3-143 | 3-143 |
De voorzitter. - Mevrouw Pehlivan, mevrouw Talhaoui, de heren Mahoux en Van Nieuwkerke, rapporteurs over het ontwerp van programmawet en over het ontwerp van bijzondere wet, verwijzen naar hun schriftelijk verslag.
De heren Willems, Galand en Cornil, mevrouw De Schamphelaere en mevrouw Talhaoui, rapporteurs over het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, verwijzen naar hun schriftelijk verslag.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - We hebben vanochtend de eer een staatssecretaris onder ons te hebben voor het debat over de programmawet. Wanneer het over de essentie gaat, moet het debat in de Senaat blijkbaar worden gedood. Colloquia en tentoonstellingen zijn veel belangrijker dan een politiek debat over maatregelen die de essentie van het regeringsbeleid moeten vertalen.
De bespreking van programmawetten of daarmee samenhangende wetten geeft telkens aanleiding tot een ongelooflijke tijdsdruk. Dat is niet de schuld van de oppositie. Ik heb in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden een gericht betoog van 45 minuten gehouden over de fiscale regularisatie. Ik stel vast dat dit werd samengevat in vier alinea's waarin geen enkel van mijn argumenten werd weergegeven. Deze wijze van het weergeven van argumenten van de oppositie in een verslag over een dergelijk belangrijke materie ervaar ik als een tekortkoming. Ik verwijt de rapporteur niets persoonlijk, want is het gevolg van de wijze waarop in het Parlement thans belangrijke punten worden aangepakt. Ook de media melden dat de wijze waarop het Parlement, en de Senaat in het bijzonder, deze week al deze belangrijke ontwerpen moet behandelen de zoveelste illustratie is van de visie van paars op het beleid. Paars is in 1999 aan het bewind gekomen met het voornemen een breekpunt te zijn in de politieke geschiedenis van ons land. Paars streefde een totaal nieuwe aanpak na, zowel wat de verbale presentatie als de beleidsopties betreft, een vorm van politiek radicalisme die moest leiden tot een nieuwe politieke cultuur.
Met een cocktail van beelden, voorstellen en maatregelen diende te worden geïllustreerd wat de gangbare opinie moet zijn en wat politiek correct is, namelijk de opvatting van de meerderheid. Het voeren van oppositie zou in se al het bewijs zijn van niet politiek correct denken. Dat heeft geleid tot ideologische of politieke polarisering over concrete politieke problemen, die door de aanwezigheid van het Vlaams Belang in het Vlaamse politieke landschap niet is verzacht. Voor de meerderheid betekent dit dat de wijze waarop men de politieke tegenstrever aanziet en aanpakt ook fundamenteel is veranderd. Het komt erop aan de politieke tegenstander te destabiliseren en in ieder geval de oppositie geen ruimte te geven om echt deel te nemen aan het politieke debat.
Daaruit volgt een negatieve visie op het politieke debat als zodanig, want de publiciteit van dat debat moet erop gericht zijn die nieuwe politieke cultuur en die nieuwe opvattingen naar voren te brengen. Het is een objectief gegeven dat de politieke rol van het parlement verder wordt afgezwakt. Ik laat nog even buiten beschouwing of dit zo bedoeld is of een louter gevolg is. Enkel in het parlement is de oppositie nog aan het woord, maar als het de bedoeling is om de tegenstrever geen zuurstof te geven om politiek te ademen, moet het debat worden voorgesteld als overbodig. Dus: de Senaat is overbodig, alsof de 87 parlementsleden van het Brusselse Gewest een veel hoger niveau zouden bereikt hebben dan de 71 senatoren.
Dat is de reden voor al die minachtende verklaringen vanwege mensen van wie vroeger gedacht werd dat ze opkwamen voor democratische waarden en die nu het parlementaire debat en de manier waarop het verloopt ontkennen en a priori discrediteren. Iedere toespraak op deze tribune wordt bijgevolg als totaal nutteloos en feitelijk ongepast aangezien. De achterliggende filosofie gaat terug tot een bepaalde visie op de politiek die naar mijn mening zowel in de maatregelen als in de stijl van deze regering tot uiting komt. Het betreft de visie van Carl Schmitt, die soms wordt aangezien als de grote nazi-jurist en die zegt dat men alles bipolair moet bekijken: in de economie is er winst of verlies, in de moraal is er goed of kwaad, in de esthetische benadering is er mooi of lelijk.
Dat is ook zo in de politiek: je hebt de aanhanger en de tegenstrever. Die tegenstrever moet je als de vijand bekijken en je moet je niet laten leiden door idealisten als Montesquieu of de Tocqueville die het hebben over de scheiding der machten en het respect voor de tegenstrever, of over de redelijkheid in de parlementaire democratie.
De tegenstander is de vijand en de vijand moet worden vernietigd. Dat is in het kort de theorie van Carl Schmitt, die in feite de opvattingen van Hobbes en Machiavelli overneemt. Mensen zijn zeer pragmatisch. Ze laten zich gemakkelijker leiden door individuele materiële voordelen dan door een ideologische of ideële voorstelling van het algemeen welzijn. Men moet de laagste instincten van de mensen herkennen en ze manipuleren. De politieke tegenstrever moet daarom met brutaal geweld worden aangepakt. De politiek heeft immers maar één doel: winnen en de tegenstrever doen verliezen. Een dergelijke opvatting verschilt volledig van de stelling dat in de politiek een redelijk debat moet kunnen plaatsvinden, dat winnen of verliezen niet noodzakelijk altijd absoluut moet worden nagestreefd en dat een andere aanpak mogelijk is.
Deze fundamentele cesuur is niet alleen in België, maar ook in het buitenland in het politieke discours merkbaar. De voorstelling van de politiek in de media waar alles in 20-secondenboodschappen moet worden verpakt, werkt die bipolaire benadering van de politiek in de hand.
Dat betekent concreet dat ook de vorm van het politieke debat fundamenteel moet worden veranderd. Ten eerste moeten de argumenten ad hominem worden geactiveerd. Dat is typisch paars: de politieke analyse van mevrouw Van den Bossche komt neer op een aanval op de Nederlandse minister-president Balkenende en de minister van Justitie Donner - die in Nederland is uitgeroepen tot minister van het jaar - en dit niet met objectieve argumenten, maar met commentaar op het kapsel, de kledij, de vorm van de das. Onder het mom van de politieke correctheid van het pluralisme en de tolerantie zal iedereen zich uiteindelijk, net als onder Mao Tse-Tung, op dezelfde manier moeten gaan kleden. De kledij is dan de uiting van de ideologische superioriteit of inferioriteit om aan politiek te doen. Dat is een typische toepassing van de onderrichtingen van Carl Schmitt.
Vervolgens moet de uitvoerende macht worden versterkt, waardoor alleen de regering een politieke rol speelt. Met de rest hoeft niet te veel rekening te worden gehouden: dat zijn babbelaars die niets nuttigs doen. Het gaat om de macht, het gebruik van de macht. Wie de macht heeft, moet ze gebruiken. Alle middelen zijn goed om aan de macht te komen en eens de macht in handen, moet men met alle middelen aan de macht blijven.
In deze analyse moet de uitvoerende macht dan ook alle trucs gebruiken. Om begin volgend jaar een begroting in evenwicht te kunnen voorstellen, moeten alle onroerende goederen van België - het nieuwe justitiepaleis van Antwerpen zelfs de dag voor Kerstmis - worden verkocht. De middelen en de beoordeling van de gebruikte middelen spelen geen rol. Alleen het resultaat is belangrijk in het machtsdenken.
