réforme de l'État ». On le retrouve d'ailleurs sur toutes les photos immortalisant des négociations communautaires. La seule réforme de l'État dans laquelle il n'a pas joué de rôle est celle du père Eyskens, en 1970. Il connaît chaque détail de Bruxelles-Hal-Vilvorde et est un négociateur redoutable, au grand dam des autres personnes autour de la table. En tant que professeur d'histoire à l'ULB, il ne doit pas effectuer trop de recherches. Il a écrit lui-même l'histoire de ce dernier quart de siècle.
Pour conclure, nous rendons aujourd'hui hommage à Anne-Marie Lizin, la présidente en personne. En 1979, lorsque le Parlement européen fut pour la première fois élu directement, elle était déjà présente. Ensuite, impossible de l'arrêter. J'ai dû chercher longuement avant de trouver une assemblée au sein de laquelle Anne-Marie n'avait jamais siégé. Et j'ai fini par en trouver une : le conseil provincial. Elle est même experte indépendante auprès des Nations Unies pour les domaines de la pauvreté et des droits de l'homme. Je suppose que c'est cet engagement et non, par exemple, la question de l'égalité entre hommes et femmes qui l'incita à se rendre à Guantanamo.
Le moins que l'on puisse dire c'est qu'Anne-Marie Lizin ne tient pas en place. Ceux qui l'ignoraient encore, s'en sont vite rendu compte lorsqu'elle est devenue présidente du Sénat. Elle interprète le rôle de chambre de réflexion au sens le plus large. Le monde entier sait désormais que le Sénat belge existe. Car une moitié de la population mondiale est déjà passée par ici tandis que l'autre a inscrit une rencontre ou un débat dans son agenda. Quoi qu'il en soit, Anne-Marie Lizin est la preuve vivante que les hommes qui prétendaient que les femmes n'étaient pas faites pour la politique, se trompaient lourdement.
We huldigen hier vandaag in de Senaat niet alleen zes senatoren. We huldigen meer dan vijfentwintig jaar Belgische politieke geschiedenis en het feit dat die geschiedenis kleurrijk was. Wat ik vandaag vooral wil huldigen, is dat u hebt aangetoond dat politiek een zinvol engagement is, dat politiek niet gemakkelijk is, maar wel zaken kan veranderen. U hebt dat gedaan en ik wil u daarvoor van harte bedanken en feliciteren. (Levendig applaus)
De voorzitter. - Ik verzoek mevrouw de voorzitter de jubilarissen de erepenning uit te reiken die hun door de Senaat wordt aangeboden.
Mevrouw Lizin overhandigt de erepenningen aan de andere jubilarissen.
Terwijl mevrouw Lizin de erepenningen overhandigt verlaat de heer Nimmegeers de voorzitterszetel.
Hij overhandigt de erepenning aan mevrouw Lizin.
(Voorzitter: mevrouw Anne-Marie Lizin.)
De heer Philippe Moureaux. - Het vereert me ten zeerste bij u te mogen zijn voor dit eerbetoon. In naam van de gehuldigden en in mijn hoedanigheid van oudste onder hen dank ik eenieder die het mogelijk heeft gemaakt deze plechtigheid te organiseren.
De herinnering aan onze politieke loopbaan lijkt in veel opzichten op een grafrede, maar we blijven niet bij deze indruk stilstaan. Allen zijn we jong van geest en staan we klaar om de problemen aan te pakken die het leven voor ons nog in petto heeft.
Ceux qui sont devant ou derrière moi - je suis encerclé et pas par n'importe qui - sont effectivement restés fort jeunes.
La première fois que j'ai hanté cette assemblée, je suis entré par la toute petite porte pour m'installer à la tribune dite « des fonctionnaires » en qualité de représentant de cabinet. C'était une assemblée de personnes âgées et j'aurais peut-être été le plus jeune si j'avais été membre de ce parlement. Aujourd'hui, je suis le plus âgé. Quel changement ! Nous faisons figure d'anciens mais, par rapport à cette époque, nous sommes des gamins et une gamine.
