3-1562/1 | 3-1562/1 |
8 FEBRUARI 2006
1. INLEIDING
Voor de dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven kan momenteel bij de meeste verzekeringsmaatschappijen tegen een matige premie een verzekeringsovereenkomst worden gesloten. Die overeenkomst wordt ook wel de burgerrechtelijke gezinsaansprakelijkheidsverzekering genoemd en is tot nog toe niet verplicht. De minimumgarantievoorwaarden zijn wel vastgesteld in een koninklijk besluit van 12 januari 1984.
Hoe voorzichtig men ook is, toch loopt ieder van ons dagelijks het risico dat hijzelf, een gezinslid of iemand waar hij verantwoordelijk voor is, een ander schade toebrengt. De burgerrechtelijke aansprakelijkheid als bedoeld in de artikelen 1382 tot 1386bis van het Burgerlijk Wetboek heeft betrekking op een steeds breder wordende waaier van situaties en er kunnen grote bedragen mee gemoeid zijn. Toch blijft het idee bestaan dat zo'n verzekeringsovereenkomst pas echt nodig wordt wanneer er kinderen in het gezin zijn. Hieruit blijkt dat het grote publiek de vele voordelen van een burgerrechtelijke gezinsaansprakelijkheidsverzekering — ook voor een alleenstaande of een kinderloos koppel —, niet kent.
Nochtans kan zo'n verzekeringspolis veel schadegevallen dekken, zoals bijvoorbeeld de schade die volwassen dan wel jeugdige voetgangers of fietsers in het wegverkeer veroorzaken, schade door huisdieren aan personen of goederen toegebracht, schade veroorzaakt door de gedeeltelijke instorting van gebouwen ... Dat zijn allemaal situaties die mensen zonder burgerrechtelijke gezinsaansprakelijkheidsverzekering in ernstige financiële problemen kunnen brengen. Al te vaak zien mensen van deze polis af zonder te weten hoe ver hun potentiële burgerrechtelijke aansprakelijkheid kan reiken.
In alle hierboven opgesomde ongelukkige situaties staat tegenover de aansprakelijke een slachtoffer. Het slachtoffer heeft recht op de volledige vergoeding van de door hem geleden schade en komt dus ook in een crisissituatie terecht als de aansprakelijke onvermogend blijkt te zijn. Deze verzekeringsovereenkomst beschermt dus niet alleen het vermogen van de verzekerde maar staat ook borg voor de solvabiliteit van de aansprakelijke persoon, zodat de schade van het slachtoffer steeds wordt vergoed.
De indieners van het voorstel vinden het dus nodig om de verzekering tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven verplicht te maken. Dit biedt de mensen immers een minimale zekerheid ten aanzien van de wisselvalligheden van het leven : hun vermogen wordt beschermd tegen risico's die zij vaak niet eens kennen, en het slachtoffer van een ongeluk is verzekerd van de solvabiliteit van de aansprakelijke.
Dit wetsvoorstel bepaalt dat elk gezin een verzekeringsovereenkomst moet sluiten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst. De armste gezinnen kunnen zo'n overeenkomst sluiten tegen een lagere premie. Deze polis biedt een wereldwijde territoriale waarborg en bevat een verplicht gedeelte « Rechtsbijstand » tot dekking van de kosten van de verdediging voor een minimumbedrag van 10 000 euro. In het wetsvoorstel worden ook bovengrenzen vastgesteld met betrekking tot de uitgekeerde bedragen. Voor lichamelijk schade is de grens vastgesteld op 500 000 euro en voor stoffelijke schade op 250 000 euro.
Er wordt een Waarborgfonds opgericht, dat optreedt wanneer er geen verzekering voorhanden is om de slachtoffers te vergoeden. Personen die deze verzekering niet nemen, worden strafrechtelijk gestraft.
Artikel 1
Dit artikel bevat de gebruikelijke bepaling met betrekking tot de grondwettelijke bevoegdheidsregeling.