In die zin is paars inderdaad een cesuur: paars betekent een belangrijke verandering in de wijze waarop aan politiek wordt gedaan. De manier waarop in één week de commissies en de plenaire vergadering zowel een programmawet, een wet diverse bepalingen en een wet bijzondere opsporingstechnieken moeten behandelen, is een parlement onwaardig.
Als oppositielid kan ik dat alleen maar aanklagen. Ik bekijk al die nummertjes van democratische verontwaardiging van de leden van de meerderheid dan ook met scepticisme. In het debat over de invulling van het parlementaire mandaat en het parlementaire debat, dat essentieel een debat is tussen meerderheid en oppositie, blijven de leden van de meerderheid vaak in gebreke.
Dat bleek eens te meer bij de bespreking van de programmawet in de commissie. De leden van de meerderheid hadden de instructie gekregen dat ze het woord niet mochten nemen. Minister Reynders hoefde ook niet te antwoorden op de argumenten van de oppositie, want hij heeft als minister per definitie gelijk en de oppositie heeft per definitie ongelijk. Dat is alweer een voorbeeld van de opvatting van Carl Schmitt dat wie politieke macht heeft, per definitie gelijk heeft.
Een parlementaire democratie kan niet op een dergelijke wijze werken omdat hierdoor ook de kwaliteit van de samenleving wordt aangetast. De politiek heeft een zeer grote voorbeeldfunctie. Plato en Aristoteles hadden dat al zeer goed aangevoeld met de stelling dat `de rust en de orde in de geest en het hart van de mensen wordt bevorderd door de rust en de orde in de samenleving, de politieke organisatie.' Als het politieke debat enkel en alleen op grond van het machtsdenken wordt gevoerd en de normen niet langer essentieel zijn, dan leidt dat tot onrust in de samenleving en mogelijk ook tot politieke verschuivingen.
Dat is misschien een hooggestemde gedachte op een vrijdagmorgen, maar die Gedanken sind frei. De oppositie kan die gedachte enkel maar naar voren brengen voor het verslag. Ik kan er op rekenen dat het verslag van de plenaire vergadering volledig is in tegenstelling tot dat van de commissie waar mijn woorden zijn gecensureerd.
De eenmalige bevrijdende aangifte is een illustratie van de manier waarop in ons land nu aan politiek wordt gedaan. De regering gaat enkel en alleen uit van het machtsdenken en laat zich niet leiden door het rechtvaardigheidsgevoel. Over de gevolgde methode kan heel wat worden gezegd. De toon maakt immers de muziek.
De Raad van State stelt in zijn advies over de regeringsvoorstellen voor fiscale regularisatie het volgende: `Bij hoofdstuk VII (de artikelen 118 tot 123 van het voorontwerp) worden in de wetgeving betreffende de federale belastingen en in het strafrecht bepalingen van bijkomende aard ingevoegd die van aanzienlijk belang zijn. Die bepalingen moeten worden opgenomen in een afzonderlijke wet, niet in een hoofdstuk van de programmawet'. Dat is normaal. Zo verbiedt het Franse constitutionele hof dat door de stemming van de ene wet een amendement op een andere wet wordt goedgekeurd.
Men had beide onderwerpen dus afzonderlijk moeten bespreken. Dit illustreert nogmaals het machtsdenken. Alle afspraken, zelfs over de kleinste details, omtrent een tekst die als het ware meer dan bijbelwaarde heeft, worden voorgelegd aan het kernkabinet en in het kader van het politiek compromis door Kamer en Senaat goedgekeurd.
De fiscale regularisatie komt neer op fiscale amnestie en getuigt volgens CD&V niet van enig rechtvaardigheidsgevoel. Analyse wijst uit dat de tekst over de fiscale regularisatie te vergelijken valt met deze over de eenmalige bevrijdende aangifte van enkele jaren geleden, aangezien daarin de woorden `eenmalige bevrijdende aangifte' gewoon werden vervangen door `regularisatieaanvraag' of `regularisatieaangifte'. Het tarief vormt het enige verschil. Hoe langer men fraudeert, hoe beter de amnestievoorwaarden worden die men krijgt. Destijds werd gezegd dat wie geen eenmalige bevrijdende aangifte deed, een boete van 100% zou krijgen, maar twee jaar later is de fiscale sinterklaas terug.
Ook dit vormt een illustratie van de politiek volgens de opvatting van Carl Schmitt: louter pragmatisch, met het oog op macht en opbrengst. Men verkiest dat de burger belastingen betaalt, want anders verliest de overheid die inkomsten. Om het succes van deze tweede ronde fiscale amnestie te verzekeren wordt het tarief van de boete daarom zelfs lager dan dat van de eenmalige bevrijdende aangifte.
Dat men met de fiscale regularisatie verwarring zaait en probeert de tegenstander te destabiliseren blijkt uit volgende vaststellingen. De federale overheid beweegt zich op het domein van de deelstaten, is terzake niet bevoegd en neemt de bijzondere wet tot hervorming der instellingen niet in acht.
In de verschillende artikelen betreffende de fiscale regularisatie vinden we een zeer algemene, dubbelzinnige omschrijving van de inkomsten, roerende, onroerende en andere, die onder de regularisatie kunnen vallen. Bovendien lees ik in artikel 123 de volgende bepaling: `Personen die zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven, bedoeld in de artikelen 449 en 450 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in de artikelen 73 en 73bis van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde, in de artikelen 133 en 133bis van het Wetboek der successierechten, in de artikelen 206 en 206bis van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, in de artikelen 207/1 en 207bis van het Wetboek van de met het zegel gelijkgestelde taksen of aan misdrijven omschreven in artikel 505 van het Strafwetboek, in zoverre die betrekking hebben op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit de voormelde misdrijven zijn verkregen, op de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld, of op de inkomsten uit de belegde voordelen, evenals personen die mededaders of medeplichtigen zijn aan deze misdrijven in de zin van de artikelen 66 en 67 van het Strafwetboek, blijven vrijgesteld van strafvervolging uit dien hoofde, ...'
Dat is klaar en duidelijk: amnestie. Opheffing van strafvervolging, dat is amnestie. Het staat er letterlijk. Al wie een inbreuk pleegt op al die bepalingen van het Strafwetboek en van de fiscale regels die strafrechtelijk worden bestraft, wordt vrijgesteld van strafvervolging.
U hebt gehoord over welke belastingen het allemaal gaat. Het gaat ook over successierechten en registratierechten. Is de federale overheid daarvoor bevoegd? Neen. In het arrest van het Arbitragehof over de eenmalig bevrijdende aangifte van 20 april 2005 staat het hele probleem zeer keurig geanalyseerd. Wie dat arrest leest, weet dat de collega's straks een regularisatie zullen goedkeuren die in strijd is met de wet op de bevoegdheidsverdelende bepalingen van 1989.
Het Arbitragehof onderzocht welke bepalingen ter zake van toepassing zijn en somde ze op. Artikel 3 van de bijzondere wet bepaalt dat de federale overheid blijft instaan voor de inning van de successierechten van de rijksinwoners en het recht van overgang bij overlijden van niet-rijksinwoners, de registratierechten, enzovoort, maar dat de regio's de bevoegdheid erover in handen hebben. De Raad van State had vroeger reeds opgemerkt dat de eenmalig bevrijdende aangifte geen betrekking kon hebben op de fiscale materies die naar de regio's zijn overgedragen. Het Arbitragehof herinnert daaraan en, om aan het bezwaar van de afdeling Wetgeving van de Raad van State tegemoet te komen, zijn, volgens de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat tot de bestreden wet heeft geleid, alle verwijzingen naar gewestelijke belastingen geschrapt. Volgens de minister van Financiën was het de bedoeling een wet uit te vaardigen die uitsluitend betrekking heeft op federale aangelegenheden.
