3-1394/3 | 3-1394/3 |
13 JUNI 2006
I. INLEIDING
De commissie heeft dit wetsvoorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 21 februari, 6 en 13 juni 2006.
II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN
II.1. Mevrouw Anne-Marie Lizin, hoofdindiener van het wetsvoorstel
Dit wetsvoorstel maakt deel uit van een oefening die de Senaat enkele jaren geleden heeft aangevat, te weten het wetsvoorstel nr. 3-24/1 tot invoeging van een artikel 51bis in de wet van 8 juli 1970 tot instelling van nieuwe voordelen ten behoeve van de slachtoffers van de militaire plicht of van een daarmee gelijkgestelde plicht, wat betreft de oorlogsvrijwilligers.
Dat wetsvoorstel heeft tot de wet van 10 augustus 2004 geleid en strekt ertoe de erkenningstermijn te verlengen tot 2 september 1945. Onderhavig wetsvoorstel beoogt die periode te verlengen tot juni 1946, de periode waarin ons land formeel een akkoord ondertekend had, maar waarin toch een groot aantal militairen nog steeds onder de wapens was.
De Franse regeling terzake heeft voor het wetsvoorstel model gestaan. Die regeling heeft het mogelijk gemaakt dat het statuut van oorlogsvrijwilliger erkend wordt tot 1 juni 1946.
De kosten waartoe het wetsvoorstel leidt, meer bepaald de uitkering en de toegang tot het remgeld, komen evenwel niet ten laste van het ministerie van Landsverdediging.
II.2. De heer Max Blavier, Voorzitter van de Fraternelle royale des Volontaires de Guerre de la deuxième Brigade
De heer Blavier verwijst naar het verslag van de Senaatscommissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging over het wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 51bis in de wet van 8 juli 1970 tot instelling van nieuwe voordelen ten behoeve van de slachtoffers van de militaire plicht of van een daarmee gelijkgestelde plicht, wat betreft de oorlogsvrijwilligers (zie stuk Senaat, nr. 3-24/5). Om budgettaire redenen werd toen de voorkeur gegeven aan de datum van 2 september 1945 boven die van 1 juni 1946, die door mevr. Lizin was voorgesteld. De minister van Landsverdediging bevestigde dat dit omwille van budgettaire redenen, en niet omwille van ideologische redenen, was. Voor de minister was de datum van 2 september 1945 een tussenstap. Eens de voorwaarden daartoe vervuld, kon de regering overwegen de maatregel uit te breiden tot juni 1946.
Onze geallieerden beschouwen die periode als een periode van krijgsdienst in oorlogstijd. De toelichting bij voorliggend wetsvoorstel herinnert eraan dat, bijvoorbeeld, in Frankrijk het statuut van oorlogsvrijwilliger tot 1 juni 1946 erkend wordt. In dezelfde lijn wordt de « World War II Victory Medal » toegekend aan elke Amerikaanse militair die gediend heeft tussen december 1941 en december 1946. Het Belgisch leger blijf op voet van oorlog tot in 1949.
Los van de eventuele inzet van Belgische strijdkrachten tegen Duitsland en Japan, verbindt ons land er zich ook toe de Geallieerden de nodige troepen te leveren voor de bezetting van Duitsland. Overeenkomstig akkoorden die met het War Office en de SHAEF op 17 januari 1944 en in hetzelfde jaar op 25 juni werden gesloten, moeten die strijdkrachten worden aangevuld met eenheden van oorlogsvrijwilligers. Van bij de bevrijding worden de eersten in de fuseliersbataljons opgenomen. Sommigen zouden aan de zijde van de Amerikanen aan de bevrijding van de kampen deelnemen. Anderen zouden in Nederland aan de gevechten deelnemen.
In november 1944 is de oorlog in Europa nog lang niet voorbij en gaat de regering nieuwe verbintenissen aan : overeenkomstig de EDEN-SPAAK-akkoorden van 9 november 1944 moet de gevechtssterkte worden opgevoerd van 18 000 naar 115 000 manschappen. De problemen die er toen waren hebben dat belet. Weinigen geven zich rekenschap van dat feit. Één enkel Belgisch leger, dat uit oorlogsvrijwilligers bestaat, zal met de Geallieerden ten strijde trekken.
