3-159 | 3-159 |
De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Zoals we weten verstuurden de Brusselse regering en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie sinds 1997 een aantal omzendbrieven om uitvoering te geven aan het zogenaamde taalhoffelijkheidsakkoord. Die omzendbrieven gaven een aantal richtlijnen aan de Brusselse plaatselijke besturen wat de aanwerving van hun personeelsleden betreft. Meer bepaald kwam het er in grote lijnen op neer dat onder bepaalde omstandigheden personeelsleden in dienst konden worden genomen die bij hun aanwerving niet over het volgens de taalwet in bestuurszaken noodzakelijke taalbrevet beschikten.
De regeling kwam uiteindelijk neer op een grootschalige en flagrante overtreding van de taalwetgeving in bestuurszaken. Het gevolg was en is dat de tweetaligheid van de dienst via de tweetaligheid van de personeelsleden in de Brusselse plaatselijke besturen intussen op vele plaatsen zo goed als onbestaande is geworden.
De federale regering heeft, hoewel ze nog altijd bevoegd is voor de taalwetgeving in Brussel, steeds die illegaliteit gedoogd. Meer zelfs, de federale regering heeft mee gepoogd de illegaliteit actief te ondersteunen, ten bewijze de pogingen van de federale regering in 2003 om bij de Raad van State als verzoeker in tussenkomst tussen te komen, niet om de wettelijke regeling van de taalwet in bestuurszaken weer in ere te herstellen, maar integendeel om de illegaliteit die door de Brusselse instanties in het leven was geroepen mee te verdedigen. In deze kwestie is minister Dewael, die zich zelf graag een legalist noemt, dat allesbehalve want hij heeft het probleem steeds zo ver mogelijk van zich afgeschoven.
Gelukkig waren er enkele privé-organisaties bereid om de kastanjes uit het vuur te halen en om tegen de illegale omzendbrieven gerechtelijke stappen te ondernemen bij de Raad van State.
Op 16 maart 2006 vernietigde de Raad van State effectief de twee omzendbrieven van 18 en 19 juli 2002. De Raad bevestigt in dat arrest wat hij al in vroegere arresten had gesteld waarmee die omzendbrieven werden geschorst. De Raad zegt ten eerste dat ook contractuelen hun taalbrevet moeten hebben behaald voordat ze kunnen worden aangeworven door een plaatselijk bestuur, en ten tweede dat de vernietigingsbevoegdheid die de Brusselse regering en het College hebben in het kader van hun toezichtsfunctie niet facultatief is maar verplichtend.
We stellen dus vast dat de Raad van State de twee pijlers onderuit heeft gehaald waarop het illegale plaatselijke wervingsbeleid en het toezicht daarover in Brussel tot op heden hebben berust.
Collega Jansegers heeft de minister over dit probleem herhaaldelijk ondervraagd. Telkens schoof de minister het probleem voor zich uit met als voorwendsel dat hij pas zou reageren op het ogenblik dat de Raad van State de bewuste omzendbrieven zou vernietigen. Dat is nu dus gebeurd, zodat de minister zich alvast achter dat voorwendsel niet meer kan verschuilen. In antwoord op de vraag van 28 april 2005 van collega Jansegers liet hij bovendien weten dat zijn verdere houding, onder meer om al dan niet naar het Overlegcomité te stappen, mee bepaald zou worden door de uitspraak ten gronde van de Raad van State.
1. Wat zal de minister ondernemen om de wettelijkheid in Brussel voor wat de taalwet in bestuurszaken betreft, te herstellen?
2. Kunnen Brusselse plaatselijke besturen het zich na het arrest van de Raad van State nog permitteren om personeel aan te werven dat niet over het vereiste taalbrevet beschikt? Kan de vice-gouverneur het zich nog permitteren om illegale benoemingen niet meer te schorsen en kunnen de Brusselse regering en het College het zich nu nog veroorloven om geschorste benoemingen niet te vernietigen? Indien het antwoord negatief is, wat zal de minister ondernemen om respect voor het arrest af te dwingen, gelet op het hardnekkige incivisme van de Brusselse instanties in deze aangelegenheid? Wat moet er nu gebeuren met de duizenden personen die de voorbije jaren op illegale wijze in dienst werden genomen?
3. Gaat de minister de zaak agenderen op het Overlegcomité? Zo ja, wanneer neemt hij daartoe een initiatief en welke standpunten zal hij daar verdedigen?
De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik lees het antwoord van minister Dewael.
De twee omzendbrieven van 18 en 19 juli 2002 van de Brusselse overheden die door het arrest van de Raad van State van 16 maart 2006 werden vernietigd, zijn gewijzigd door andere omzendbrieven van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van 14 oktober 2004. De omzendbrieven van 2002 zijn eigenlijk niet meer van toepassing. De Brusselse regering anticipeerde met de nieuwe omzendbrieven in zekere zin op de na de schorsing te verwachten vernietiging van de omzendbrieven van juli 2002.
Zoals ik al verscheidene keren heb geantwoord op mondelinge vragen in het Parlement en op de schriftelijke vraag van 31 maart 2005 van mevrouw Jansegers, zal ik alleen een standpunt innemen tegenover de omzendbrieven van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van 14 oktober 2004 op basis van een arrest van de Raad van State waarin die zich ten gronde uitspreekt over de vragen tot nietigverklaring die geformuleerd werden tegen de omzendbrieven.
Ik bevestig dat de federale regering zal overwegen om, als de omzendbrieven echt nietig worden verklaard, het dossier voor te leggen aan het Overlegcomité.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Ik ben blij dat staatssecretaris Van Quickenborne, die weet wat kafkaiaanse toestanden zijn, hier aanwezig is.
De Brusselse regering en het Verenigd college van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie vaardigen omzendbrieven uit in het kader van het taalhoffelijkheidsakkoord. Men laat die beoordelen door de Raad van State, die de omzendbrieven schorst. Als we daarop aan de minister vragen hoe hij op de situatie reageert, antwoordt hij dat hij wacht op de vernietiging. De omzendbrieven worden vernietigd, maar intussen heeft de Brusselse regering al nieuwe omzendbrieven de wereld ingestuurd die ook al zijn geschorst, maar nog niet vernietigd. En daarop antwoordt de minister dat de nieuwe omzendbrieven - waarmee de Brusselse regering al anticipeerde op de te verwachten vernietiging van de oorspronkelijke omzendbrieven - alleen zijn geschorst en nog niet vernietigd en dat hij dus niets kan doen. Wat is dat voor een kafkaiaanse toestand? In het vooruitzicht dat de Raad van State ook de nieuwe omzendbrieven vernietigt, moet de Brusselse regering, anticiperend op een volgende vernietiging, alleen maar weer eens nieuwe omzendbrieven rondsturen en dan kan de minister opnieuw zeggen dat hij niets kan doen, omdat er nog niets definitief is vernietigd.
De hele geschiedenis typeert hoe men in Brussel met de taalwetgeving omspringt en hoe overheden zelf de wetgeving die ze geacht worden toe te passen aan hun laars lappen en bovendien rechterlijke beslissingen systematisch naast zich neerleggen. Zo komen we in een eindeloze mallemolen, een echte carrousel terecht. Dat de minister daarin meespeelt, is bedroevend, beschamend, kafkaiaans en allesbehalve legaal.