3-1623/1 | 3-1623/1 |
16 MAART 2006
Dit wetsvoorstel sluit aan bij een algemene brainstorming van de Parti Socialiste over de risico's op overmatige schuldenlast waarmee bepaalde kredietvormen, zoals de kredietopeningen, gepaard gaan.
Kredietopeningen met een betaalkaart of een legitimatiekaart worden meestal door grootwarenhuizen of postorderbedrijven aangeboden. Die kredietformule wordt steeds vaker gebruikt voor het aankopen van basisgoederen, zoals voedsel, producten voor huishoudelijk onderhoud of kleding.
Doordat steeds meer een beroep wordt gedaan op kredietopeningen wordt het begrip krediet uitgehold. In principe is het doel van krediet de consument de kans te geven een goed te verwerven dat moeilijk ineens kan worden betaald, door de betaling ervan te spreiden. De kredietopening holt de kredietfunctie uit telkens wanneer ze de aankoop mogelijk maakt van consumptiegoederen waarvoor geen spreiding van betalingen nodig is.
Sommigen wijzen op de soepelheid van die kredietformule. De consument kan er weliswaar naar behoefte gebruik van maken, maar meestal is ze heel duur. Vaak variëren de intresten van 16 % tot 19 % voor de kredietopeningen met een kredietkaart of een legitimatiekaart.
Bovendien zet die kredietvorm op gevaarlijke wijze aan tot overconsumptie. Hij vergt van de ontlener immers een actief en regelmatig budgetbeheer.
Dergelijk krediet draagt ook bij tot de « financiarisering » van de economie, aangezien economische sectoren zoals de grote distributieondernemingen gedwongen worden een beroep te doen op dergelijke financiële kunstgrepen.
Voor de grote distributieondernemingen zijn rentabiliteit en beurswaarde steeds vaker doorslaggevend. De strategieën gericht op prijsdalingen door een sterke inkrimping van de winstmarges blijken echter nier meer te leiden tot grotere marktaandelen.
In het licht van de problemen van die ondernemingen om met hun « core business » voldoende winst te maken, is het duidelijk dat financiële instrumenten zoals kredietopeningen heel interessant worden voor ondernemingen die hun rentabiliteit en hun beurswaarde willen optimaliseren.
Deze tekst sluit ook aan bij ons wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 om de kredietopeningen wettelijk beter te regelen, teneinde de overmatige schuldenlast efficiënt te bestrijden (Stuk 3-1501/1).
Het doel van deze tekst is de beperking van het maximaal jaarlijks kostenpercentage bij kredietopeningen met een kaart die een kredietfunctie heeft.
Om de consument te beschermen en om de markt transparant te maken, heeft de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet één enkele methode vastgelegd voor de berekening van de prijs voor alle consumentenkredieten : het JKP of het jaarlijks kostenpercentage.
Het jaarlijks kostenpercentage (JKP) geeft op eenvormige wijze de kostprijs weer van het krediet en moet de consument beter informeren, door hem de mogelijkheid te bieden het kredietaanbod van de financiële instellingen beter te vergelijken.
Voor Erik Van den Haute (Revue de la Banque « Le taux annuel effectif global et les intérêts de retard dans les ouvertures de crédit. Quelle protection pour le consommateur ? »), heeft de toepassing van het JKP op de kredietopeningen niet tot gevolg dat de consumentenrechten beter worden beschermd.
Om de consument beter te beschermen, heeft men gekozen voor een berekeningswijze die de methode van de samengestelde intrest toepast. Daarbij wordt rekening gehouden met de verschillende parameters van de lening, zoals het tempo van kapitaalaflossing, de betaling van de intresten en de berekening van de eventuele kosten voor het verlenen of het beheren van het krediet.
Artikel 1, 6º, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet bepaalt het JKP als volgt : « de totale kosten van het krediet dat aan de consument wordt verleend, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het bedrag van het verleende krediet, berekend aan de hand van de elementen die de Koning aanduidt en op de wijze die Hij bepaalt ».
Artikel 1, 5º, van dezelfde wet bepaalt de totale kosten van het krediet overigens als volgt : « alle kosten van het krediet, met inbegrip van de rente en alle andere kosten die verbonden zijn met de kredietovereenkomst, berekend aan de hand van de elementen die de Koning aanduidt en op de wijze die Hij bepaalt ».
Het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet bepaalt de berekeningswijze van het JKP, dat overigens voor alle kredietvormen hetzelfde blijft.
