Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-58

ZITTING 2005-2006

Vragen waarop niet werd geantwoord binnen de tijd bepaald door het reglement (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Vraag nr. 3-3880 van mevrouw Kapompolé van 5 december 2005 (Fr.) :
Dringende medische hulpverlening. Bevoegdheidsverdeling tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Volksgezondheid.

Op mijn mondelinge vraag nr. 3-699 over de hervorming van de civiele veiligheidsdiensten besloot minister van Binnenlandse Zaken, Patrick Dewael (Handelingen 3-113 van 26 mei 2005, blz. 19) zijn antwoord met de opmerking dat de dringende medische hulpverlening wettelijk een bevoegdheid is van Binnenlandse Zaken.

De bevindingen van mijn onderzoek nopen mij u hierover opheldering te vragen.

Eigenlijk bewijzen de wetteksten het tegendeel. Ook al is de dringende medische hulpverlening een opdracht van de brandweerdiensten (10) , zonder exclusiviteit (11) , toch denk ik dat de organisatie ervan wel degelijk onder de bevoegdheid valt van de minister die bevoegd is voor de Volksgezondheid (12) .

Kunt u mij de situatie verduidelijken, teneinde elk bevoegdheidsconflict uit te sluiten ?

De bovengenoemde omzendbrief betreffende de organisatie van de gemeentelijke en gewestelijke brandweerdiensten-zendingen van die diensten, preciseert inderdaad dat de wetten en reglementen rechtstreeks of onrechtstreeks bepaalde opdrachten hebben toevertrouwd : 1. Artikel 5 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening verplicht (...) de personen te vervoeren (...). De brandweerdiensten die al over verschillende ambulances beschikken, moeten zich dus schikken naar die wettelijke bepaling.

Er moet ook op worden gewezen dat de ambulance deel uitmaakt van de verplichte uitrusting waarvan sprake in bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 8 november 1967 houdende, voor de vredestijd, organisatie van de gemeentelijke en gewestelijke brandweerdiensten.

In die bijlage wordt het minimumaantal ambulances vastgelegd waarover de brandweerdiensten moeten beschikken overeenkomstig hun klasse.


(10) Artikel 2bis van de wet van 31 december 1963 gewijzigd door de wet van 28 maart 2003 bevestigt de in de ministeriële omzendbrief van 29 november 1967 opgenomen bepalingen : « De opdrachten inzake civiele bescherming zijn de volgende : (...) 3º de dringende medische hulpverlening; (...) ».

(11) Artikel 5 van het koninklijk besluit van 2 april 1965 houdende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlening en houdende aanwijzing van gemeenten als centra van het eenvormig oproepstelsel, preciseert « (...) de private personen die (...) bij overeenkomst met de Staat aanvaard hebben hun medewerking aan de dringende medische hulpverlening te verlenen ».

(12) Artikel 2 van het genoemde koninklijk besluit van 2 april 1965 bepaalt heel duidelijk : « De installatie en de werking van het eenvormig oproepstelsel vallen onder de bevoegdheid van de minister tot wiens bevoegdheid de Binnenlandse Zaken behoren. De andere aspecten van de organisatie van de dringende geneeskundige hulpverlening vallen onder de bevoegdheid van de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort. ».