Vijf brigades van ongeveer 4 500 vrijwilligers volgen een zeer intensieve opleiding in Noord-Ierland. Vanaf januari 1945 is hun vertrek op gang gekomen. Op 8 mei van dat jaar beëindigt Duitsland de vijandelijkheden en capituleert het. De Verenigde Staten vragen de Belgische regering om die brigades in Birma in te zetten, samen met hun strijdkrachten ten einde de oorlog met Japan sneller te beslechten. Ze wachten dan gedurende een maand op hun vertrek in de haven van Hull (Groot-Brittannië). Plots lost de atoombom alle problemen op. Ze keren dan naar België terug en na een kort verlof van acht dagen vertrekken ze naar Duitsland, waar de Engelsen ze verwachten om een Belgische bezettingszone tot stand te brengen. Die periode zal tot juni 1946 duren.
II.3. Uiteenzetting van de heer Thierry Coppieters 't Wallant, Nationaal Voorzitter van de Nationale Federatie der Oorlogsvrijwilligers
De heer Coppieters 't Wallant wijst erop dat de oorlogsvrijwilligers uit respect voorrang hebben gegeven aan andere categorieën, zoals de oorlogsweduwen, de krijgsgevangenen, de politieke gevangenen, de invaliden. Hij betreurt dat geenszins.
Nu wordt het wel dringend tijd om, zestig jaar na het einde van de oorlog, de eisen van de oorlogsvrijwilligers in overweging te nemen. Velen onder hen verkeren in financiële moeilijkheden en hun trots belet hen te klagen.
Het verzoek wordt gedaan ten voordele van alle oorlogsvrijwilligers, zowel die van de Brigade Piron, als van de Force publique, de Special Forces van de Royal Air Force, of de South African Air Force (SAAF), de Navy en de Transportcompagnieën. Door de belofte in de wet van 10 augustus 2004 is overeengekomen dat de datum van de verlenging tot 2 september 1945 slechts voorlopig zou zijn en dat het einddoel de datum van de demobilisatie was.
Toch is het voor bepaalde oorlogsvrijwilligers, die niet van andere oorlogsstatuten afhangen, onmogelijk een totaal van 12 maanden oorlogsdienst te halen. Om remgeldgerechtigde te zijn moet de betrokkene minstens één jaar één statuut gehad hebben of verschillende statuten over drie semesters die elkaar niet overlappen. Er zijn weinig oorlogsvrijwilligers die jonger zijn dan 80 jaar. Er moet dus snel worden opgetreden, want straks is het te laat.
III. ALGEMENE BESPREKING
De vertegenwoordiger van de minister van Landsverdediging deelt mee dat de wet van 10 augustus 2004 gezorgd heeft voor de behandeling van 8 500 dossiers van oorlogsvrijwilligers. Dat heeft geleid tot een verhoging van de rente voor 5 700 oud-strijders en voor 3 700 weduwen. Er is echter nog geen informatie over de impact op de begroting waartoe de toekenning van deze rentes leidt.
De nationale erkentelijkheid is een daad van solidariteit van de Staat jegens personen die gediend hebben in of slachtoffer waren van gewapende conflicten op het Belgisch grondgebied. De erkentelijkheid geldt voor alle personen die betrokken waren in deze operaties, waarbij evenwel rekening wordt gehouden met de schade die zij in een oorlogsperiode hebben opgelopen.
In België heerst sedert 2 september 1945 opnieuw de vrede, terwijl het leger nog op voet van oorlog blijft tot einde 1949. Aan een periode van vrede kan volgens de vertegenwoordiger geen oorlogsstatuut worden verleend.