Artikel 2
In dit artikel worden een aantal concepten uit het wetsvoorstel gedefinieerd. In de wet wordt met burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst de aansprakelijkheid bedoeld uit de artikelen 1382 tot en met 1386bis van het Burgerlijk Wetboek. Er is voorzien in een uitzondering voor aansprakelijkheden die al worden gedekt door een andere wettelijk verplichte verzekering, zoals de verplichte verzekering voor de aansprakelijkheid inzake motorvoertuigen of de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van jagers.
Artikel 3
Dit artikel maakt het sluiten van een verzekeringsovereenkomst tot dekking van de burgerrechtelijke gezinsaansprakelijkheid verplicht voor alle personen die hun hoofdverblijfplaats in België hebben.
Artikel 4
In het voorstel wordt de verzekeringnemer gedefinieerd als het gezinshoofd. Met gezinshoofd wordt bedoeld de persoon die in het gezin het hoogste inkomen heeft.
Het is echter ook mogelijk dat de aansprakelijkheid van het gezin reeds gedekt is door een overeenkomst die een andere persoon heeft gesloten, of dat een andere persoon, met instemming van alle betrokkenen, de overeenkomst sluit.
Het derde lid maakt dit allemaal mogelijk, aangezien het de bedoeling is om alle leden van het gezin te beschermen, ongeacht wie nu precies de verzekeringnemer is.
De echtgenoten en wettelijk samenwonenden die op hetzelfde adres ingeschreven zijn als de verzekeringnemer, worden ook als verzekerden beschouwd. Dat geldt ook voor de kinderen, de feitelijk samenwonenden en de andere gezinsleden of derden die gewoonlijk bij de verzekeringnemer inwonen.
Studenten die om studieredenen tijdens de week op kot verblijven, alsook personen die om gezondheidsredenen of beroepsredenen buiten het hoofdverblijf van de verzekeringnemer verblijven, zijn ook gedekt. Er wordt immers van uitgegaan dat deze personen gewoonlijk bij de verzekeringnemer inwonen.
Artikel 5
Al worden de talrijke risico's voor een heel redelijke prijs gedekt — zo'n 50 tot 70 euro per jaar —, toch kunnen de premies een probleem vormen voor gezinnen met financiële moeilijkheden. Voor deze mensen wordt dus een lagere premie vastgesteld. De Koning wordt gemachtigd om de criteria vast te stellen waaraan men moet voldoen om in aanmerking te komen voor deze lagere premie. Hij stelt ook de nadere regels vast.
Artikel 6
In dit artikel wordt de territoriale werking van de verzekeringsovereenkomst tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven vastgesteld. In het koninklijk besluit van 12 januari 1984 bleef die dekking beperkt tot de landen van geografisch Europa en die welke aan de Middellandse Zee grenzen. In de praktijk komen de verzekeraars echter overeen dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de verzekerden in de hele wereld is gedekt. In dit wetsvoorstel is dus voorzien in een wereldwijde territoriale waarborg.
Artikel 7
In dit artikel wordt bepaald dat de dekking verplicht een rechtsbijstandsbeding bevat. Deze waarborg heeft betrekking op alle buitencontractuele geschillen waarbij de verzekerde betrokken is, hetzij als eiser, hetzij als verweerder. De verzekeringsmaatschappij neemt alle kosten op zich (advocaten, procedures, deskundigen, ...).
De verzekerde behoudt steeds de leiding over het geding en kiest vrij zijn advocaat overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 oktober 1990 betreffende de rechtsbijstandsverzekering dat deze materie regelt. Het minimumbedrag dat de verzekeraar dekt in het kader van de rechtsbijstand, wordt vastgesteld op 10 000 euro.