Je voudrais profiter de ma présence à la tribune pour faire quelques réflexions. La première portera sur une évolution inquiétante de la vie politique. À treize ans, je faisais la révolution par rapport à mon père dans la cuisine-cave dans laquelle je me retrouvais. Quand j'ai commencé à m'intéresser au débat parlementaire, une grande réserve était de mise vis-à-vis de la vie privée des élus. Je dirai même - c'est un peu gênant en ce jour où l'on fait notre éloge funèbre - que le seul événement médiatisé de leur vie privée, c'était leur enterrement. Je me souviens d'André Cools, qui me disait : « Tu sais, au Parti socialiste, ce que nous réussissons le mieux, ce sont les enterrements ». Mon père, revenant de l'enterrement d'un ancien président du Sénat, M. Gillon, un libéral un peu fransquillon, un monsieur très raide et très laïque, me décrivait une cérémonie somptueuse en présence de l'armée. Devant mon incompréhension, il m'expliquait à quel point l'enterrement était important pour un homme politique : c'était son ultime message. M. Gillon me disait toujours : « Moi qui suis laïque, venu d'une Flandre très catholique, je veux avoir un enterrement fastueux, avec l'armée, pour montrer qu'un laïque aussi peut avoir cela ». Aujourd'hui, la situation est bien différente. Je crois qu'à mon enterrement, il n'y aura pas beaucoup de journalistes. De nos jours, mariages, amours - pensons à l'assemblée voisine, où deux parlementaires qui se sont un peu trop croisés ont fait les premières pages - s'étalent à la une. Paris Match nous montre, sur papier glacé, les mariages, les animaux domestiques, les enfants. Demain, peut-être, le coït ininterrompu de deux politiques. Je ne sais trop jusqu'où l'on ira mais je crois que nous devons tout de même faire attention car ce n'est pas uniquement la faute des journalistes. C'est aussi notre faute. Nous avons un peu trop tendance, quand nous n'avons pas de grand message politique à faire passer, à mettre en avant le petit enfant, la charmante épouse ou le charmant époux. Après, nous sommes étonnés, quand l'enfant a commis une bêtise, que l'on en parle en disant « c'est le fils de » ou, quand le ménage a tourné au vinaigre, que l'on fasse aussi un reportage. Cette évolution n'est pas très saine et je pense que nous devrions tous faire attention. Je dis surtout cela pour les plus jeunes. Nous, il ne peut plus nous arriver tellement d'aventures.
Je voudrais aussi faire une réflexion sur le politique en tant qu'être humain et sur deux aspects, continuité et discontinuité. Ce qui me frappe avec le temps, c'est que nous sommes fondamentalement dans la continuité. J'ai mangé du marxisme avec ceux que mes parents appelaient « les domestiques » puisqu'à l'époque, cette belle grande bourgeoisie, pleine de vertus par ailleurs, les appelait comme cela.
Mon analyse de la société n'a pas tellement changé. Il y a des choses que l'on absorbe très jeune et qui sont très fortes. Toutefois, il y a discontinuité dans la manière d'appréhender les choses. La vie, les difficultés, les heurts, les murs auxquels on se cogne, nous apprennent beaucoup.
Je reprends un instant mon exemple : il y a continuité dans l'analyse sociale, mais une très grande discontinuité dans la manière d'essayer d'aider les personnes. Quand j'étais jeune, je pensais que je détenais la vérité, comme nous pensons tous l'avoir à certains moments. Ceux qui croient ne pas l'avoir et font de la politique sont bien dangereux, car ils n'ont pas de balises. J'avais l'impression que cette vérité, je la distribuerais « de haut ». Depuis lors, j'en suis revenu !
On a parlé de mon maïorat à Molenbeek-St-Jean. Il est vrai que ce fut pour moi une occasion d'inverser le processus. Notre « présidente adorée » y a d'ailleurs fait allusion. Nous sommes donc un mélange de continuité et de discontinuité.
Je vais maintenant évoquer quelque peu les autres collègues qui fêtent comme moi leurs vingt années de mandat parlementaire.
Pierre Chevalier, qui est encore très jeune, est un homme qui me trouble toujours un peu. J'en ai entendu parler pour la première fois dans les milieux de ma formation politique comme le successeur de Van Acker, même si aujourd'hui il n'est pas tout à fait assis du côté où se trouvait ce dernier.