Het wetsvoorstel opent het recht op een heropening voor alle oorlogstatuten en niet enkel voor de oorlogsvrijwilligers. Het streven naar gelijkheid ligt hier aan de basis. Dat betekent dat alle statuten ook van toepassing zijn op miliciens, die gemobiliseerd zijn na 2 september 1945. Zij kunnen dan oorlogsstatuten genieten terwijl zij nooit aan een gevecht hebben deelgenomen, terwijl degenen die wel aan gevechten hebben deelgenomen maar niet voldoen aan de criteria, niets krijgen. Het gaat om ongeveer 2 500 personen, goed voor een kostprijs van 700 000 euro. De dienst voor Pensioenen heeft berekend dat de financiële gevolgen voor alle categorieën samen ongeveer 1 600 000 euro zullen bedragen.
Volgens de heer Galand verdienen de oud-strijders die gevochten hebben voor onze vrijheid, een minimum aan respect.
Spreker wenst dat het advies van de Hoge Raad voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers wordt gevraagd.
De heer Lionel Vandenberghe betreurt dat er grote onduidelijkheid is betreffende het financieel aspect van het wetsvoorstel.
Spreker wenst uitleg over de tweede paragraaf van de memorie van toelichting die stelt dat : « Het strekt ertoe de termijn van erkenning van de hoedanigheid van oorlogsvrijwilliger te verlengen tot de datum van de feitelijke en effectieve demobilisatie. De datum die officieel wordt gebruikt, is 8 mei 1945. Deze datum is echter theoretisch. »
Ook de terminologie van artikel 7 van het wetsvoorstel, waarin sprake is van « een pensioen aan de weduwen die na het schadelijk feit in het huwelijk zijn getreden » moet verduidelijkt worden.
De heer Dubié betreurt dat het wetsvoorstel het mogelijk maakt het statuut van oud-strijder toe te kennen aan personen die niet effectief hebben deelgenomen aan gevechten. Er moet een formule gevonden worden die de echte strijders vergoedt en degenen die niet gevochten hebben niet. Waren er geen Belgische strijders in het Verre Oosten tot augustus 1945 ?
De vertegenwoordiger van de minister van Landsverdediging wijst erop dat niet alleen het nieuwe verzoek om de duur van de oorlog te verlengen aanhangig is, maar dat ook de verschillende statuten van erkentelijkheid worden herzien. Ongeveer 10 000 personen komen in aanmerking voor de rente en het remgeld. Dat komt neer op ongeveer 2 000 000 euro.
De eerste wijziging, ingevoerd bij de wet van 10 augustus 2004, had tot doel de termijn te verlengen voor degenen die reeds het statuut van de erkentelijkheid genoten. Dit ontwerp maakt het daarenboven ook mogelijk de voordelen van het statuut toe te kennen aan personen die enkel hun dienstplicht vervulden.
Mevrouw Lizin antwoordt dat heel wat personen hebben gereageerd door te stellen dat de vroegere wet de onrechtvaardigheden niet wegwerkt. Door het opnieuw openstellen van het statuut kunnen gevallen die niet beantwoorden aan de criteria van de vroegere wet, worden herbekeken.
De vertegenwoordiger van de minister van Landsverdediging antwoordt dat met de vroegere wet de termijnen konden worden verlengd voor degenen die reeds het statuut bezaten. Nu wordt het statuut opengesteld voor iedereen die ooit onder de wapenen is geweest.
De vertegenwoordiger van de minister wenst de verdienste van de personen die zich hebben ingezet, niet te onderschatten. Deze personen waren voornamelijk vrijwilliger, maar meestal eind 1944 of begin 1945, op het ogenblik dat de gevechten in Europa op hun einde liepen. De personen die gediend hebben, zijn naar Ierland gestuurd voor hun training en hebben nooit deelgenomen aan gevechten. Hun contracten waren ook beperkt tot de duur van de oorlog. Ingevolge het wetsvoorstel wordt een artificiële situatie gecreëerd door het oorlogsstatuut toe te passen op een periode van vrede. Het verleent rechten aan personen die werden opgeroepen maar die niet de intentie hadden zich in te zetten.
Wat de financiële gevolgen van het wetsvoorstel betreft, verklaart de vertegenwoordiger van de minister dat er gegevens bekend zijn over personen die reeds een statuut hebben, aangezien de oorlogspensioenkas hen betaald. Het aantal personen dat niet erkend is of geen aanvraag heeft gedaan omdat zij buiten de betreffende periode vielen, is evenwel niet bekend. Momenteel wordt het aantal geschat op 10 000 personen. Het totale budget bedraagt daarvoor 2 000 000 euro.
De heer Dubié antwoordt dat dit bedrag ieder jaar zal dalen.
De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging beslist om het advies te vragen van de Hoge Raad voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers, ingesteld bij de wet van 8 augustus 1989. Het advies is opgenomen als bijlage bij dit verslag.
De heer Roelants du Vivier stipt aan dat in zijn advies de Hoge Raad unaniem het voorstel van mevrouw Lizin verwerpt en stelt voor om de duur van de aanneembare dienstjaren die nodig zijn om het remgeld te krijgen, te verlagen. De begunstigden zouden een of meerdere statuten kunnen bewijzen die ten minste 9 maanden dienst van oorlog bedragen.
Mevrouw Lizin wenst een formule te vinden in samenspraak met de minister van Landsverdediging. Er moet dus rekening worden gehouden met de datum van het einde van de oorlog. De Raad moet ervan overtuigd worden zich flexibeler op te stellen. Er moet waardering komen voor tussensituaties die wel objectief gelijk zijn aan de periode van de vijandelijkheden. Kan de periode van 9 maanden aan alle verzuchtingen tegemoet komen ?
De heer Coppieters 't Wallant stelt dat, als men overweegt om de erkenningsperiode van 12 maanden te verminderen tot 9 maanden, vele oorlogsvrijwilligers in aanmerking zullen komen, maar niet allemaal. De vrijwilligers die in dienst zijn getreden via het Bureau de recrutement van Aarlen na het einde van het von Rundstedt-offensief in de Ardennen halen die 9 maanden niet. Voor die categorie moet er een oplossing komen via een amendement op het wetsvoorstel, waardoor wie geen 9 maanden dienst hebben gedaan toch in aanmerking komen voor het remgeld.
Mevrouw Lizin is voorstander van een periode van 6 maanden maar kan het eens zijn met een periode van 9 maanden als er een amendement op het voorstel wordt ingediend waardoor ook de vrijwilligers die in dienst zijn getreden via het Bureau de recrutement van Aarlen in aanmerking komen.
De heer Blavier benadrukt dat België de medische kosten moet dragen van de personen die voor het land gevochten hebben.
De heer Galand vraagt op hoeveel personen dit wetsvoorstel betrekking heeft.
Volgens de heer Blavier gaat het momenteel om 4 à 5 000 personen. Sinds begin 2006 zijn 56 leden van de Fraternelle, waarvan hij voorzitter is, overleden.
Mevrouw Crombé-Berton steunt dit wetsvoorstel met veel overtuiging omdat ze vindt dat dit het minste is wat men kan doen voor mensen die hebben geleden en onze democratie hebben verdedigd.
De heer Wille dringt erop aan dat er voldoende gegevens zijn over de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel. Spreker betreurt dat er buiten de VLD geen enkele Nederlandstalige Senaatsfractie deelneemt aan het debat.
De vertegenwoordiger van de minister van Landsverdediging verklaart dat de verschillende oorlogsstatuten zijn ingevoerd om rekening te houden met de realiteit van de oorlogsdiensten verricht tijdens de periode waarin België in oorlog was. Een verlenging tot 2 september 1945 is aanvaard op voorwaarde dat die van toepassing zou zijn op alle categorieën van oud-strijders en oorlogsslachtoffers. Belangrijk is te weten dat de oorlogsvrijwilligers slechts één van de 19 bestaande oorlogsstatuten vormen. Spreker benadrukt overigens dat de oorlogsvrijwilligers niet verplicht waren om onder de wapens te blijven en verwijst naar een dienstnota van 7 december 1945, waarin staat dat de oorlogsvrijwilligers die onder de wapens wilden blijven, beschouwd zouden worden als beroepsvrijwilligers.