Artikel 8
In dit artikel worden de bovengrenzen van de dekking vastgesteld. Het wetsvoorstel beperkt de gedekte sommen tot 500 000 euro bij lichamelijke schade en tot 250 000 euro bij stoffelijke schade. Het wordt aan de Koning overgelaten om een vrijstelling vast te stellen. Het herstel van de stoffelijke schade blijft dan beperkt tot de som die deze vrijstelling overschrijdt. Deze bovengrenzen zijn noodzakelijk om de premie op een redelijk niveau te kunnen houden.
Artikel 10
In dit artikel wordt vastgesteld welke situaties de verzekeraars van de dekking kunnen uitsluiten. Deze situaties zijn geïnspireerd op die welke zijn opgesomd in het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven.
Artikel 11
Het wetsvoorstel voorziet in een overgangsregeling, zodat bestaande overeenkomsten in overeenstemming kunnen worden gebracht met de nieuwe wet.
Artikel 12
De verzekeringsmaatschappijen richten een Waarborgfonds op dat door de Koning wordt erkend. De vastgestelde regeling is geïnspireerd op die welke is ingevoerd in het kader van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.
Artikel 13
De voornaamste taak van het Fonds is de vergoeding van de slachtoffers in de gevallen bedoeld in artikel 14.
Artikel 14
Dit artikel stelt de gevallen vast waarin het Fonds een vergoeding moet uitbetalen, namelijk wanneer :
— er geen verzekering is;
— de aansprakelijke persoon of personen niet geïdentificeerd is of zijn;
— de verzekeringsonderneming failliet is verklaard;
— de verzekeringsonderneming afstand heeft gedaan van haar toelating of wanneer deze is ingetrokken.
Artikel 15
Dit artikel is geïnspireerd op de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen. Paragraaf 1 regelt de subrogatie van het Fonds, § 2 de tegenstelbaarheid van de vonnissen ten aanzien van het Fonds. Paragraaf 3 neemt artikel 19bis-17 van de wet van 21 november 1989 over en staat het Fonds toe om zijn rechten te laten gelden ten aanzien van de aansprakelijke persoon in het kader van een strafrechtelijke procedure. Het Fonds kan zich dus burgerlijke partij stellen tegen de aansprakelijke persoon voor zover het de schade heeft vergoed.
Paragraaf 4 betreft het geval waarin het Fonds in samenloop komt met een verzekeringsmaatschappij (bijvoorbeeld wanneer twee personen betrokken zijn bij een gebeurtenis die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst in werking doet treden, waarbij de ene niet verzekerd is en de andere wel); het Fonds vergoedt dan in eerste instantie het slachtoffer. Wanneer de aansprakelijkheden zijn vastgesteld, betaalt de verzekeringsonderneming eventueel het door haar verschuldigde deel van de schadevergoeding terug.
Artikel 16
Het Fonds heeft ook een informatieopdracht in het kader van de controle op de naleving van de verzekeringsplicht. Wanneer het Fonds moet optreden omdat een persoon niet verzekerd is, brengt het de diensten van Economische Zaken op de hoogte. Die diensten sturen dan een verwittiging naar de betrokken persoon, zodat die de verzekering alsnog in orde kan brengen.
Artikel 17
Dit artikel voorziet in strafrechtelijke sancties wegens overtreding van de artikelen uit dit voorstel alsook in een bijdrage tot het op te richten Fonds.
Artikel 18
Heft het koninklijk besluit van 12 januari 1984 op.
Artikel 19
Regelt de inwerkingtreding van de wet.
| Jean-Marie CHEFFERT. Christine DEFRAIGNE. Berni COLLAS. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
1º burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven : de aansprakelijkheid krachtens de artikelen 1382 tot 1386bis van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de aansprakelijkheid waarvan de verzekering al in een andere wet is geregeld;
2º verzekerden : de personen wier aansprakelijkheid is gedekt overeenkomstig de bepalingen van deze wet;
3º benadeelde personen : de personen die schade hebben geleden die aanleiding geeft tot de toepassing van deze wet, alsook hun rechthebbenden.
