3-163

3-163

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 11 MEI 2006 - OCHTENDVERGADERING

(Vervolg)

Wetsontwerp tot wijziging van sommige bepalingen van de wet van 17 april 1878 houdende de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering, alsmede van een bepaling van de wet van 5 augustus 2003 betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht (Stuk 3-1666)

Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 10 en 12bis van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering (van de heer Philippe Mahoux, Stuk 3-1266)

Voorstel van uitleggingswet betreffende artikel 29, §3, tweede lid, van de wet van 5 augustus 2003 betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht (van de heren Philippe Mahoux en Jean Cornil, Stuk 3-1544)

Algemene bespreking

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (SP.A-SPIRIT), rapporteur. - De wetsontwerpen komen tegemoet aan twee arresten van het Arbitragehof.

Het arrest van 23 maart 2005 vernietigt het tweede lid van de artikelen 10, 1ºbis, en 12bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering. De beoordelingsbevoegdheid van de federale procureur wordt enigszins ingeperkt. Het instellen van een vervolging behoorde tot de beoordelingsbevoegdheid van de federale procureur, die de onderzoeksrechter kon vorderen om een onderzoek in te stellen, behalve in vier gevallen, meer in het bijzonder als de klacht niet gegrond is, als de aangehaalde feiten niet overeenstemmen met ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, als de strafvordering onontvankelijk is en als het belang van een goed beleid van het recht ertoe leidt een andere jurisdictie te verkiezen, zijnde een internationale of een buitenlandse.

Het wetsontwerp heeft hieraan willen remediëren door de beoordelingsbevoegdheid toe te vertrouwen aan de kamer van inbeschuldigingstelling en het beroep daartegen aan het hof van cassatie.

Het tweede arrest had betrekking op de passieve personele rechtsmacht. De wet legde het bestaan op van een Belgisch aanknopingspunt. Meestal ging het om onderdanen van België. Het arrest voorziet in een interpretatie van de wet en niet zozeer in een uitbreiding, waarbij aan personen die de status van vluchteling hebben gekregen conform de Conventie van Genève van 1951, het recht wordt toegekend klacht in te dienen bij schendingen van het internationale humanitaire recht.

In de commissie werd gevraagd of de klagers zich al dan niet burgerlijke partij kunnen stellen en of het niet gaat om een discriminatie ten aanzien van de bevoegdheid van de federale procureur. Volgens de minister heeft het Arbitragehof zich niet uitgesproken hierover. De slachtoffers moeten worden beschouwd als klagers en niet als burgerlijke partijen. Het gaat dan om een interpretatie sensu stricto van de tekst.

Op de vragen met betrekking tot de rechtsgedingen heeft de minister geantwoord dat de wet direct van toepassing is aangezien het een procedurewet is.

Bij de wetsontwerpen werden amendementen ingediend. De artikelen 1, 4 en 5 werden aangenomen met eenparigheid van de 9 aanwezige leden en de artikelen 2 en 3 werden aangenomen met 8 stemmen voor bij 1 onthouding. Het wetsontwerp in zijn geheel werd aangenomen met 8 stemmen voor bij 1 onthouding. Als gevolg hiervan werden de wetsvoorstellen van de heren Mahoux en Cornil ingetrokken.

M. Philippe Mahoux (PS). - J'avais effectivement déposé, d'une part seul, d'autre part avec M. Cornil, deux propositions de loi relatives aux problèmes réglés par le projet.

Je voudrais néanmoins faire un rappel. Le premier problème porte sur la compétence universelle. Je me souviens que, lors de la discussion sur cette dernière, d'aucuns avaient cru bon de confier au ministre le soin de déterminer la recevabilité d'une action intentée. J'avais qualifié de scélérat l'amendement qui avait été déposé à l'époque car il me semblait que la règle de la séparation des pouvoirs n'était absolument pas respectée. Cela a valu un vote négatif de notre groupe sur l'ensemble du texte. Il nous était en effet impossible d'accepter une disposition de cette nature. Les choses ont évolué par la suite puisque cette compétence a été transférée au procureur fédéral. La Cour a finalement considéré que ce n'était pas davantage admissible. On en revient donc à une règle normale : c'est la chambre des mises en accusation qui déterminera désormais si la plainte est recevable. Je me réjouis de ce retour à une norme qui aurait dû être adoptée dès le début de la discussion sur la compétence universelle.

J'en viens au second problème. Une personne reconnue comme réfugié dans notre pays a les mêmes droits devant les cours et tribunaux qu'un Belge. Il s'agit d'une règle générale. Je suis quelque peu étonné que l'on ait considéré - mais nous respectons les arrêts rendus - qu'une règle générale non réitérée dans un texte particulier ait été interprétée comme n'étant pas d'application. Tel est le problème qui se pose. Le présent texte prévoit bel et bien que, dans le cas présent, un réfugié a les mêmes droits qu'un citoyen belge dans le cadre des critères de rattachement qui déterminent la compétence des juridictions belges, vis-à-vis des violations graves du droit international humanitaire. Je m'en réjouis d'autant plus qu'un réfugié se trouvant toujours en Belgique a déposé plainte pour atteinte personnelle. Elle vise la Birmanie. L'adoption du présent texte permettra un rétablissement de ce réfugié dans ses droits.

-De algemene bespreking is gesloten.