Pierre, tu te souviendras certainement de l'époque où tu étais présenté comme le dauphin de Van Acker. À un moment donné, tu a pris une décision sur laquelle je ne dois pas me prononcer, mais j'ai toujours apprécié chez toi une forme d'élégance de relation et de pensée. Mes amis du SP n'étaient pas heureux de ta décision et, à leur place, je ne l'aurais pas été non plus. Pourtant, nos relations sur le plan humain n'ont absolument pas changé. Tu es un homme qui a un côté à la fois chaleureux et droit, que j'ai toujours apprécié et que je souhaitais souligner.
Mes premiers souvenirs de Hugo Coveliers sont liés au fait qu'il était considéré comme la terreur des gouvernements dans lesquels j'ai siégé. Au conseil des ministres on disait : Attention, Coveliers va interpeller ! Il parlait alors de problèmes liés à la sécurité, aux complots, etc. D'aucuns disaient, et ce n'était pas tout à fait faux : il a encore été tuyauté par un colonel de gendarmerie mécontent ! Il était considéré - je suppose qu'il s'en souviendra - comme le porte-parole d'une partie des forces publiques qui n'étaient pas toujours contentes de ce qui se faisait.
Ce n'est pas un homme facile, mais c'est un homme courageux. Je l'ai récemment apprécié à Anderlecht, où il est venu dans la fosse aux lions. Il est tout à son honneur d'avoir participé à une discussion dans un milieu très difficile par rapport aux mauvaises idées qu'il défend. Ses idées sont très dangereuses, mais l'homme est courageux. Je souhaitais souligner cet élément.
M. Roelants du Vivier, c'est l'aristocratie au parlement. Naguère, il y avait toujours un ecclésiastique de haut rang. Tout évolue dans notre société : auparavant, c'était le PSC-CVP qui nous donnait l'ecclésiastique, maintenant c'est le SP.A !
Il y avait toujours beaucoup d'aristocrates dans cette assemblée. Il n'y en a plus beaucoup, mais quand je le vois marcher, parler, s'exprimer, « galanter », être d'une amabilité suave, moi qui suis historien de l'ancien régime, je me vois au XVIIIème siècle, dans le salon de Charles de Cobenzl, près de la rue Royale, chez un de ces grands fonctionnaires de l'État, plein de ce faste et de cette merveilleuse attraction que constitue en un certain sens cette aristocratie. Je ne dis pas cela uniquement par ironie, mais aussi parce qu'il en a non seulement l'élégance d'apparence, mais également l'élégance de pensée.
Jean-Marie Happart, c'est tout un programme. En politique, on dit souvent que l'on côtoie, au sein de son propre parti, des gens dont on partage les idées mais qui ne sont pas forcément des amis. Avec Jean-Marie Happart, c'est le contraire : je ne partage pas toujours ses idées mais c'est un ami. C'est un homme extrêmement chaleureux et fraternel. Nous nous sommes confrontés, « engueulés », parfois jeté des pierres - enfin, lui m'en a jetées ... (Rires) Nous avons connu des moments très difficiles, mais il est déjà venu me donner des conseils pour mon petit verger, dans le Namurois. Derrière son image un peu brute « d'homme de la campagne », il est beaucoup plus compliqué qu'il n'y paraît et je souhaite lui rendre hommage.
Derrière moi, c'est l'eau et le feu. Je connais Anne-Marie Lizin depuis longtemps. Nous avons commencé à peu près en même temps notre parcours politique, dans des fonctions très différentes. J'ai pu l'apprécier ... et craindre l'inattendu.
Anne-Marie est une femme pleine de qualités et d'intelligence, dotée d'un sens du travail exceptionnel, comme l'a dit notre vice-président. Cependant, c'est toujours au moment où on ne l'attend pas qu'elle fera un mauvais coup ... (Sourires) Je ne résisterai pas au plaisir d'en raconter un, car ce mauvais coup est aussi un bon coup.
Quand j'étais vice-premier ministre, elle était secrétaire d'État à l'Europe et disposait déjà du réseau de relations que l'on sait. Léo Tindemans, ministre des Affaires étrangères, courait derrière elle pour tenter d'obtenir des rendez-vous avec les hommes d'État qu'elle avait vus avant lui. Cela provoquait quelques difficultés au gouvernement et Wilfried Martens me priait régulièrement de « m'occuper d'Anne-Marie ». Je l'incitais au calme, tout en reconnaissant que son travail était remarquable et son réseau de relations extraordinaire. Les rapports qu'elle me remettait d'ailleurs régulièrement - car elle me considérait, à l'époque ... (Rires) - faisaient de moi un homme souvent mieux informé que le ministre des Affaires étrangères.