Uit wat voorafgaat, volgt dat de bestreden wet enkel de regularisatie van de federale belastingen beoogt. Met die maatregel heeft de federale wetgever een bevoegdheid uitgeoefend die hem eigen is. Bovendien zijn de gewesten betrokken geweest bij de invoering van de bestreden wet. Er zijn met het oog op de naleving van de bevoegdheidsverdelende regels specifieke wetgevende gewestelijke regelingen tot stand gekomen. Het Arbitragehof verwijst dan naar het Overlegcomité, naar een samenwerkingsovereenkomst die werd gesloten met de Waalse regio en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en naar het decreet dat door het Vlaams Parlement werd aangenomen.
De argumentatie van het Arbitragehof is dubbel: ten eerste, dat de regering zegt dat ze enkel bij federale materies blijft en, ten tweede, dat de gewesten bij de eenmalig bevrijdende aangifte betrokken zijn geweest. Bijgevolg beschouwd het Arbitragehof de regeling als conform de Grondwet.
De regering had echter een subsidiair argument ingeroepen, dat ze ook nu inroept, maar dan als hoofdargument, namelijk dat de inning van de gewestbelasting door de federale overheid gebeurt. Ze beweert dat fiscale amnestie of fiscale regularisering een sanctie is of een regeling van procedurele aard in verband met de inning van de belastingen en dus een federale bevoegdheid is. Met andere woorden, de federale overheid kan onder het mom dat het gaat om een procedureregeling vrijstelling van belasting verlenen, vrijstelling verlenen van de lopende intresten die van rechtswege lopen vanaf de datum van aangifte, of van de bepaalde boetes.
Het Arbitragehof heeft deze argumentatie, die werd ingeroepen door de advocaten van de ministerraad, reeds verworpen. Ik citeer overweging B.13.4 van het arrest. `Voor zover de betrokken gewesten de gevolgen van de bestreden wet uitbreiden tot de gewestelijke belastingen die tot hun bevoegdheid behoren, vermag de federale overheid, die de inning van die gewestelijke belastingen verzorgt, besluiten af te zien van de strafvordering die aan haar bevoegdheid inzake de dienst van de gewestelijke belastingen is verbonden.' Kan de federale regering meedelen krachtens welke beslissingen de betrokken gewesten de gevolgen van het bestreden wetsontwerp uitbreiden tot de gewestelijke belastingen? Welk decreet van het Vlaams Gewest is ter zake goedgekeurd? Is er met Vlaanderen een samenwerkingsovereenkomst gesloten over deze materie? Dat is de kern van de argumentatie van het Arbitragehof.
Het antwoord is bekend. Er is geen akkoord, er is geen decreet, er is geen samenwerkingsovereenkomst. De regering geeft vrijstelling voor de betaling van successierechten en registratierechten, voert de fiscale amnestie in, heft strafrechtelijke bepalingen op, terwijl de tekst van het arrest van het Arbitragehof ondubbelzinnig klaar en duidelijk is.
De eminente vice-eerste minister en minister van Financiën, die tussen de verschillende verkopen van onroerende goederen nog even de tijd heeft om de Kamer of de Senaat binnen en buiten te gaan, zegt nu dat de argumentatie van het Arbitragehof niet geldt omdat het om een verwerping van een beroep gaat. Er wordt werkelijk gelachen met de juridische competentie die in de Senaat aanwezig is! In een verwerpingsarrest wordt aangegeven hoe de artikelen moeten worden geïnterpreteerd om conform de grondwet te zijn. Dat betekent natuurlijk niet dat de overwegingen niet gelden. De overwegingen van het Arbitragehof hebben de constitutionele grens vastgelegd waarbinnen de eenmalige bevrijdende aangifte of waarbinnen de regularisatie mogelijk is.
De regeling is ingegeven door machtsdenken, dat zich aan geen enkele regel van de rechtsstaat onderwerpt, dat de laagste houdingen van de burgers - namelijk het niet betalen van belastingen - wil honoreren, en bereid is alles prijs te geven voor de opbrengst van de belastingen. Het is een illustratie van de politieke cultuur die de geloofwaardigheid van de politiek ten zeerste aantast.
In ieder geval toont deze regeling nogmaals aan dat deze meerderheid geen rechtvaardigheidsgevoel heeft. De meerderheid voert een politiek die gericht is op de onmiddellijke bevrediging van individuele voordelen van de aanhangers van de meerderheidspartijen of van degenen die geacht worden de aanhangers van die partijen te zijn. Ik wil niet beweren dat de MR of de VLD de partijen zijn van de fraudeurs. Er wordt wel gezegd dat de eis om fiscale amnestie eerder een wens is van de liberale partijen, die steeds gevoelig geweest zijn voor belastingen, maar niemand heeft ter zake een monopolie.
Vroeger werden de socialistische partijen in ons land wél gedreven door een rechtvaardigheidsgevoel. Ze vonden dat politiek, ook ethisch moest zijn. De klassieken van de liberale filosofie plaatsten trouwens de politiek ook tussen de moraal en de economie. Maar zelfs op het punt van de rechtvaardige inning van belastingen en de rechtvaardige betaling van belastingen wordt met dergelijke argumenten geen rekening meer gehouden. Het enige doel van het gevoerde beleid is een begroting in evenwicht voor te leggen, terwijl daarmee fundamentele elementen van een democratische staat op de helling worden gezet.
In het parlement moet ook ruimte zijn voor een rechtvaardigheidstoets. Er worden allerlei toetsen, zoals milieueffectrapporten, opgesteld, maar er zijn ook andere rapporteringen nodig om het regeringsbeleid te beoordelen. Zowel wat de gevolgde methode, de doelstellingen als de voorstellen van de meerderheid betreft, is het voor ons onmogelijk met deze optie te kunnen instemmen.
De heer Paul Wille (VLD). - In de gezagsgetrouwe krant Het Belang van Limburg lees ik: `Parlementen met vakantie. Gisteren hebben Kamer, Senaat en Vlaams Parlement hun werkzaamheden voor 2005 beëindigd.' Als ik dat lees dan vraag ik me af waar de Senaat mee bezig is!
Toen ik bij de aanvang van de vergadering naast de voorzitter alleen een paar VLD'ers en de heer Hugo Vandenberghe zag, dacht ik: we kunnen in de gegeven omstandigheden mekaar maar beter niet jennen. Ik ben niet van gedachten veranderd, maar wil toch een kritisch betoog houden, zij het gezagsgetrouw zoals van een fractieleider van een meerderheidspartij mag worden verwacht.
Ik kan me niet ontdoen van een déjà vu-gevoel. Dat is niet verwonderlijk voor een bespreking die jaarlijks terugkomt. De inhoud van de programmawet kan wel verschillend zijn vergeleken bij vorig jaar, maar naar de vorm en de methode is er weinig of geen verschil.
Vorig jaar heb ik gezegd dat ik mij aan het einde van het jaar altijd een geprogrammeerde stemmachine voel, iemand die alles moet goedkeuren wat de regering voorstelt en nauwelijks of geen recht heeft om fouten te herstellen. Dat is geen verwijt aan de regering, maar een kritiek op de werking van het apparaat. In dat opzicht sta ik niet ver van het eerste deel van het betoog van Hugo Vandenberghe.
