3-1614/2 | 3-1614/2 |
21 MAART 2006
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsvoorstel van Yvan Mayeur (stuk Kamer, nr. 51-264/1). Het werd op 9 maart 2006 eenparig aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en op 10 maart 2006 overgezonden aan de Senaat, die het op 15 maart 2006 heeft geëvoceerd.
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 21 maart 2006.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN VOLKSGEZONDHEID
De heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, herinnert eraan dat voorliggend ontwerp tot doel heeft om de Koning te machtigen, weliswaar na advies van de meest representatieve verenigingen van apothekers en middels een koninklijk besluit dat werd overlegd in de Ministerraad, in het belang van de volksgezondheid eisen te stellen op het vlak van bepaalde producten, andere dan geneesmiddelen, die in een apotheek worden verkocht en die het vertrouwen van de consument genieten.
Op deze wijze wordt, overigens op vraag van de apothekers zelf, getracht een einde te maken aan bepaalde praktijken van farmaceutische bedrijven die verplichten om bepaalde producten af te nemen, zoals bijvoorbeeld vermageringsproducten. De apotheker kan zich aldus beperken tot zijn essentiële taak.
III. ALGEMENE BESPREKING
Mevrouw Van de Casteele verwijst naar de situatie in de ons omringende landen, waar men in apotheken een grote verscheidenheid van producten aantreft waarvan de geneesmiddelen slechts een klein onderdeel zijn. Zij deelt de zorg om het imago van de apotheek. Men dient te vermijden dat de apotheek een soort kruidenierszaak is en het is dan ook positief dat men paal en perk wil stellen aan bepaalde praktijken.
De vraag is evenwel hoe dit moet gebeuren. Het is voormalig minister van Volksgezondheid Aelvoet die een initiatief terzake heeft genomen, dat evenwel niet door het parlement werd goedgekeurd om een aantal redenen die ook vandaag overeind blijven. Spreekster meent dat de voorgestelde tekst in grote mate nietszeggend en vrijblijvend is. Zij kan zich niet voorstellen dat de Ministerraad zich hiermee zal bezig houden.
Het lijkt haar veel meer wenselijk dat de beslissing over het verbieden van bepaalde ontoelaatbare praktijken wordt genomen door de betrokken beroepsgroep, zijnde de apothekers, in het kader van de eigen deontologie. Het probleem is immers niet zozeer de kwaliteit van de verkochte producten — hiervoor bestaat andere wetgeving, onder andere op het vlak van de productaansprakelijkheid, die de consument beschermt — maar wel de zorg om het imago van de apothekers. De voorgestelde tekst geeft de indruk dat, wat niet bij de apotheker kan worden verkocht, zonder enig probleem in een grootwarenhuis kan worden aangekocht zonder deskundige uitleg of begeleiding.
Spreekster stelt dan ook de oprichting voor, binnen de Orde der apothekers, van een commissie « parafarmacie », waar ook de administratie « Dier, Plant en Voeding » en het Directoraat-generaal Geneesmiddelen in vertegenwoordigd zijn, die samen met de vertegenwoordigers van de meest representatieve beroepsorganisaties en van de Orde deze problematiek bekijkt en beslissingen neemt. Het voordeel van een reglementering door de sector zélf is gelegen in de soepelheid in de aanpak en het deontologisch aspect : wie zich niet houdt aan de voorschriften van de Orde begaat immers een deontologische fout.
Het lid wijst bovendien op het tekort aan personeel dat zich reeds nu manifesteert bij de Farmaceutische Inspectie en het Directoraat-generaal Geneesmiddelen. Men mag dan ook niet verwachten dat deze overheidsdiensten ook deze extra taken op zich nemen. Zij drukt dan ook de hoop uit dat de indiener van het oorspronkelijke wetsvoorstel in de Kamer van volksvertegenwoordigers zich kan terugvinden in een regeling waar de Orde der apothekers zelf kan bepalen welke producten al dan niet in een apotheek thuis horen.
Mevrouw De Schamphelaere is van oordeel dat de doelstelling van dit ontwerp behartenswaardig is en tegemoet komt aan een terechte zorg van de apothekers over hun imago en het vertrouwen van het publiek. Zij deelt evenwel de mening van de vorige spreekster dat een aanpak binnen de sector zélf wellicht efficiënter is.
Overigens is het haar niet duidelijk op welke gronden nu wordt bepaald welke producten enkel in de apotheken te verkrijgen zijn en welke er niet mogen worden verkocht.
De heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, merkt op dat in de voorgestelde tekst het overleg met de meest representatieve verenigingen van apothekers reeds is voorzien. Het lijkt hem irreël dat een minister van Volksgezondheid aan de Ministerraad een tekst zou voorleggen die niet eerst werd overlegd met de sector.
Mevrouw Van de Casteele blijft erbij dat de door haar voorgestelde regeling niet enkel de goedkeuring wegdraagt van de sector zélf maar ook beter toepasbaar zal blijken op het terrein. Zij verwijst bovendien naar de vergadering van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van 19 mei 2004, waarin de minister deze oplossing heeft onderschreven naar aanleiding van de bespreking van het wetsvoorstel « tot oprichting van een Orde van apothekers » (stuk Senaat, nr. 3-675). Nu blijkt dat, via een ander wetsvoorstel, een andere richting wordt ingeslagen. Dit is niet correct.
Overigens loopt het wetsontwerp het risico om in strijd te zijn met het vrij verkeer van goederen, dat door de Europese wetgeving wordt gewaarborgd. Ofwel mag iets worden verkocht in een bepaald land, ofwel niet, maar het lijkt moeilijk de verkoop enkel in apotheken bij koninklijk besluit te verbieden.
De minister repliceert dat het helemaal niet het doel is van de voorgestelde wetgeving om deze of gene producten te verbieden of toe te laten bij koninklijk besluit, maar wel om ervoor te zorgen dat de producten die in een apotheek worden verkocht aan bepaalde kwaliteitseisen zouden beantwoorden. Hij ziet helemaal geen tegenspraak met de Europese regelgeving.
Het wetsontwerp doet overigens helemaal geen afbreuk aan het wetsvoorstel nr. 3-675.
De heer Vankrunkelsven stelt voor om de mogelijkheid om via een koninklijk besluit op te treden, voorgesteld door voorliggend wetsontwerp, te beschouwen als een laatste redmiddel voor het geval de sector zélf niet tot een interne regeling kan komen, overeenkomstig het reeds geciteerde wetsvoorstel nr. 3-675 en het wetsvoorstel « tot oprichting van een Hoge Raad voor Deontologie van de Gezondheidszorgberoepen en tot vaststelling van de algemene beginselen voor de oprichting en de werking van de Orden van de gezondheidszorgberoepen » (stuk Senaat, nr. 3-1519), waarover het advies van de Raad van State werd ingewonnen en dat eerstdaags zal worden besproken.
De minister kan zich terugvinden in deze interpretatie.
IV. STEMMINGEN
De commissie neemt het wetsontwerp in zijn geheel aan met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van dit verslag.
| De rapporteur, | De voorzitter, |
| Patrik VANKRUNKELSVEN. | Annemie VAN de CASTEELE. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (stuk Kamer, nr. 51-0264/005)