Art. 3
Iedere natuurlijke persoon die zijn hoofdverblijfplaats in België heeft, is verplicht een verzekeringsovereenkomst af te sluiten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven waarvan de werking niet is geschorst.
Deze verzekeringsovereenkomst voldoet aan de in deze wet vastgestelde minimumgarantievoorwaarden.
Art. 4
De verplichting om de verzekeringsovereenkomst te sluiten, rust op het gezinshoofd, dat wil zeggen de persoon met het hoogste inkomen in het gezin. Als een andere persoon de verzekeringsovereenkomst heeft gesloten, is de verplichting van het gezinshoofd opgeschort voor de duur van die overeenkomst.
De verzekeringsovereenkomst moet worden gesloten bij een verzekeraar die is toegelaten of van toelating vrijgesteld krachtens de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen.
Als verzekerden moeten worden beschouwd :
1º de verzekeringnemer en zijn echtgenoot of de persoon met wie hij wettelijk samenwoont voor zover zij op hetzelfde adres woonachtig zijn;
2º alle personen die gewoonlijk bij de verzekeringnemer inwonen, met inbegrip van studenten die om studieredenen buiten het hoofdverblijf van de verzekeringnemer verblijven.
Art. 5
Verzekeringnemers van wie het inkomen lager is dan het bij koninklijk besluit vastgestelde verwijzingsinkomen, worden verzekerd tegen een verlaagde premie. De nadere regels met betrekking tot die verlaging worden bij koninklijk besluit vastgesteld.
Art. 6
De in artikel 3 bedoelde dekking geldt wereldwijd.
Art. 7
De in artikel 3 bedoelde dekking bevat een hoofdstuk « Rechtsbijstand » dat ertoe strekt de verzekerde in staat te stellen zijn rechten te doen gelden, als eiser of als verweerder in een gerechtelijke, administratieve of andere procedure.
In het kader van de « Rechtsbijstand » wordt de benedengrens voor het optreden van de verzekeringsmaatschappij vastgesteld op 10 000 euro.
De bepalingen van het koninklijk besluit van 12 oktober 1990 betreffende de rechtsbijstandsverzekering zijn van toepassing.
Art. 8
De in artikel 3 bedoelde dekking voor de schade voortvloeiend uit lichamelijke letsels kan worden beperkt tot 500 000 euro per schadegeval. Wat betreft de stoffelijke schade, kan ze worden beperkt tot 250 000 euro per schadegeval.
De Koning kan voor het herstel van de stoffelijke schade een vrijstelling vaststellen. Deze vrijstelling is noch afkoopbaar noch verzekerbaar.
Art. 9
De Koning kan jaarlijks op 1 januari de in de artikelen 7 en 8 bedoelde bedragen aanpassen aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen, waarbij als basisindexcijfer wordt genomen het indexcijfer dat geldt tijdens de maand die voorafgaat aan de bekendmaking van deze wet.
Art. 10
Van de dekking kunnen worden uitgesloten :
1º de schade voortvloeiend uit de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst die onderworpen is aan een andere verzekering. Niettemin is deze uitsluiting niet van toepassing op de schade, veroorzaakt door verzekerden die, buiten medeweten van hun ouders, van de personen onder wier hoede ze staan en van de houder van het voertuig, een motor of spoorvoertuig besturen vooraleer zij daartoe de wettelijk vereiste leeftijd bereikt hebben;
2º de schade veroorzaakt aan de personen bedoeld in artikel 4, 1º en 2º, zelfs indien hun aansprakelijkheid niet in het geding komt;
3º de schade die rechtstreeks of onrechtstreeks het gevolg is van een wijziging van de atoomkern, van de radioactiviteit en van de voortbrenging van ioniserende stralen;
4º de schade voortvloeiend uit de persoonlijke burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst van de verzekerde die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt en die een schadegeval veroorzaakt voortvloeiend uit gevallen van grove schuld die op uitdrukkelijke en beperkende wijze in de algemene voorwaarden van het contract zijn bepaald;
5º de schade aan roerende of onroerende goederen of aan dieren die een verzekerde onder zijn bewaking heeft, onder voorbehoud van de toepassing van het 9º van dit artikel;
6º de schade veroorzaakt door het gebouw of door het gedeelte van het gebouw dat door de verzekeringnemer niet als hoofdverblijfplaats wordt gebruikt, met uitzondering evenwel van het gebouw of het gedeelte van het gebouw dat de verzekerden die studeren als studieverblijf bewonen buiten de hoofdverblijfplaats van de verzekeringnemer;
7º de schade veroorzaakt door tuinen met een oppervlakte van meer dan 1 hectare, die al dan niet aan de verzekerde gebouwen grenzen;
8º de schade veroorzaakt door personen- of goederenliften;
9º de stoffelijke schade veroorzaakt door vuur, door een brand, door een ontploffing of door rook ingevolge van vuur of een brand die ontstaat in of medegedeeld wordt door het gebouw waarvan de verzekerde eigenaar, huurder of bewoner is, met uitzondering evenwel van de schade veroorzaakt in hotels of soortgelijke logementshuizen die door de verzekerden worden betrokken tijdens een tijdelijk of toevallig verblijf, zowel om privé- als om beroepsredenen;
10º de schade veroorzaakt door de gebouwen ter gelegenheid van hun opbouw, hun wederopbouw of aanpassingswerken eraan;
11º de stoffelijke schade veroorzaakt door grondverschuivingen;
12º de schade veroorzaakt door het gebruik van zeilboten van meer dan 200 kg of motorboten die een verzekerde toebehoren of door hem gehuurd of gebruikt worden;
13º de schade veroorzaakt door het gebruik van luchtvaartuigen die een verzekerde toebehoren of door hem in huur genomen of gebruikt worden;
14º de schade veroorzaakt door het beoefenen van de jacht alsmede de wildschade;
15º de schade veroorzaakt door de rijpaarden waarvan een verzekerde eigenaar is en door andere dan huisdieren.
Art. 11
Onverminderd de wettelijke of contractuele beschikkingen betreffende de duur der contracten en de omvang van dekking, neemt de verzekeringsonderneming alle nodige maatregelen teneinde de minimumgarantievoorwaarden, bedoeld in deze wet, in de lopende verzekeringsovereenkomsten op te nemen, hetzij bij de eerste wijziging van de dekking, hetzij bij de verlenging van de overeenkomst.
Art. 12
§ 1. De Koning geeft, onder de voorwaarden die hij bepaalt, toestemming voor een « Waarborgfonds inzake de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven », hierna het Fonds genoemd.
De Koning keurt de statuten goed en regelt de controle op de activiteiten van het Fonds.
§ 2. De verzekeringsondernemingen die de verplichte verzekering van de burgerlijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven beoefenen, zijn hoofdelijk gehouden aan het Fonds de stortingen te doen die nodig zijn voor het volbrengen van hun opdrachten en om hun werkingskosten te dragen.
Een koninklijk besluit stelt jaarlijks de regels vast voor het berekenen van de stortingen die door de verzekeringsondernemingen moeten worden gedaan.
§ 3. De toelating wordt ingetrokken indien het Fonds niet handelt overeenkomstig de wetten, verordeningen of statuten. In dat geval kan de Koning alle passende maatregelen nemen ter vrijwaring van de rechten van de verzekeringnemers, de verzekerden en de benadeelden.
Zolang de vereffening van zijn verrichtingen duurt, blijft het Fonds aan die controle onderworpen. De Koning benoemt voor deze vereffening een bijzonder vereffenaar. Zolang de vereffening duurt, blijft § 2 van toepassing.
Art. 13
Het Fonds heeft als taak de schade te vergoeden voortvloeiend uit de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst in de gevallen bedoeld in artikel 14.
Art. 14
Elke benadeelde kan van het Fonds de vergoeding verkrijgen van de schade die valt onder de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven :
1º wanneer geen enkele verzekeringsonderneming tot die vergoeding verplicht is omdat de in artikel 3 bedoelde verzekeringsplicht niet is nageleefd;
2º wanneer de aansprakelijke persoon niet kan worden geïdentificeerd;
3º wanneer de verzekeringsonderneming failliet verklaard is;
4º wanneer de vergoeding verschuldigd is door een verzekeringsonderneming, die na afstand of intrekking van de toelating in België of na het, met toepassing van artikel 71, § 1, derde lid, en § 2, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen opgelegde verbod van activiteit, haar verplichtingen niet nakomt.
Art. 15
§ 1. In de gevallen bedoeld in artikel 14, treedt het Fonds in de rechten van de benadeelde ten aanzien van de aansprakelijken en eventueel van hun verzekeraars ten belope van het bedrag dat tot vergoeding van de schade is uitgekeerd.
§ 2. Het vonnis gewezen in een geschil terzake van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven kan het Fonds, de aansprakelijke persoon of de benadeelde slechts worden tegengeworpen als zij in het geding partij zijn geweest of zijn geroepen. In de in artikel 14, 3º en 4º, in bepaalde gevallen is het vonnis wel tegenwerpelijk ten aanzien van het Fonds, zelfs wanneer het geen partij is geweest in het geding, noch is geroepen.
Wanneer een verzekeringsonderneming in België afstand heeft gedaan van de toelating of wanneer haar toelating is ingetrokken of wanneer een verbod van activiteit is opgelegd met toepassing van artikel 71, § 1, tweede en derde lid, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, kan het Fonds in elke stand van het geding tussenkomen in de rechtsvorderingen tegen die onderneming of tegen haar verzekerden.
Het Fonds kan de aansprakelijke persoon in het geding roepen dat door de benadeelde tegen het Fonds wordt ingesteld.
§ 3. Wanneer de burgerlijke vordering tot vergoeding van de schade voortvloeiend uit de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven wordt ingesteld voor het strafgerecht, kan het Fonds door de benadeelde in het geding worden geroepen en kan het ook vrijwillig tussenkomen onder dezelfde voorwaarden als wanneer de vordering voor het burgerlijk gerecht was gebracht. Wanneer, in geval van niet-verzekering, het Fonds is overgegaan tot vergoeding van de schade, kan het zich burgerlijke partij stellen tegen de aansprakelijke persoon.
§ 4. Bij onenigheid tussen het Fonds en de toegelaten of van toelating vrijgestelde verzekeringsonderneming over de vraag wie van beide het slachtoffer moet vergoeden, vergoedt het Fonds in eerste instantie het slachtoffer. Indien uiteindelijk wordt besloten dat de verzekeringsonderneming de vergoeding of een gedeelte daarvan had moeten betalen, betaalt deze het bedrag van de schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke intresten, terug aan het Fonds. Die intresten lopen vanaf de betalingen van het Fonds aan het slachtoffer.
Art. 16
Wanneer het Fonds moet optreden wegens schending van de verzekeringsplicht waarin artikel 3 voorziet, brengt het de diensten van Economische Zaken daar binnen 15 dagen van op de hoogte.
De diensten van Economische Zaken vragen de betrokkene zijn toestand te regulariseren door een verzekeringspolis met betrekking tot zijn burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst te sluiten overeenkomstig de door de Koning vastgestelde termijn en nadere regels.
Art. 17
Elke niet-verzekerde persoon die zijn toestand niet regulariseert overeenkomstig artikel 16, wordt gestraft met geldboete van 50 tot 500 euro.
De rechter veroordeelt hem er bovendien toe de som van 15 euro te storten als bijdrage tot het Fonds.
Art. 18
Het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven, wordt opgeheven.
Art. 19
De Koning stelt de datum van inwerkingtreding van deze wet vast.
2 december 2005.
| Jean-Marie CHEFFERT. Christine DEFRAIGNE. Berni COLLAS. |