De vertegenwoordiger van de minister onderstreept verder dat een unilaterale maatregel ten voordele van de oorlogsvrijwilligers aanleiding kan geven tot vergelijkbare initiatieven van andere federaties van oud-strijders. Hij verwijst in dat verband naar een brief van de Fraternelle des anciens de Corée, waarin deze zich beklaagt over de datum van het einde van de oorlog in Korea die naar een latere datum moet worden verschoven. Het risico van een sneeuwbaleffect is dus volstrekt niet ondenkbaar.
Het voorstel van de Hoge Raad blijkt het meest geschikt. Het is een algemene oplossing die van toepassing is op alle 19 oorlogsstatuten. Het biedt een oplossing voor betreurenswaardige situaties, zoals die van een lid van het verzet dat slechts 10 maanden in dat statuut kan bewijzen en toch ook risico's heeft genomen ten aanzien van de vijand.
Het voorstel van de Hoge Raad sluit trouwens nauw aan bij een voorstel dat in juli 2004 is gedaan door de heer Martial, secretaris-generaal van de Fédération royale des anciens Combattants de la Normandie, om de erkenningsperiode voor het verkrijgen van het remgeld, voor alle categorieën vast te stellen op 9 maanden.
Het betreft een lineaire maatregel met een weerslag op de begroting van ongeveer 600 000 euro.
Mevrouw Lizin vraagt hoeveel personen voordeel kunnen halen uit dit voorstel.
De vertegenwoordiger van de minister van Landsverdediging antwoordt dat er tot nog toe zo'n 1 000 aanvragen zijn ingediend.
Gezien het beperkte aantal aanvragen vindt mevrouw Lizin dat de maatregel moet worden veralgemeend en dat met name de oorlogsvrijwilligers van het bureau van Aarlen erbij moeten worden betrokken.
De vertegenwoordiger van de minister antwoordt dat met elke gehanteerde begrenzing steeds wel iemand uit de boot zal vallen en dat het verminderen van de erkenningsperiode van 9 tot 6 maanden het betrokken bedrag zou doen stijgen van 600 000 tot 1 200 000 euro. Volledigheidshalve wijst hij er ook nog op dat de begrenzingen een budgettaire realiteit weerspiegelen en hij betreurt dat er geen vertegenwoordiger van de minister van Begroting aanwezig is.
De heer Blavier wijst erop dat men er rekening mee moet houden dat de vrijwilligers in Korea voor de Verenigde Staten hebben gevochten en niet voor België.
Mevrouw Crombé-Berton vindt de discussie over een periode van 6 of 9 maanden ongelooflijk kleinzielig. Al zou het maar om weken gaan, ons land heeft verplichtingen ten aanzien van de oorlogsvrijwilligers die voor de vrijheid hebben gevochten. Er moet een algehele oplossing komen voor alle categorieën van oorlogsvrijwilligers.
Volgens de heer Galand behoort de financiering van dit wetsvoorstel tot de bevoegdheid van de minister van Begroting.
De heer Coppieters 't Wallant herinnert eraan dat de oorlogsvrijwilligers onze vrijheid hebben verdedigd in een moeilijke periode. De atoombom heeft het leven gered van veel Belgische vrijwilligers die bereid waren om in Japan aan de kant van de geallieerden te gaan vechten. Tijdens de cruciale periode van 1944 tot 1945 was dat het enige leger dat nog onder de wapens was.
IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Amendement nr. 1
Mevrouw Lizin c.s. stellen bij amendement nr. 1 (stuk Senaat, nr. 3-1394/2) voor het opschrift te vervangen zoals de Hoge Raad voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers in zijn advies van 23 maart 2006 heeft voorgesteld.
Amendement nr. 2
Mevrouw Lizin c.s. dienen amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 3-1394/2) om de tekst van het wetsvoorstel in zijn geheel te vervangen door de tekst die de Hoge Raad voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers in zijn advies voorstelt.