Natuurlijk maakt niet alleen de paarse bewindsploeg gebruik van vuilbakwetten en ik ga me ook niet amuseren met de achterhalen welke regering daarmee is begonnen. Ik zal me beperken tot de uitspraak die kamervoorzitter heeft gedaan toen op een zeldzaam ogenblik van eerlijkheid de praktijk van de programmawetten werd aangeklaagd. Ziehier wat voorzitter De Croo, dixit het Beknopt Verslag, over dit reële probleem zegt: `Dit is een zwakte. Zo zou men ook de bijzondere onderzoeksmaatregelen via een programmawet kunnen proberen te regelen. De ministers zouden stevig genoeg in hun schoenen moeten staan om hun werk in de commissies te doen in plaats van maatregelen te nemen via een programmawet. Dit wordt voornamelijk verklaard - en dat is een belangrijke uitspraak - door de praktijk die vóór 1995 gangbaar was. Toen beschikten Kamer en Senaat over identieke bevoegdheden. Elke assemblee keurde een wetsontwerp goed, dat vervolgens naar de andere assemblee werd verzonden. Door de wisselwerking tussen Senaat en Kamer kon de politieke overeenstemming binnen de meerderheid nog versterkt worden. Nu is het bicamerisme ingeperkt en heeft de Senaat minder bevoegdheden. De compromissen worden nu binnen één wet gezocht. Aan de aangeklaagde situatie moet rustig en op een correcte wijze een einde worden gemaakt.'
Daarmee is niet gezegd dat `het einde' voor de kamervoorzitter hetzelfde betekent als voor ons senatoren.
Het is natuurlijk waar dat wij en anderen in de loop der jaren hebben toegestaan dat het parlement louter een noodzakelijke etappe geworden is voor wat de uitvoerende macht wil. Het evenwicht van de trias politica is verstoord. Het parlement krijgt op het einde van het jaar een turf voorgelegd. De timing is onhaalbaar. De teksten bevatten veel onvolmaaktheden wat leidt tot amendementen, of erger nog, tot rechtzettingen door de regering zelf van onvolkomenheden die in de vorige programmawetten waren ingeslopen. Alleen door allerlei inventieve krachttoeren kunnen we de klus net voor Kerstmis klaren.
Niemand is blij met die gang van zaken en het is goed dat dit niet alleen in de wandelgangen wordt gezegd, maar ook hier. De heer Vandenberghe klaagt de situatie aan vanuit de oppositie, terwijl ik de onbalansen in de trias politica niet zie als een spel tussen meerderheid en oppositie, maar wel als een kwestie van machtsuitoefening en daar heb ik een probleem mee. Trouwens België kampt niet alleen met dat probleem van machtuitoefening. Ook andere landen hebben ermee te maken.
Over de grond van de zaak kan ik kort gaan. Enige tijd geleden zei de oppositie, vooral de CD&V, dat de programmawetten veel te omvattend waren. Vandaag hoor ik ze gelukkig niet klagen dat ze zo leeg zijn dat er haast niets in staat. Ik vind wel dat een goede programmawet een relatief kleine wet moet zijn van praktische politieke bijsturingen en dit keer is dat meer het geval dan vroeger, maar naar mijn gevoel nog niet genoeg.
Ik ga geen grote pleidooien afsteken over allerlei bepalingen in de programmawet zoals de oprichting van een staatsdienst met afzonderlijk beheer van Belgische paspoorten of visa, de aanmoedigende maatregelen inzake de verzoening van het professionele leven en het privé-leven bij de zelfstandigen, de sancties bij fraude inzake pensioenen, de maximumfactuur...
Als ik even stereotiep mag zijn, dan som ik nu enkele VLD-vriendelijke maatregelen op die ik inderdaad goed vind. Ik denk aan de integratie van de fiscale maximumfactuur in de sociale maximumfactuur, aan een aantal begeleidende maatregelen zoals de integratie van een aantal nieuwe prestaties in de maximumfactuur en aan de afschaffing van het hoogste plafond. Die maatregelen zullen ongetwijfeld leiden tot een betere bescherming.
De VLD blijft wel wat op zijn honger zitten omdat er voor de maximumfactuur geen evaluatie van het systeem is ingevoerd die mogelijke misbruiken moet tegengaan.
De maatregelen die de zelfstandigen in staat stellen hun gezins- en beroepsleven beter met elkaar te verzoenen, juichen we vanzelfsprekend toe.
Bij het lezen van al die kritiek op de techniek van de programmawet in de Kamer en elders, vroeg ik me af of het nog zin had dat ik daar zelf iets zou over zeggen. Als gezagsgetrouwe fractieleider kan ik echter niet anders dan ook nog vandaag, al zeggen de media dat het parlement al met vakantie is, te pleiten voor een nieuwe en betere praktijk. Het zou goed zijn dat we volgend jaar kunnen zeggen dat de kritiek die we vandaag uiten tot een resultaat heeft geleid en aangezien de kritiek op de omgang tussen regering en parlement nogal eensluidend is, stellen we voor om over de grenzen van oppositie en meerderheid heen een initiatief te nemen om te zeggen dat het volgende keer beter moet zijn.
M. Jacques Brotchi (MR). - Je dirai quelques mots au nom du groupe MR sur la loi-programme et la loi portant des dispositions diverses. Ces deux lois portées par le gouvernement que nous sommes chargés d'examiner aujourd'hui apportent de nombreuses avancées dans plusieurs secteurs.
Mon groupe se réjouit de constater qu'une des dispositions de la loi-programme porte sur les soins dentaires des enfants de travailleurs indépendants. En effet, l'assurance obligatoire des travailleurs indépendants prendra à son compte une partie des honoraires pour les soins dentaires des enfants jusqu'à leur douzième anniversaire, ce qui correspond à la quote-part personnelle s'appliquant aux bénéficiaires du régime général âgés de plus de douze ans. Cette mesure vise à mettre sur un même pied les enfants de travailleurs indépendants et ceux relevant du régime général en matière de soins dentaires. Mon groupe soutient évidemment une telle initiative.
La loi-programme donne également la possibilité au Roi de déterminer les prestations qui favorisent la conciliation entre la vie professionnelle et la vie privée des travailleurs indépendants.
Nous voulons souligner plusieurs dispositions qui concernent les soins de santé.
Nous nous réjouissons de la création de la base légale nécessaire à la mise en place d'un fonds d'impulsion pour la médecine générale destiné à soutenir financièrement les médecins généralistes qui souhaitent s'installer ou se regrouper au sein de pratiques collectives.
Nous soulignons les mesures prises dans la loi-programme en matière de traitement de la fertilité. Un remboursement forfaitaire des soins dispensés aux femmes dans le cadre d'un traitement de la fertilité par les centres ayant une expertise en la matière est prévu. Cette mesure permettra à davantage de femmes d'accéder à ces traitements visant à remédier aux problèmes d'infertilité. Il faut, en effet, permettre à toute la population de profiter des progrès offerts par la médecine. Un tel remboursement poussera les couples infertiles à ne pas considérer la fécondation in vitro comme la seule solution. Il leur permettra de recourir à des traitements moins lourds quand cela est possible.
Quant à la loi portant des dispositions diverses, elle comporte des mesures relatives au sevrage tabagique. Le Roi a ainsi la possibilité de déterminer les conditions de remboursement de l'aide au sevrage tabagique chez les femmes enceintes et leurs partenaires, ainsi que d'étendre l'intervention de l'assistance à une aide entamée pendant la grossesse et qui serait poursuivie pendant six mois après l'accouchement. Réduire la consommation de tabac de notre population et, plus particulièrement, la consommation de tabac chez les femmes enceintes, nous paraît à cet égard fondamental. Les mesures issues de la présente loi vont en ce sens et nous ne pouvons donc que nous en réjouir et soutenir une telle initiative. Nous souhaitons que l'effort entrepris par plusieurs membres du groupe MR pour lutter contre le tabagisme puisse se poursuivre, notamment en commission des Affaires sociales.
Plusieurs dispositions de la loi-programme et de la loi portant des dispositions diverses renvoient à des arrêtés royaux pour mettre en application les mesures législatives. Pour les derniers exemples que je viens de citer en matière de soins de santé, je serai vigilant afin que ces arrêtés royaux soient pris rapidement.
(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, ondervoorzitter.)
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Daags voor Kerstmis moeten opnieuw honderden artikelen worden besproken en niemand twijfelt eraan dat ze straks zullen worden goedgekeurd. De gekozenen van het volk, die krachtens de Grondwet de wetten moeten goedkeuren en de regering controleren, hebben het debat over die sliert artikelen pas woensdagavond kunnen aanvatten. Van de verkozenen wordt nochtans terecht verwacht dat ze waken over de goede werking van de parlementaire democratie, zodat die meer is dan een mediatiek gestuurde vierjarige stembusslag.
Ik overloop de programmawet en de wet houdende bijzondere bepalingen in vogelvlucht.
Pragmatisch als we zijn, kunnen we een aantal wetsbepalingen steunen. Ik denk bijvoorbeeld aan de verhoging van het maximumbedrag voor de belastingvermindering voor energiebesparende maatregelen tot 1000 euro niet-geïndexeerd, de korting op de stookoliefactuur door een gedeeltelijke terugbetaling van de BTW, de herinvoering van het belastingkrediet voor lage activiteiteninkomsten voor ambtenaren, de maatregelen voor de lichte vrachtwagens, de maatregelen met betrekking tot de accijnzen die sommige bedrijven moeten betalen, de vermindering van de bewaartermijn van de facturen en de elektronische archivering waardoor de administratieve rompslomp voor bedrijven afneemt. In dat grote pakket vinden we maatregelen terug, waarmee we het eens zijn; voor sommige ervan hebben we ooit zelf nog wetsvoorstellen ingediend.
Andere maatregelen echter kunnen we principieel absoluut niet aanvaarden. Ik wil daarvan drie voorbeelden geven.
Ik denk eerst en vooral aan de tweede fiscale en, deze keer, permanente amnestie. Wie zonder opzet zijn aangifte verkeerd heeft ingevuld, moet de kans krijgen om ze te wijzigen zonder een sanctie op te lopen. Dat is verdedigbaar. Wie echter bewust belastingen ontduikt, mag toch niet op dezelfde wijze behandeld worden als wie zijn aangifte correct invult. Dat is niet verdedigbaar.
CD&V heeft zich om ethische redenen fel verzet tegen de eenmalig bevrijdende aangifte en verzet zich vandaag even sterk tegen de hier voorgestelde regeling. Dat de regering verder gaat op de ingeslagen weg, kan niet verwonderen. Wij begrijpen evenwel niet hoe deze regeling er kan komen na de eenmalig bevrijdende aangifte van vorig jaar. Hoe kan een overheid geloofwaardig blijven, als ze de ene dag een eenmalig fiscale amnestie verleent en ze die fiscale amnestie de volgende dag permanent maakt? Door op zo'n korte tijd twee keer fiscale amnestie te verlenen wordt bovendien het fiscaal antifraudebeleid volledig onderuitgehaald.
Ten tweede zijn we het volkomen oneens met de verhoging van de belasting op de beveks. De pirouettes hierrond van de regering en vooral van minister Reynders zullen ons nog lang bijblijven. Het bevestigt het hoge improvisatiegehalte van de begroting 2006.
Op 13 oktober gaf minister Reynders een persconferentie, die de mist over het dossier had moeten doen optrekken. Dat een minister van Financiën aangeeft hoe de belastingplichtige een nieuwe taks kan omzeilen, was nog nooit gezien. De minister liet uitschijnen dat de maatregel in het verlengde van de Europese spaarrichtlijn lag, terwijl iedereen weet dat de spaarrichtlijn geldt voor buitenlanders die interesten innen in een andere lidstaat, maar de lidstaten niet verplicht om de spaargelden van de eigen burgers te belasten.
Of de meerwaarde van de fondsen al dan niet zou worden belast - een absolute primeur voor het Belgische fiscale beleid - bleef lang onduidelijk. Het kwam uiteindelijk tot een typisch paars compromis: de meerwaardebelasting wordt wel in de wet ingeschreven, maar de uitvoering ervan wordt voorlopig nog even uitgesteld.
Al even ongehoord was het advies van de minister van Financiën om over te stappen van een risicoloze naar een risicovolle belegging. Is de minister de beurscrash van 2002 en 2003 vergeten, toen heel wat mensen veel geld hebben verloren? Misschien was de slordige communicatie over de beveks wel gewild en diende de vaudeville vooral om de aandacht af te leiden van de nieuwe regeling inzake fiscale amnestie in de programmawet.
Ten derde is er de ingreep in het educatief verlof. Nu iedereen beseft dat kennis de toekomst is voor onze economie en dat permanente vorming ontzettend belangrijk is, hervormt de regering het betaald educatief verlof. De terugbetaling aan de werkgever van het geplafonneerd loon wordt herleid tot een beperkte forfaitaire bijdrage. CD&V is expliciet tegen die besparing, omdat ze volledig ingaat tegen de filosofie van, onder meer, het Generatiepact om vorming en opleiding te stimuleren.
Volgens CD&V vergen de meeste bepalingen van de programmawet en van de wet houdende diverse bepalingen een fundamenteel debat. Dat debat zou niet alleen boeiend en interessant kunnen zijn, maar ook kunnen bijdragen tot een betere wetgeving.
Ik wil daarvan graag één voorbeeld geven, namelijk de artikelen met betrekking tot het geneesmiddelenbeleid. Sommige van die artikelen zijn voor discussie en voor verbetering vatbaar. Collega's Beke en De Schamphelaere hebben daarop in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden uitdrukkelijk gewezen. Die maatregelen passen niet in een coherent geneesmiddelenbeleid op lange termijn. De minister `saucissoneert' de wetgeving en zo wordt het onmogelijk om tot een verantwoorde geneesmiddelenwet te komen.
Wij zijn bezorgd voor de goede werking van de parlementaire democratie in ons land. In de voorliggende wetsontwerpen staat er nog nauwelijks een artikel waarin geen bevoegdheid aan de koning wordt gedelegeerd. De belastingen worden verhoogd en verlaagd bij bericht in het Belgisch Staatsblad. Pensioenfondsen worden in de kas gestoken om de begroting in evenwicht te krijgen. De voorbije maanden was het overduidelijk dat de paarse regering bestuurt zonder het Parlement. Op een paar dagen tijd moet de Senaat een groot aantal wetten bespreken en goedkeuren zonder dat er tijd is voor een grondig debat.
Een zelfde crescendo kende de eerbied voor de Senaat niet. De Senaat is de jongste maanden dieper in zijn waardigheid aangetast dan ooit tevoren door staatssecretarissen die de antwoorden op vragen van de parlementsleden kwamen afdreunen, als zij ze al niet resumeerden en daarvoor inriepen dat uiteindelijk iedereen toch kan lezen.
De parlementaire democratie kende deze week opnieuw een dieptepunt. CD&V wil de regering ontmaskeren en zal daarom en om al de andere redenen die ik heb aangegeven, tegen de programmawet en tegen de wet houdende diverse bepalingen stemmen.
M. Berni Collas (MR). - Je voudrais aborder trois mesures importantes :
Il a été décidé d'étendre l'incitant fiscal pour les dépenses visant l'économie d'énergie. Il atteindra désormais 1.000 euros, quel que soit le type d'habitation. L'entretien d'une chaudière fera partie des travaux pouvant bénéficier de la réduction d'impôts, ce que nous saluons particulièrement.
L'intervention du gouvernement sous forme de chèques mazout permettra en outre d'octroyer une allocation à tout propriétaire, locataire ou occupant de l'habitation qui assume la facture de gasoil. Cette disposition vise les livraisons effectuées entre le 1er juin et le 31 décembre ; certains paiements ont déjà été effectués. Mon groupe se réjouit également que l'idée d'une ristourne forfaitaire pour les ménages qui se chauffent au gaz ou à l'électricité ait fait son chemin. Nous saluons aussi l'initiative du gouvernement de prévoir un échelonnement sans intérêt et sans coût supplémentaire du paiement des factures de mazout de chauffage. Nous sommes satisfaits de l'absence de discrimination dans l'application de cette mesure.
Quant à la régularisation fiscale, elle touchera toutes sortes de revenus ; elle est ouverte aux personnes physiques et morales. Les contribuables obtiendront l'immunité tant fiscale que pénale.
Ik laat het over aan de staatssecretaris om te antwoorden op de interventies van de twee vertegenwoordigers van de CD&V-fractie die deze maatregel hebben gestigmatiseerd. Dat is hun recht zoals ook de meerderheid het recht heeft om daarop te antwoorden.
(Voorzitter: mevrouw Anne-Marie Lizin.)
Les revenus et opérations soumis à la TVA seront astreints à un prélèvement fixé en application des règles relatives à l'impôt applicables selon la nature des revenus régularisés et en tenant compte de la période au cours de laquelle ces revenus ont été perçus. Après paiement de ce prélèvement, le contribuable aura la possibilité de jouir d'une liberté accrue pour disposer de ses capitaux. Nous y voyons un incitant supplémentaire, tout en rappelant d'ailleurs les modalités de financement alternatif de la sécurité sociale.
La disposition relative aux frais de garde d'enfants est une clarification des mesures prises en vertu de la loi du 6 juillet 2004. En effet, la modification apportée à l'article correspondant du code des impôts sur les revenus 92 entend objectiver les frais de garde d'enfants de moins de douze ans. Cette mesure s'étend aux milieux d'accueil quand ceux-ci ont un lien avec une autorité publique. Il est entendu que le paiement des frais ne fait pas obstacle à leur déduction par les parents, une autre mesure, à titre illustratif, que nous soutenons pleinement.
Enfin, nous tenons à souligner la mesure PC pour tous concrétisée dans le cadre de ce projet. Pour 60% des non-utilisateurs, le coût est un facteur important ; pour plus de 50%, le PC et l'internet sont trop difficiles à appréhender. La mesure de l'internet pour tous offrira une réduction totale d'environ 40%. Cet avantage fiscal prendra la forme d'un crédit d'impôts, en déduction de l'IPP équivalant à 21% du prix d'achat du matériel, avec un maximum de 147,5 euros pour un ordinateur de bureau et de 172 euros pour un ordinateur portable. Chaque paquet comprendra une formation de base de minimum quatre heures. Nous soutenons ce double dispositif. Cette mesure s'inscrit parfaitement dans la volonté du gouvernement de démocratiser l'accès à l'internet et à ses outils.
M. Hervé Jamar, secrétaire d'État à la Modernisation des finances et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances. - J'ai écouté attentivement les diverses interventions. J'y ai relevé un dénominateur commun, à savoir des remarques quant à la difficulté d'organiser les travaux parlementaires et au peu de considération que certains peuvent manifester à l'égard du Sénat. Au nom du gouvernement, je tiens à dire que nous tentons d'être autant que faire se peut à la disposition des parlementaires. Cependant, le gouvernement n'est pas totalement responsable des difficultés de calendrier ni des problèmes de transmissions des documents, y compris entre les deux chambres.
À la rentrée parlementaire, lors de la déclaration gouvernementale faite par le premier ministre, des projets de budget ont été transmis et les grandes orientations étaient connues. C'est vrai que les délais sont parfois réduits mais nous tentons néanmoins de permettre à chacun de travailler correctement.
J'en viens au fond des dossiers. M. Vandenberghe, Mme de Bethune et M. Collas ont parlé de la régularisation fiscale. Je tiens à rappeler qu'il ne s'agit pas d'une deuxième opération de déclaration libératoire, la DLU étant, par définition unique, comme l'indiquait son nom. La régularisation proposée aujourd'hui dans le cadre de loi-programme présente de nombreuses différences. En Europe, certains pays ont organisé une véritable deuxième déclaration libératoire, l'un d'entre eux ayant même baissé les taux lors de la deuxième opération. La Belgique n'a rien fait de pareil. La première et véritable opération de déclaration libératoire unique, défendue par le ministre Reynders et moi-même, a subi une forme de déformation dans l'opinion publique et les gens ne s'y sont pas toujours bien retrouvés. Cependant, ils ont bien compris à la fin du mois de décembre 2004 qu'il était grand temps de faire cette déclaration. Nous avons donc enregistré pour le seul mois de décembre 2004 plus de DLU que pour l'ensemble de l'année en question.
Cependant, les gens ont été surpris de constater que la directive européenne sur l'épargne allait prendre effet au 1er juin suivant. Cela signifiait que s'ils gardaient des fonds à l'étranger, la taxation allait s'appliquer de toute façon. Or, sur ce point, pour une raison qui m'échappe, l'information n'a pas été bien transmise à la population.
Au cours des six premiers mois de l'année 2005, les comptes bancaires se sont remplis comme jamais, de l'argent est rentré sans qu'il ait été fait appel à cette procédure de régularisation. Ces sommes sont arrivées par petits paquets dans toutes les agences du royaume, sans qu'il soit finalement possible de procéder à des vérifications, en dépit des contrôles que nous exerçons en matière fiscale.
Les petits ruisseaux ont fait de grands fleuves et l'argent a afflué sur les comptes bancaires partout en Belgique, de Ypres à Arlon et de Mouscron à Kelmis, région bien connue de M. Berni Collas.
Lorsque la proposition de régularisation est arrivée, d'aucuns l'ont qualifiée de « déclaration libératoire unique bis ». Il n'en est rien. Je rappelle au passage que cette déclaration n'était nullement une amnistie puisqu'elle était assortie du paiement d'une indemnité de 6 ou 9%. Une amnistie, quant à elle, n'implique aucun paiement. Je ne crois pas devoir rappeler aux éminents juristes ici présents la définition d'une amnistie.
M. Hugo Vandenberghe (CD&V). - L'amnistie n'est pas l'application du droit pénal ; elle est expressément prévue dans la loi.
M. Hervé Jamar, secrétaire d'État à la Modernisation des finances et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances. - La régularisation qui vous est aujourd'hui proposée implique le paiement de l'impôt normal. Je suis surpris d'entendre des parlementaires chevronnés parler de cette question sans signaler que l'article 444 du Commentaire administratif fiscal permet au contribuable averti qui a les moyens de payer de bons avocats, de négocier ses impôts avec le directeur des contributions.
Cet article a été appliqué par tous les ministres qui se sont succédé, mais nous l'avons mis entre parenthèses dès la mise en oeuvre de la déclaration libératoire unique. Nous avons dit que ce qui se faisait « dans le dos » de la majeure partie des citoyens, nous le ferions dans la transparence, d'abord par une déclaration libératoire unique et, ensuite, par une régularisation, et ce, au taux normal, je tiens à le préciser pour éviter toute équivoque. En outre, si la déclaration n'est pas rentrée au cours des six premiers mois, une augmentation de 5% est appliquée, et ainsi de suite.
Je comprends qu'il soit quelque peu dérangeant pour l'opposition de constater que nous avons trouvé un moyen de combiner la nécessité de relancer l'économie - le budget est pour la sixième fois en équilibre en Belgique, ce qui n'était plus arrivé depuis longtemps - et celle d'équilibrer la sécurité sociale.
Le 2 janvier 2005, personne ne s'est plaint du fait que la DLU avait permis d'engranger 550 millions d'euros. Tout le monde s'est tu parce que cet argent était bien nécessaire au financement de la sécurité sociale, chère à tous les groupes parlementaires réunis, tant à la Chambre qu'au Sénat.
Il est facile de formuler des critiques philosophiques, théoriques, juridiques, qui n'ont d'ailleurs pas été rencontrées par la Cour d'arbitrage, mais quand il s'agit de trouver des moyens pour financer la sécurité sociale et assumer les missions essentielles de l'État, on trouve normal que cette législation ait été mise en place.
Les dépôts sur livrets et en comptes en Belgique s'élèvent à des montants jamais atteints jusqu'à présent. Je me réjouis du fait que la richesse belge revienne dans notre pays et je demande à ceux qui ne partagent pas cet avis de le dire.
Il est de loin préférable que l'argent se trouve en Belgique et puisse être consacré à des investissements dans notre pays, de manière à relancer l'économie. Cela s'inscrit tout à fait dans le cadre européen puisque la directive européenne sur l'épargne indique, elle aussi, que celle-ci doit revenir dans le pays de résidence de l'épargnant.
On peut faire toutes les considérations philosophiques que l'on veut. Tout ce que nous disons, c'est « vous payez l'impôt normal ; si vous ne le faites pas dans les six premiers mois, vous paierez cinq pour-cent en plus. » Ainsi, bon nombre de personnes pourront régulariser leur situation. De toute façon ces situations seront un jour ou l'autre régularisées mais avec des sanctions pénales à la clef. Ne nous leurrons pas. Si des milliers de citoyens rapportent des sommes de quelques dizaines de milliers d'euros un peu partout dans toutes les agences du pays, quels vont être les moyens concrets pour dire : ici ou là nous allons entamer des poursuites pénales ou fiscales ? Nous le savons. Il faut être honnête, nous devons assumer cette politique.
Deuxièmement, monsieur Vandenberghe, vous avez fait allusion à la problématique des compétences régionales et communautaires. C'est évidemment un argument de poids soulevé lors de la discussion du projet de DLU. Déjà on disait que le Conseil d'État allait émettre tous les avis négatifs possibles et imaginables. Il y a eu des recours. À la Chambre, M. Hendrik Bogaert parla deux heures et demi, de manière encore plus juridique que vous ne l'avez fait, pour dire que la DLU ne passerait jamais, car elle concernait en partie des compétences régionales puisque elle touchait aux droits de succession et aux droits d'enregistrement.
Monsieur Vandenberghe, vous l'avez rappelé vous-même, l'arrêt de la cour d'arbitrage du 20 avril 2005 a rejeté tous les recours. Il y a toujours moyen d'interpréter les arrêts, c'est le rôle des juristes. En tout cas, monsieur Vandenberghe, est un orateur brillant qui pose des questions mais donne aussi les réponses, cela facilite la tâche du secrétaire d'État...
M. Hugo Vandenberghe (CD&V). - Monsieur le secrétaire d'État, lorsque nous ne posions que des questions, on nous reproche de n'être pas constructifs. Quand on répond, alors nous critique encore.
M. Hervé Jamar, secrétaire d'État à la Modernisation des finances et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances. - Je ne vous critique pas. Je vous félicite au contraire. Vous m'avez d'ailleurs confirmé avec précision la date de cet arrêt...
M. Hugo Vandenberghe (CD&V). - Le 20 avril ...
M. Hervé Jamar, secrétaire d'État à la Modernisation des finances et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances. - Ce n'est donc ni le premier avril, ni le premier mai !
Je rappelle que l'État perçoit les droits de succession et d'enregistrement et les redistribue aux Régions. Je rappelle qu'il y a eu des réunions de comités de concertations. Je rappelle qu'il y a eu des accords de coopération signés et des décrets. Vous l'avez d'ailleurs évoqué aussi.
Un élément fondamental est aussi qu'il s'agit de payer un impôt normal, et que dans ce cas il n'est pas nécessaire de conclure d'accord de coopération. On ne demande que le paiement d'impôts normaux. Si demain nous devions signer des accords de coopération avec les régions simplement pour percevoir l'impôt normal à payer par le contribuable que deviendrait le système !
Je veux bien que l'on évoque toutes les difficultés juridiques ; il y aura peut-être des recours ; mais nous sommes très confiants. En tout état de cause, la Cour d'arbitrage a déjà réglé une première fois le problème. Si des variantes devaient se présenter, elles seront étudiées. La Cour d'arbitrage tranchera.
Monsieur Vandenberghe, vous avez aussi opposé l'économie et la morale, appelant à la rescousse Platon, Aristote et Schmitt. Cela laisse entendre que la morale doit être opposée à l'économie. Moi, je crois que dans ce pays, il y a des commerçants et des entrepreneurs qui font leur métier avec de la morale. Autrement ce serait à désespérer. (Applaudissements sur les bancs libéraux). J'ai été assez étonné d'entendre vos propos qui consistent à dire ...
M. Hugo Vandenberghe (CD&V). - Vous déformez mes propos. J'ai dit que le libéralisme classique se trouvait en politique entre la justice et la morale. C'est différent...
M. Hervé Jamar, secrétaire d'État à la Modernisation des finances et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances. - Vous ne pensez pas que la morale peut rejoindre l'économie, ou l'inverse ?
M. Hugo Vandenberghe (CD&V). - J'ai évoqué la morale et l'économie dans le cadre de l'équité.
M. Hervé Jamar, secrétaire d'État à la Modernisation des finances et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances. - J'ai en tout cas été surpris de constater que les deux termes ne pouvaient pas se superposer dans votre appréciation de la politique. C'est étrange.
M. Hugo Vandenberghe (CD&V). - Pour les voleurs, il n'y a pas de morale.
M. Hervé Jamar, secrétaire d'État à la Modernisation des finances et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances. - Il n'y a pas de voleurs. En tant que secrétaire d'État à la Lutte contre la fraude fiscale, j'entends souvent parler de fraude. Qu'il me soit tout de même permis de rappeler qu'au niveau de la DLU et de la régularisation, toutes les opérations de blanchiment sont filtrées. Cela fait deux ans que l'on parle de ces dossiers, et je n'ai jamais entendu remettre en cause la compétence des gens qui travaillent à la CTIF, la Cellule de traitement des informations financières. Ces personnes effectuent un travail remarquable et traitent toutes les tentatives de blanchiment.
Vous connaissez l'évolution de nos législations en la matière. Celles-ci sont d'ailleurs à ce point évolutives que la Belgique a été félicitée par le GAFI et l'OCDE pour son attitude avant-gardiste dans la lutte contre le blanchiment de l'argent et contre le financement du terrorisme. J'étais à Singapour pour le constater avec les membres de la CTIF. Dès lors, cessons de faire croire qu'une DLU et une régularisation constituent un blanc-seing pour des voleurs, des fraudeurs, etc.
