3-146 | 3-146 |
De voorzitter. - De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Ook over deze kwestie heb ik de minister aanvankelijk een schriftelijke vraag gesteld. Ditmaal kreeg ik wel een antwoord, maar ik was het met de minister niet eens. Ik heb deze vraag om uitleg dan ook vooral ingediend om in een debat met de minister een en ander uit te diepen. Daarom betreur ik het ten zeerste dat de minister afwezig is.
Mijn schriftelijke vraag dateert van 21 maart 2005 en betreft het taalgebruik bij de rijexamens. Het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bevat een aantal onwettige en ongrondwettige bepalingen. Het gaat om de bepalingen die mensen die geen van onze drie landstalen machtig zijn, de mogelijkheid bieden om hun rijexamen af te leggen in een andere taal dan één van de drie officiële landstalen.
In zijn antwoord op deze vraag beweert de minister dat er niets aan de hand is. Dat durven wij te betwisten. De minister of althans zijn voorgangers, hebben enkele jaren geleden bij koninklijk en bij ministerieel besluit een aantal bepalingen ingevoerd in verband met het taalgebruik bij het afleggen van het theoretisch en het praktisch examen. We vinden die terug in het koninklijk besluit betreffende het rijbewijs van 23 maart 1998, meer bepaald in artikel 32, §3, dat bepaalt dat het theoretische examen met behulp van een beëdigde tolk mag worden afgelegd, in artikel 39, §8, waar hetzelfde wordt gesteld voor het praktische examen, en in artikel 63, §1, waarin de retributies hiervoor worden bepaald.
Artikel 30 van de Grondwet zegt evenwel dat het taalgebruik vrij is en enkel bij wet kan worden ingevoerd en dan nog alleen in zaken van openbaar gezag en in gerechtszaken. Dus bij koninklijk of bij ministerieel besluit. En dat is nu net wat de voorgangers van de minister wél hebben gedaan, aangezien we geen taalbepalingen terugvinden in de wet betreffende de politie over het wegverkeer van 16 maart 1968. De ingevoerde bepalingen over het taalgebruik zijn met andere woorden ongrondwettig.
De minister antwoordt hierop dat er geen taalbepalingen zijn ingevoerd, omdat er niet wordt bepaald in welke taal de examens mogen worden afgelegd maar enkel wordt gestipuleerd dat er een beroep mag worden gedaan op een tolk. Hij voegt eraan toe dat de gebruikte taal een van de landstalen is. Indien dat zo zou zijn, begrijp ik alvast niet wat de rol van de tolk wel mag zijn in het geval van de theoretische examens. Met deze uitleg gaat de minister in elk geval wat te kort door de bocht, en wel om twee redenen.
Ten eerste wat de feiten betreft. In artikel 63, §1, dat betrekking heeft op de retributies, staat immers woordelijk `theoretisch examen met vertaalde vragen'. Zulk een examen kost 2,50 euro. Ik denk dat we daaruit alleen maar kunnen besluiten dat het examen niet in één van de landstalen gebeurt, ook niet wat de vragen betreft. Kan de minister dat even uitleggen?
Ten tweede wat de grond van de zaak betreft. Zelfs al gaan we ervan uit dat het niet om een taalbepaling gaat, maar alleen om de hulp van tolken, die enkel mondeling vertalen voor de particulieren, dan nog kan om meerdere redenen worden gesteld dat dit onwettig is. Bij de theoretische examens worden de tolken ter beschikking gesteld door de examencentra zelf. Het is het examencentrum dat de beëdigde vertalers kiest en hen vergoedt. Maar artikel 50 van de Samengevoegde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, (SWT) bepaalt dat `de aanstelling uit welken hoofde ook, van private medewerkers, opdrachthouders of deskundigen, de diensten niet ontslaat van de toepassing van deze gecoördineerde wetten.' Zelfs in de veronderstelling dat de burgers zelf tolken mogen meebrengen, zoals bij de praktische examens, dan is er nog een overtreding van de SWT.
Als de taalwet in bestuurszaken immers het gebruik van een aantal talen voorschrijft, dan houdt dat in dat enkel deze talen mogen worden gebruikt en geen andere. Wat het praktische examen betreft, is de taalwet in de huidige stand van zaken zeer uitdrukkelijk: uitsluitend het Nederlands of het Frans mogen worden gebruikt. Het is zelfs zo dat de burger, zo stelt de Raad van State zowel in adviezen als in arresten, de verplichting heeft om, wanneer hij zich tot het bestuur wendt, de bestuurstaal te gebruiken. Ik verwijs naar het arrest nr. 79.431 van de Raad van State en naar het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State met nr. L 31.933/3 van 5 juli 2001.
Er bestaat dus momenteel, vanuit verschillende benaderingen, geen rechtsgrond om de rijexamens, zowel de theoretische als de praktische, in andere dan de landstalen te laten verlopen.
De taalwetgeving is echter nogal ingewikkeld en bovendien onlogisch. Artikel 1, §1, 2º, van de Samengevoegde Wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken (SWT) stelt dat de taalwet in bestuurszaken ook van toepassing is op natuurlijke en rechtspersonen die concessiehouder zijn van een openbare dienst of die belast zijn met een taak die de grenzen van een privaat bedrijf te buiten gaat en die de wet of de openbare machten hun hebben toevertrouwd in het belang van het algemeen. De taalwetgeving is bijgevolg van toepassing op de examencentra.
Wat het theoretische examen betreft, bepaalt artikel 1, §2, van het ministerieel besluit van 7 februari 1977 houdende bepaling van het aantal, de plaats van vestiging, de territoriale bevoegdheid en de regelen betreffende de organisatie van de examencentra, in uitvoering van artikel 25, §2, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, dat de kandidaten dit mogen afleggen in een examencentrum van hun keuze. Dit wil concreet zeggen dat iedereen zijn examen in een centrum om het even waar in het land kan afleggen. Krachtens de samengevoegde wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken (SWT) heeft die bepaling tot gevolg dat alle examencentra als een uitvoeringsdienst moeten worden beschouwd, die voor de berichten en mededelingen aan het publiek het Nederlands en het Frans moeten gebruiken. Wat hun betrekkingen met particulieren betreft, moeten zij het Nederlands, Frans of Duits gebruiken, al naar gelang de keuze van de particulier. Dit betekent concreet dat elk centrum, of het nu in Luxemburg of in Oostende is gevestigd, in principe het Nederlands en het Frans moet gebruiken, en desgevallend ook nog het Duits.
Omwille van volgens ons illegale faciliteiten in deze aangelegenheid wordt de zaak nog iets ingewikkelder. Volgens §3 van artikel 1 van het ministerieel besluit van 7 februari 1977 mogen de kandidaten die het theoretisch examen via een tolk wensen af te leggen, het examen afleggen in één van de daartoe geselecteerde examencentra naar keuze. Met andere woorden, ongeacht de woonplaats, mag het examen worden afgelegd in één van deze geselecteerde examencentra. Volgens de taalwetgeving zijn al die examencentra ook in dit geval uitvoeringsdiensten, wat als gevolg heeft dat het Nederlands, het Frans en desgevallend het Duits moeten worden gebruikt voor de theoretische examens in die centra. In geen geval mag een andere taal worden gebruikt.
Voor het praktische examen ligt dat anders. Hetzelfde ministerieel besluit bepaalt dat het examen moet worden afgelegd in het examencentrum dat bevoegd is voor de gemeente waarin men woont, zoals wordt bepaald in bijlage 2 van datzelfde ministerieel besluit. Dit betekent dat men het examen niet in een centrum naar keuze kan afleggen, maar alleen in een centrum met beperkte territoriale bevoegdheid. Met toepassing van de taalwetgeving gaat het hier om een gewestelijke dienst en gelden de artikelen 32 tot 38 van de samengevoegde wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken. Samengevat komt het erop neer dat gewestelijke diensten die in Vlaanderen en Wallonië gelegen zijn, `uitsluitend' het Nederlands, respectievelijk `uitsluitend' het Frans mogen gebruiken zowel voor hun berichten en mededelingen aan het publiek als voor hun betrekkingen met particulieren. Het woord `uitsluitend' maakt hier alvast heel duidelijk dat vreemdelingen die geen van onze drie landstalen machtig zijn, geen aanspraak kunnen maken op een tolk, ook niet op eigen kosten.
De huidige regeling bevat ons inziens niet alleen een aantal illegale faciliteiten voor vreemdelingen, in taalkundig opzicht steekt ze bovendien weinig logisch in elkaar. Het zou veel beter zijn om de centra, zowel voor het praktische als voor het theoretische examen, zo in te delen dat het examen in Vlaanderen uitsluitend in het Nederlands en in Wallonië uitsluitend in het Frans kan worden afgelegd.
Van de minister had ik graag vernomen of hij erkent dat de huidige regeling effectief op talrijke punten in tegenstrijd is met zowel de taalwet in bestuurszaken als met de Grondwet en of hij maatregelen overweegt om aan die onwettige en ongrondwettige toestand te verhelpen?
Ziet de minister in dat de huidige territoriale regeling en als gevolg daarvan de huidige taalregeling alles behalve logisch en eenduidig zijn en bovendien de eentaligheid van de taalgebieden niet eerbiedigen? Overweegt hij om daar iets aan te doen?
De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Misschien zou de heer Van Hauthem over deze zeer lange vraag best in de bevoegde commissie met collega Landuyt van gedachten wisselen.
Ik kan alleen een zeer kort antwoord voorlezen.
Ten eerste bestaat er geen ongrondwettige toestand aangezien er in de examencentra altijd één van de landstalen wordt gebruikt. De aanwezigheid van een tolk verandert daar niets aan.
Op de tweede vraag moet ik ontkennend antwoorden. Senator Van Hauthem kan zich misschien tot de Vaste Commissie voor Taaltoezicht wenden.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Ik kan geen vraag om uitleg stellen in de commissie; ons reglement verplicht mij dat in de plenaire vergadering te doen.
De staatssecretaris vermag daaraan niets, maar mocht de minister zelf hebben geantwoord, dan had ik nu aanvullende vragen kunnen stellen.
Het heeft geen zin dat ik aan de staatssecretaris uitleg waarom ik het niet eens kan zijn met zijn antwoord, want hij beschikt alleen over een geschreven antwoord van de bevoegde minister.
De laatste suggestie zal in elk geval gehoor vinden. Het loont inderdaad de moeite om onze argumenten eens voor te leggen aan de Vaste Commissie voor Taaltoezicht.