3-1660/1

3-1660/1

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

20 APRIL 2006


Wetsvoorstel betreffende de harmonisatie van de pensioenen van burgerlijke en militaire oorlogsslachtoffers

(Ingediend door mevrouw Marie-Hélène Crombé-Berton)


TOELICHTING


In het wettelijke systeem van schadeloosstelling van de oorlogsslachtoffers, wordt momenteel een principieel onderscheid gemaakt tussen militaire slachtoffers enerzijds en burgerlijke slachtoffers anderzijds.

Op basis van dat onderscheid voert de wet van 23 december 1970 (Belgisch Staatsblad van 13 januari 1971) een soort hiërarchie in van « burgerlijke slachtoffers » en « militaire slachtoffers » op basis van hun verdienste. Aan de top van die hiërarchie staan de militaire slachtoffers.

De wet van 23 december 1970 voegt meer bepaald een artikel 6bis in in de wet van 15 maart 1954 betreffende de herstelpensioenen voor de burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945 en hun rechthebbenden (Belgisch Staatsblad van 2 april 1954).

Dit artikel stelt de bedragen van de pensioenen voor burgerlijke invaliden vast in verhouding tot de bedragen van de pensioenen voor militaire invaliden. De wetgever heeft de verhouding tussen deze bedragen de laatste 50 jaar geregeld aangepast — de laatste wijziging werd aangebracht in artikel 31 van de wet van 4 juni 1982 —, maar de bedragen van de militaire pensioenen zijn altijd hoger gebleven dan die van de burgerlijke pensioenen.

Ons land hanteert dus nog altijd een onderscheid, en vaak in alarmerende verhoudingen, tussen mannen en vrouwen die dezelfde geschiedenis en dezelfde levensloop hebben gekend en die tijdens de oorlog evenveel geestelijke en fysieke pijn hebben geleden. Dit onderscheid wordt alleen verklaard op basis van individuele verdienste : de militairen, die actiever en dus op meer « verdienstelijke » manier hebben bijgedragen tot de verdediging van het vaderland, zouden recht hebben op een hogere vergoeding en op meer erkenning dan de mannen en vrouwen die voor hun land hebben gestreden en geleden buiten de rangen van het leger.

Een bepaling die op zo'n onrechtvaardig, beledigend en ongegrond criterium berust, hoort niet in het Belgisch positief recht.

Dit voorstel heeft dus als eerste doel de symbolische en financiële gelijkheid tussen de burgerlijke en militaire oorlogsslachtoffers te herstellen door de bedragen van de burgerlijke pensioenen gelijk te schakelen met die van de militaire pensioenen.

Bovendien strekt dit voorstel er ook toe de pensioenen binnen de ruime categorie van de burgerlijke slachtoffers te harmoniseren. Er bestaan immers drie verschillende types van burgerlijke pensioenen : een voor de slachtoffers van een toevallige gebeurtenis, een tweede voor de gedeporteerden en een derde voor de werkweigeraars. Deze opdeling is niet meer verantwoord dan de vorige.

Dit voorstel heeft een grote symboolwaarde en zal de Staat niet veel kosten, ondanks de algemene werkingssfeer.

Het financiële evenwicht van de Nationale Kas voor oorlogspensioenen komt niet in gevaar. De uitgaven van deze kas zijn de laatste tien jaar immers met 125 miljoen euro gedaald door overlijdens in de burgerlijke en de militaire sector.

Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 6bis van de wet van 15 maart 1954 betreffende de herstelpensioenen voor de burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945 en hun rechthebbenden, ingevoegd bij de wet van 23 december 1970 en gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1976, van 30 december 1977 en van 11 juli 1979, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º De woorden « vastgesteld in verhouding tot » vervangen door de woorden « gelijkgeschakeld met ».

2º De tabel met de periodes en verhoudingen van de enige bedragen van de pensioenen voor de invaliden bedoeld in artikel 6, wordt aangevuld als volgt :

a) Wat betreft de invaliden bedoeld in artikel 6, § 1 :

Invaliditeitspercentage : 10 tot 100;

Periode en verhouding : 100 met ingang van 1 januari 2007.

b) Wat betreft de invaliden bedoeld in artikel 6, § 2 :

Invaliditeitspercentage : 10 tot 100;

Periode en verhouding : 100 met ingang van 1 januari 2007.

c) Wat betreft de invaliden bedoeld in artikel 6, § 3 :

Invaliditeitspercentage : 10 tot 100;

Periode en verhouding : 100 met ingang van 1 januari 2007.

d) Wat betreft de invaliden bedoeld in artikel 6, 3bis :

Invaliditeitspercentage : 10 tot 100;

Periode en verhouding : 100 met ingang van 1 januari 2007.

23 februari 2006.

Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON.