3-1543/1

3-1543/1

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

31 JANUARI 2006


Wetsvoorstel tot oprichting van een Federale Adviesraad voor de sector van de senioren

(Ingediend door mevrouw Olga Zrihen en de heer Philippe Mahoux)


TOELICHTING


Sociale harmonie tussen alle generaties, van de jongsten tot de oudsten, is een zeer belangrijk streefdoel. In 2004 telde België 1 700 000 personen ouder dan 65 jaar. Dit is 16 % van de bevolking.

Concreet bekeken is een van de logische gevolgen van de verlenging van de levensduur dat er tegenwoordig vier tot vijf generaties mannen en vrouwen samenleven. Dit is een nieuw gegeven van de hedendaagse maatschappij. Het is ook een grote uitdaging. Er moet dus absoluut gezorgd worden dat iedereen een algemeen gevoel van welzijn heeft en iedereen hoort ook bij te dragen tot het scheppen van een klimaat waarin dit welzijn mogelijk wordt voor een uit verschillende generaties bestaande samenleving.

In dit opzicht dient er speciale aandacht te worden geschonken aan de ouderen. Daar behoren alle overheidsniveaus elkaar aan te vullen. Het welzijn van de senioren is niet alleen een bevoegdheid op één bepaald niveau of van één bepaalde minister. Voor alle democraten gaat het hier om een resultaatsverbintenis, waar vele politieke verantwoordelijken rechtstreeks bij betrokken zijn.

De samenleving waar we dagelijks aan bouwen, dient een samenleving te zijn waar senioren toegelaten zijn. Tegenwoordig hebben ouderen zin om zelfstandig te blijven, er op uit te trekken, actief te blijven, deel te nemen aan het politieke, sociale en culturele leven dat om hen heen plaatsvindt.

Om die reden ook moet op alle bevoegdheidsniveaus gestreefd worden naar omstandigheden die de senioren in staat stellen om actief aan de samenleving te blijven deelnemen.

Sinds 1994 bestaat er een Raadgevend comité voor de pensioensector, dat is opgericht bij koninklijk besluit. Kwesties die verband houden met pensioenen blijven natuurlijk zeer belangrijk, aangezien bestaanszekerheid voorrang moet krijgen. Maar de plaats die ouderen in de samenleving innemen, blijft niet beperkt tot dat ene aspect. De leeftijd mag geen reden tot discriminatie zijn en de sociale opsplitsing in de hand werken. Het is belangrijk dat de ouderen op alle niveaus gehoord kunnen worden over de onderwerpen die hen rechtstreeks aanbelangen.

Er wordt momenteel een voorstel besproken van mevrouw Christel Geerts in de werkgroep « Vergrijzing van de bevolking »van de Senaat (stuk Senaat, nr. 3-1027/1). Deze tekst vertrekt van dezelfde inzichten en legt meer de nadruk op het aspect van de gezondheidszorg, dat uiteraard ook essentieel is.

Ons voorstel is gebaseerd op wat wordt bepaald in het koninklijk besluit van 5 oktober 1994 houdende oprichting van een Raadgevend Comité voor de pensioensector en op het eerder genoemde wetsvoorstel.

Het is de bedoeling de bevoegdheden van het Raadgevend comité voor de pensioensector te verruimen door gespecialiseerde technische afdelingen op te richten inzake die aspecten die het welzijn van de ouderen rechtstreeks beïnvloeden en voor zover het uiteraard bevoegdheden betreft die federaal zijn.

De federale ministers die pensioenen en sociale zaken onder hun bevoegdheden hebben, zijn dus niet de enige betrokkenen, aangezien het wetsvoorstel ook afdelingen voorstelt met betrekking tot mobiliteit, sociale integratie en gelijkheid van kansen (zie artikel 6).

Het wetsvoorstel voorziet bovendien in de oprichting, op termijn, van andere gespecialiseerde technische afdelingen.

Zo zou bijna de hele federale regering rekening moeten houden met de ouderen, wat zou aantonen dat de vergrijzing van de bevolking en de gevolgen hiervan concreet worden aangepakt in de zin van een samenleving die « ouderen toegelaten » is, met andere woorden, een samenleving waarin iedereen, op elke leeftijd, met het nodige respect wordt behandeld.

Olga ZRIHEN.
Philippe MAHOUX.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder « sector van de senioren », het geheel van federale aangelegenheden die te maken hebben met het welzijn van de personen ouder dan 60 jaar.

Art. 3

Er wordt een Federale Adviesraad voor Senioren ingesteld, hierna de Adviesraad genoemd, samengesteld uit een plenaire vergadering, een bureau en vijf gespecialiseerde technische afdelingen.

Art. 4

De plenaire vergadering

§ 1. De plenaire vergadering is samengesteld uit :

1º leden voorgesteld door het « Vlaams Ouderenoverlegcomité »;

2º leden behorend tot de meest representatieve ouderenorganisaties, voorgesteld door de « Conseil consultatif du troisième âge » verbonden aan het Waals Gewest;

3º leden behorend tot de meest representatieve ouderenorganisaties, voorgesteld door de « Conseil consultatif bruxellois francophone de l'aide aux personnes et de la santé », die bevoegd is voor het seniorenbeleid binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

4º leden voorgesteld door de Duitstalige « Seniorenrat »;

5º Nederlandstalige en Franstalige raadsleden, voorgesteld door de ouderenverenigingen met een federale structuur;

6º ambtenaren van de federale diensten, naar gelang van hun bevoegdheid en de belangstelling die zij hebben voor het seniorenbeleid.

§ 2. De leden bedoeld in § 1, 1º tot 4º, zijn stemgerechtigd. De leden bedoeld in § 1, 5º en 6º, hebben een raadgevende stem.

Elk lid heeft een plaatsvervanger, die bij verhindering het effectief lid vervangt.

§ 3. Bij de samenstelling wordt door de instanties genoemd in 1º tot en met 6º zoveel als mogelijk rekening gehouden met de verhouding mannen/vrouwen bepaald in de artikelen 2 en 3 van de wet van 20 september 1998 tot wijziging van artikel 120bis van de nieuwe gemeentewet en tot invoeging van een artikel 50bis in de provinciewet van 30 april 1836, strekkende tot een evenwichtige aanwezigheid van vrouwen en mannen in de gemeentelijke en provinciale adviesraden.

§ 4. Het mandaat van de leden en de plaatsvervangers loopt vier jaar. In het geval van een vacature wordt het mandaat van het lid voleindigd door zijn vervanger.

§ 5. Het voorzitterschap wordt bij toerbeurt uitgeoefend door een oudere behorende tot de Nederlandse of Franse taalgroep, die verkozen wordt door en onder de in § 1 bedoelde leden van de plenaire vergadering, telkens voor een termijn van twee jaar.

§ 6. De ondervoorzitter behoort tot de andere taalgroep dan die van de voorzitter en wordt eveneens verkozen door en onder de leden bedoeld in § 1 van de plenaire vergadering, telkens voor een termijn van twee jaar.

§ 7. De Koning bepaalt het aantal leden en benoemt de leden en de plaatsvervangers die op de dubbele lijst worden voorgesteld.

Hij ziet erop toe dat de plenaire vergadering pluralistisch en representatief is samengesteld.

§ 8. De plenaire vergadering komt minstens driemaal per jaar samen.

§ 9. De plenaire vergadering vervult de volgende taken :

1º zij brengt niet bindende adviezen op eigen initiatief, of op vraag van de federale regering, van het federaal Parlement of van de ministers die bij het ouderenbeleid betrokken zijn, en ziet erop toe dat aan de noden van de ouderen wordt tegemoetgekomen. Hiervoor kan zij een beroep doen op door de administraties verrichte studies en eventueel deskundigen horen;

2º zij bespreekt de beleidsverklaring van de regering wat de aangelegenheden betreft die verband houden met de ouderensector;

3º zij vaardigt, op verzoek van een minister die bij het ouderenbeleid betrokken is, waarnemers af naar de in het kader van de Europese Unie opgerichte adviescomités;

4º zij evalueert de kwaliteit van de dienstverlening door de overheidsdiensten die bevoegd zijn voor het seniorenbeleid.

Art. 5

Het bureau

§ 1. Het bureau is belast met de technische en administratieve coördinatie van de werkzaamheden van de plenaire vergadering en de verschillende afdelingen.

Het bureau neemt het secretariaat waar, bereidt de bijeenkomsten van de plenaire vergadering en van de afdelingen voor en deelt alle nodige inlichtingen mee aan de leden van de plenaire vergadering en van de afdelingen.

§ 2. Het bureau is samengesteld uit de voorzitter en de ondervoorzitter van de plenaire vergadering, een vertegenwoordiger van de ministers die bevoegd zijn voor de sector van de senioren, een vertegenwoordiger van de minister van Financiën, leden gekozen uit de plenaire vergadering en ambtenaren van de betrokken federale overheidsdiensten (of hun vervangers).

De juiste samenstelling van het bureau wordt bepaald door de Koning en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

§ 3. De leden van het bureau nemen deel aan de bijeenkomsten van de plenaire vergadering en van de verschillende gespecialiseerde technische afdelingen.

Art. 6

De gespecialiseerde technische afdelingen

De plenaire vergadering richt onder zijn leden vijf gespecialiseerde technische afdelingen op :

1º een afdeling gelijkheid van kansen,

2º een afdeling sociale integratie — bestrijding van kansarmoede,

3º een afdeling pensioenen,

4º een afdeling toegankelijkheid van de gezondheidszorg,

5º een afdeling mobiliteit.

Deze afdelingen hebben als taak de verschillende federale aangelegenheden in het seniorenbeleid aan te pakken en de plenaire vergadering in haar taken bij te staan, meer bepaald door het opstellen van verslagen.

De Koning kan het aantal afdelingen uitbreiden, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Art. 7

Slotbepalingen

§ 1. De Koning legt de begrotingsmiddelen vast en het budget waarop zij worden uitgetrokken.

§ 2. De Koning bepaalt de regels voor de tenlasteneming van de werkingskosten van het Comité, met inbegrip van de kosten voor het afsluiten van een verzekering voor de leden en de deskundigen van het Comité tegen ongevallen die tijdens de vergadering gebeuren of op de weg naar of van de vergadering, alsook van een forfaitaire vergoeding en het bedrag hiervan voor de verplaatsingskosten van de leden van de plenaire vergadering en de secretariaatskosten van de leden van die plenaire vergadering die zitting hebben in het bureau en in de verschillende afdelingen.

§ 3. Het Comité stelt een huishoudelijk reglement vast en legt dit ter goedkeuring voor aan de bevoegde ministers.

§ 4. Het Comité stelt ieder jaar een activiteitenverslag voor aan zijn lastgevers, als bepaald in artikel 4, § 9, 1º.

§ 5. Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk twaalf maanden nadat de wet is aangenomen.

29 november 2005.

Olga ZRIHEN.
Philippe MAHOUX.