V. STEMMINGEN
De amendementen 1 en 2 worden eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden
Het geamendeerde wetsvoorstel 3-1394/1 in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Lionel VANDENBERGHE. | François ROELANTS du VIVIER. |
Tekst aangenomen door de commissie (stuk Senaat, nr. 3-1394/4)
Monsieur François ROELANTS du VIVIER
Président de la Commission des Relations extérieures et de la Défense du Sénat
Palais de la Nation
Place de la Nation 1
1009 Bruxelles
Monsieur le Président,
Comme suite à votre demande du 27 février 2006, par laquelle vous demandiez, conformément à l'article 29 de la loi du 8 août 1981, l'avis du Conseil supérieur sur la proposition de loi modifiant la date du 2 septembre 1945 en 1er juin 1946 dans certains statuts de reconnaissance nationale (doc 3-1394/1), le Conseil s'est réuni le 22 courant et a procédé à l'examen approfondi de cette proposition de loi.
LES CONCLUSIONS SONT LES SUIVANTES:
1. BUT DE LA PROPOSITION
Le but premier poursuivi par cette proposition de loi est de donner accès au remboursement du ticket modérateur aux volontaires de guerre et accessoirement à d'autres catégories d'anciens combattants qui ne totalisent pas une période d'un an dans un statut de reconnaissance nationale ou trois semestres de rente dans différents statuts.
Un premier pas dans cette direction avait déjà été réalisé avec la loi du 10 août 2004 modifiant la date du 8 mai 1945 en 2 septembre 1945 dans certains statuts de reconnaissance nationale.
Le remplacement de la date du 2 septembre 1945 en 1er juin 1946 permet également l'allongement de la période à prendre en considération pour l'octroi des rentes de guerre.
2. ANALYSE DE LA PROPOSITION
a) Cette proposition est identique à la loi qui a modifié la date du 8 mai 1945 en 2 septembre 1945 (loi du 10 août 2004). Mais il y a lieu de souligner que depuis la mise en application de la loi du 10 août 2004, la loi du 16 janvier 2006 permet la réouverture de tous les statuts de reconnaissance nationale.
La modification de la date du 2 septembre 1945 en 1er juin 1946 permettrait aux miliciens ou à toute autre personne qui est entrée sous les armes avant le 1er décembre 1946 (6 mois avant le 1er juin 1946) de pouvoir non seulement bénéficier d'un statut de reconnaissance nationale mais aussi de pouvoir prétendre à une rente et ce sans avoir presté un seul jour de service de guerre. Il y a de ce fait une injustice flagrante vis-à-vis des personnes qui se sont réellement battues pour leur pays. Il serait logique que les avantages supplémentaires accordés aux combattants soient fonction de la période durant laquelle les intéressés ont participé aux combats. De même, les militaires recrutés avant le 1er juin 1945 pourraient bénéficier de l'avantage du remboursement du ticket modérateur sans également n'avoir jamais combattu. Il y a lieu de rappeler que le 12 septembre 1944, la grande majorité du pays était libérée et que fin janvier 1945 tout la Belgique était libérée.
b) Certains combattants comme les résistants armés ont été démobilisés d'office le 15 octobre 1944. La mise en vigueur de la proposition de loi en objet aurait donc pour conséquence que certains non-combattants pourraient profiter du remboursement du ticket modérateur alors qu'un résistant actif après octobre 1943 est actuellement exclu de cet avantage.
c) Les volontaires pour le corps expéditionnaire de Corée ne sont pas repris dans la proposition de loi alors qu'une situation identique leur est applicable. En effet leur statut est limité à la date du 27 juillet 1953, alors que certains ont dû rester en Corée jusqu'au 17 juillet 1955.
d) Contrairement à la précédente loi, la date proposée du 1er juin 1946 ne correspond à aucune des dates clefs (8 mai 1945, 15 août 1945 fin des hostiilités avec le Japon, 2 septembre 1945 capitulation du Japon, 15 juin 1949 mise sur pied de paix de l'Armée belge).
e) La démobilisation de différentes catégories de militaires après le 8 mai 1945 et leur remplacement par des nouvelles classes de milice ont fait l'objet de différentes directives qui ont notamment permis à certains d'être renvoyés dans leurs foyers dès le 14 août 1945. L'argument généralement utilisé par les volontaires de guerre, en ce sens qu'ils auraient été obligés de rester sous les armes jusqu'en juin 1946; n'est donc pas correct.
f) Certaines catégories de volontaires de guerre ont souhaité passer dans la catégorie des volontaires de carrière à partir de décembre 1945. Il s'agit dès lors d'un chois délibéré de rester sous les armes.