Doch in de praktijk veroorzaakt het begrip JKP — wanneer het wordt toegepast op kredietopeningen — interpretatieproblemen, waardoor heel wat mensen zich vragen stellen bij de efficiëntie van de consumentenbescherming die het JKP geacht wordt te waarborgen.
De artikelen 5, § 2, en 14, § 3, 5º, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet verplichten de kredietgevers ertoe voor een reclamemechanisme te zorgen dat de kredietnemers zo goed mogelijk informeert over de voorwaarden en de parameters van de kredietovereenkomst die ze willen sluiten.
Jammer genoeg zijn die voorwaarden en parameters van de overeenkomst voor de kredietopening niet noodzakelijk gekend bij het sluiten van de overeenkomst. Hoewel de kredietnemer elke maand verplicht is tot een minimale maandelijkse schuldaflossing, kan hij zelf beslissen sneller terug te betalen.
Zo zal het moeilijk zijn vooraf, voor het sluiten van het contract of bij het sluiten ervan, het aantal dagen te kennen tussen de datum van opneming (de consument kan geld opnemen wanneer hij dat wenst of zelfs het krediet nooit gebruiken) en de datum waarop de rekeningen worden opgemaakt (wat gevolgen heeft voor de intrestberekening), alsook het bedrag dat is opgenomen (men kent slechts de kredietlimiet die is toegekend).
Aangezien een aantal variabelen onbekend zijn op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten, blijkt de toepassing van het JKP op de kredietopeningen ontoereikend en dus nutteloos. Het representatieve voorbeeld dat de kredietnemer een idee moet geven van de omvang van zijn krediet op een bepaald tijdstip, zal nooit overeenstemmen met het werkelijke gebruik dat hij ervan zal maken.
Hoewel het onmogelijk is het JKP voor de kredietopeningen nauwkeurig vast te leggen, heeft de wetgever het toch nuttig geacht de Koning de opdracht te geven maximale jaarlijkse kostenpercentages vast te leggen.
Die jaarlijkse kostenpercentages staan in schaal IV van de bijlage bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet.
Die schaal verandert. De laatste wijziging dateert van 1 januari 2002. Ze bepaalt dat er voor kredietopeningen met een kaart een onderscheid moet worden gemaakt al naargelang het kredietbedrag lager of hoger is dan 1 250 euro.
Voor kredietopeningen waarvan het bedrag gelijk is aan of lager is dan 1 250 euro, bedraagt het maximaal jaarlijks kostenpercentage 19,00 %.
Voor kredietopeningen waarvan het bedrag hoger is dan 1 250 euro, bedraagt het maximaal jaarlijks kostenpercentage 16,00 %.
Aangezien bepaalde variabelen die noodzakelijk zijn voor het bepalen van het JKP onbekend zijn op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten, wordt het voor de consument bijzonder moeilijk het beheer van zijn lening nauwgezet te plannen.
Omdat er geen nauwkeurige planning is, moet de kredietnemer zijn budget regelmatig en actief beheren, wat niet altijd gemakkelijk is wegens de complexiteit van die specifieke kredietformule.
Het risico op het ontstaan van een overmatige schuldenlast is dan groot en wordt nog groter doordat de intresten voor kredietopeningen met een kaart bijzonder hoog zijn vergeleken bij de andere financieringsformules op de kredietmarkt.
Het doel van het voorstel is dus de maximale jaarlijkse kostenpercentages voor de kredietopeningen te wijzigen door één enkele maximaal percentage van 10,00 % vast te leggen, ongeacht het bedrag.
De dubbele intrest kan niet meer worden verantwoord. De studie van de Nationale Bank van België van januari 1996 (nr. 78 — Kredieten aan particulieren — Analyse van de gegevens van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren) beklemtoont immers dat « de gemiddelde toegestane kredietlijn voor kredietopeningen iets boven 2 500 euro ligt ».
Die wijziging zal niet langer in een koninklijk besluit, maar in een wet worden opgenomen.
Olga ZRIHEN. Joëlle KAPOMPOLÉ. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 61 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, opgeheven bij de wet van 17 juli 2002, wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 61 — Voor kredietopeningen met een kaart die een functie bezit bij de kredietverlening, bedraagt het maximaal jaarlijks kostenpercentage 10,00 %. »
Art. 3
Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
13 februari 2006.
Olga ZRIHEN. Joëlle KAPOMPOLÉ. |