Après la première guerre d'Irak, un consensus international faisait que Yasser Arafat était interdit de toute rencontre avec des hommes politiques américains et européens. Mais Anne-Marie Lizin m'annonce qu'elle a l'occasion de rencontrer le leader palestinien, arguant qu'il faudra quand même, un jour ou l'autre, lui reparler. Bien sûr, Tindemans, s'il le savait, en ferait un drame ... Je lui donne mon autorisation, à la condition que cette rencontre soit tout à fait discrète.
Peu de temps après, le journal télévisé de RTL s'ouvrait sur ce titre : « Anne-Marie Lizin rencontre Arafat à Tunis ». Reportage en direct : M. Arafat et Mme Lizin se font la bise. Les ennuis n'ont pas tardé. Au kern, ce fut ma fête. Je l'ai évidemment défendue ; j'étais bien obligé ... (Rires)
Sa réaction, lorsque je l'ai convoquée, fut à la hauteur du personnage : « C'était un hasard », me dit-elle d'un air désolé, « RTL était justement à Tunis ». Je me suis mis en rage. La superbe Anne-Marie, tout à coup muée en petite fille, m'a alors répondu : « Je n'aurais pas dû ; je ne le ferai plus. »
Politiquement, c'était un très beau coup. Elle a rouvert une voie que tout le monde a suivie. Il fallait évidemment parler avec le Président Arafat. Mais je n'en dirais peut-être pas autant sur le plan des relations au sein du gouvernement ...
Contrairement à Tindemans, Wilfried Martens était très sage, très gentil. Il était plutôt du genre à m'apaiser. Il m'enguirlandait un petit peu parce qu'il le fallait bien, mais cela n'allait pas plus loin.
Aujourd'hui, notre présidente a mis le feu au Sénat. Le problème est de savoir jusqu'où ira l'incendie. Je ne ferai aucun pronostic puisqu'elle est, par définition, imprévisible.
Je remercie le premier ministre, qui a bien voulu nous rendre ce charmant hommage et tous ceux qui s'y sont joints. J'ai apporté un petit cadeau pour mes collègues jubilaires et, bien entendu, pour le premier ministre. Il s'agit d'une brochure que la Région bruxelloise vient de sortir sur Molenbeek, « Molenbeek à la carte », pour les inviter à visiter ma commune.
À mes collègues néerlandophones, je dirai que contrairement à ce qu'ils croient, la porte de Flandre est à Molenbeek. Au premier ministre, je rappellerai que l'axe structurant de Molenbeek, c'est la Gentsesteenweg, que nous avons une frontière avec la Région flamande, que nous sommes une commune très proche. Ils ne doivent donc pas avoir peur. D'ailleurs, comme ils sont courageux, ils oseront peut-être y venir.
À M. Roelants du Vivier, je dirai que c'est un ouvrage dans lequel il verra que nous sommes sans doute une des communes les plus pauvres sur le plan archéologique, mais que nous ne sommes pas pour autant démunis. Il aura l'occasion de découvrir des choses intéressantes.
J'invite mes amis wallons, qui ne connaissent souvent de Bruxelles que le Pentagone, à prendre cette carte et à aller faire un petit tour à Molenbeek.
En politique, il y a le rationnel, l'idéologique et le sentimental. La grande brute qui est devant vous est très sentimentale. La commune de Molenbeek est vraiment devenue - je n'y ai pas grandi, j'y ai été parachuté - un morceau de mon coeur. J'espère que vous avez toutes et tous dans votre coeur un morceau de territoire et une population qui vous sont chers car, quelles que soient nos différences politiques, nous ne devons jamais oublier que nous ne sommes pas là pour nous ou pour quelques-uns, mais pour les gens. (Applaudissements)
De voorzitter. - Ik verklaar de buitengewone vergadering gesloten.
Ik nodig hierbij alle aanwezigen uit voor een receptie in de salons van de Senaat.
De volgende vergadering vindt plaats deze namiddag om 15 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 12.35 uur.)