3. CONCLUSIONS ET AVIS
a) Le Conseil émet un avis défavorable quant à cette proposition de loi. En effet, comme déjà mentionné ci-dessus, les avantages supplémentaires accordés aux combattants doivent être fonction de la participation aux combats et non d'une présence sous les armes jusqu'au 1er juin 1946, date arbitraire et qui, de surcroît, n'a rien à voir avec une date historique.
b) L'objectif étant de donner accès au remboursement du ticket modérateur à un maximum de volontaires de guerre en en tenant compte du fait que la loi du 10 août 2004 a déjà modifié la date du 8 mai 1945 en 2 septembre 1945 une solution alternative serait la diminution de la période requise dans un statut de reconnaissance nationale fixée par l'arrêté royal du 23 décembre 2002 fixant les modalités selon lesquelles l'État assure la gratuité des soins de santé, à l'intervention de l'Institut national des invalides de guerre, anciens combattants et victimes de guerre à différentes catégories d'anciens combattants et victimes de guerre.
c) La mininution de la période requise, en plus des possiblités budgétaires, devrait tenir compte des réalités historiques.
2 septembre 1944: Les premiers alliés traversent la frontière belge
4 septembre 1944: Libération de Bruxelles
12 septembre 1944: Le pays est en grande partie libéré
16 décembre 1944: Bataille des Ardennes
Fin janvier 1945: Le pays est complètement libéré
d) La date de la signature d'engagement comme volontaire de guerre doit être comparée aux dates historiques sur la base des chiffres fournis par l'administration des pensions lors de la prolongation au 2 septembre 1945:
Septembre 1944 | 784 |
Octobre 1944 | 1 679 |
Novembre 1944 | 1 110 |
Décembre 1944 | 354 |
Janvier 1945 | 265 |
Février 1945 | 239 |
Mars 1945 | 98 |
Avril 1945 | 97 |
Mai 1945 | 22 |
Le Conseil, après en avoir délibéré, rend donc un avis défavorable sur la proposition de loi déposée par Mmes Anne-Marie Lizin, Jeannine Leduc et M. Christian Brotcorne.
Dans un souci de simplification et à la suite de la réouverture des statuts, il y aurait lieu de lier l'octroi du remboursement du ticket modérateur à un certain nombre de mois de service de guerre, que ce soit dans un ou plusieurs statuts, et propose le projet de texte en annexe.
Veuillez agréer, Monsieur le Président, l'assurance de ma haute considération.
Gustave RENS,
Président
Wetsvoorstel tot uitbreiding van de kosteloze geneeskundige verzorging tot sommige oudstrijders en oorlogsslachtoffers, door bemiddeling van het Instituut voor Veteranen — Nationaal Instituut voor Oorlogsinvaliden, Oud-strijders en Oorlogsslachtoffers
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
Onze Groet.
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 1, b), 1º/, van het koninklijk besluit van 23 december 2002 tot vaststelling van de wijze waarop de Staat door bemiddeling van het Nationaal Instituut voor Oorlogsinvaliden, Oudstrijders en Oorlogsslachtoffers voorziet in de kosteloze geneeskundige verzorging van verscheidene categorieën oud-strijders en oorlogsslachtoffers wordt vervangen als volgt :
« 1º de gerechtigden van het Naitonaal Instituut, die geen titularis zijn van een invaliditeitspensioen en gelijkgestelden voor zover zij genieten van een periode van ten minste 9 maanden in één of meerdere statuten van nationale erkentelijkheid.
Art. 3
Deze wet heeft uitwerking ingang van ...
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, ...
ALBERT
Van Koningswege :
De minister van Landsverdediging,
André FLAHAUT.
Met 's Lands zegel gezegeld :
De minister van Sociale Zaken en Volkgezondheid,
Rudi DEMOTTE.