Vous avez tous participé à des réunions politiques relatives à la DLU. Au cours de celles-ci, j'ai toujours eu affaire à deux groupes de personnes : d'une part, celles qui étaient totalement opposées à la DLU et qualifiaient même le procédé d'immoral et de scandaleux et, d'autre part, des pensionnées qui avaient placé un peu d'argent au Luxembourg en sachant que ce n'était pas tout à fait légal mais qui, vu les taux d'imposition belges et ceux des droits de succession à l'époque, avaient craint de ne plus disposer de moyens suffisants quand ils seraient pensionnés. Je ne veux évidemment pas cautionner la fraude, celle-ci est inadmissible. Je veux simplement dire qu'il faut pouvoir assumer le fait que, par le passé, des impôts élevés ont davantage suscité la fraude que le placement régulier.
La philosophie libérale vise à diminuer les impôts et à relancer l'économie par le retour de capitaux sur notre territoire.
Mme de Bethune a brossé un tableau des quelques mesures importantes de cette loi-programme. Je la remercie d'ailleurs d'avoir dit qu'excepté la régularisation, les sicav et le congé-éducation, elle aurait soutenu ou même suscité nombre de ces mesures.
Je joins l'intervention de Mme de Bethune à celle de M. Collas et je confirme que le conseil des ministres devrait logiquement approuver, en date du 13 janvier prochain, un plan d'allocations pour les 2,2 millions de ménages qui se chauffent au gaz de ville et pour les 60.000 à 70.000 ménages qui se chauffent au gaz butane/propane, comme cela a été fait pour le mazout de chauffage. Le dossier est en voie de finalisation technique. La mesure vise également le pétrole lampant, lequel est utilisé par des familles beaucoup moins aisées et n'avait pas encore fait l'objet d'une décision ponctuelle.
Reste le problème de l'électricité qui concerne 350.000 ménages en Belgique. Nous sommes en train de faire les calculs car l'électricité n'a augmenté que de 3% en 2005 par rapport à 2004.
Comme il est assez logique d'envisager la chose sur la base des surcoûts puisque l'énergie est un problème d'actualité, le gouvernement arrêtera également, pour l'électricité, une indemnisation qui sera évidemment moins importante que celle qui est accordée pour le mazout de chauffage ou le gaz. Avouez qu'il est quand même important de pouvoir faire un geste en faveur de 2.200.000 familles. En votant ces fonds tout à l'heure, vous permettrez aussi à toutes ces personnes de bénéficier de ce fonds de chauffage, qu'elles se chauffent au mazout, au gaz ou à l'électricité.
Mme de Bethune a parlé des sicav, mais nous n'allons pas refaire tout le débat sur la question. Vous avez évoqué un possible crash boursier. Il faut dire clairement que si les gens n'investissent pas dans des actions en Belgique, l'économie aura du mal de reprendre. C'est bien d'investir dans des obligations ou d'avoir de l'argent sur des livrets, mais ce n'est pas cela qui va doper l'économie.
Il faut savoir ce que l'on veut. Si on veut la création d'entreprises et la création d'emplois, il faut des incitants fiscaux.
J'ai participé, à la Chambre, à un débat en commission sur les sicav. J'ai demandé à l'ensemble des membres de la commission qui était pour une augmentation des impôts sur les revenus, personne n'a levé la main. J'ai demandé qui était pour une augmentation des impôts sur les revenus immobiliers, personne n'a levé la main. J'ai demandé qui était pour une augmentation sur les impôts mobiliers, personne n'a levé la main. J'ai demandé qui était pour un refinancement de la sécurité sociale, tout le monde a levé la main.
Vient un moment où il faut faire des choix en politique et, en l'occurrence, il faudra nous expliquer pourquoi il faut payer un impôt sur un bon d'État et pourquoi, lorsque cette obligation fait partie d'un fonds commun de placement ou d'une sicav, en d'autres termes, l'impôt devrait être complètement éludé.
C'est vrai que le gouvernement a trouvé un bon compromis qui consiste à dire qu'il faut des moyens, 235 millions d'euros en l'occurrence.
Je rappelle que le prochain gouvernement aura la possibilité de prolonger l'exonération pour une durée de deux ans. Mais si, d'aventure, ce gouvernement devait décider de ne plus taxer les sicav pour les 40% des obligations, ce serait en son âme et conscience. J'imagine qu'il trouvera des moyens ailleurs, par exemple en augmentant les impôts sur les revenus ou en instaurant une cotisation sociale généralisée.
J'ai entendu les remarques très positives du professeur Brotchi, surtout en ce qui concerne la loi-programme et les aspects santé.
Je pense avoir de cette manière répondu à toutes les questions. Je reste toutefois à votre disposition pour répondre à l'une ou l'autre question que l'on souhaiterait encore me poser à ce sujet.
Permettez-moi, d'ores et déjà, de vous souhaiter à toutes et à tous de bonnes fêtes de Noël et de fin d'année.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik reageer kort op de kwestie van de regularisatie. Uit het antwoord van de staatssecretaris blijkt duidelijk dat het wel degelijk om een fiscale amnestie gaat. Hij zegt dat we de gewesten niet nodig hebben omdat dit een gewone inning van belastingen betreft. Waarom moet er dan een wet worden goedgekeurd? Dat dit nodig is, bewijst dat het om een amnestie gaat.
De staatssecretaris verwijst ook naar een bepaling over de bevoegdheid van de directeur om tussenbeide te komen bij de individuele afhandeling van belastingdossiers, zoals bijvoorbeeld in de zaak Ducarme is gebeurd. Ik hoop overigens dat iedereen over eenzelfde clemente directeur zal kunnen beschikken.
M. Hervé Jamar, secrétaire d'État à la Modernisation des finances et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances. - Ne vous prononcez pas sur un dossier que vous ne connaissez pas !
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De staatssecretaris luistert naar mij via vertalingen. Dat heeft tot gevolg dat sommige nuances niet altijd correct worden weergegeven.
De bevoegdheid van de directeur is, net als de bevoegdheid van de strafrechter, een individuele bevoegdheid. In individuele gevallen speelt de individuele rechtvaardigheid van het concrete geval. Het feit dat over een wetgevende bepaling moet worden gestemd bewijst dat het niet gewoon over de inning van belastingen gaat. Artikel 127 bewijst dat dit een amnestiewet is, want daarin staat dat sommige artikelen van het Strafwetboek niet van toepassing zijn. Bijgevolg is de federale wetgever niet bevoegd inzake successie- en registratierechten. Het Arbitragehof zal dit beoordelen.
M. Hervé Jamar, secrétaire d'État à la Modernisation des finances et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances. - Je dis simplement que l'on applique le taux normal d'imposition a posteriori. Sinon, il ne serait pas nécessaire de recourir à une loi. Je pensais avoir été clair mais manifestement, tel n'était pas le cas.
Concernant le dossier personnel qui a été évoqué, je rappelle que les Belges sont sur un pied d'égalité quant au traitement des amendes, qui relève non pas du pouvoir politique mais du pouvoir administratif. Je déplore que l'on revienne sur ce dossier dans ce cadre-ci.
Très concrètement, monsieur Vandenberghe, j'ai vu d'importants dossiers faire l'objet de transactions fiscales, pour lesquelles les contribuables ont versé des honoraires faramineux à des avocats. Lorsque le texte de loi qui a été suspendu, sera de nouveau en vigueur, ces personnes auront toujours la possibilité d'aller discuter de leur dossier avec les agents de l'administration, comme prévu dans le commentaire administratif. Cette possibilité a été cachée pendant des décennies : seules les personnes bien informées et qui en avaient les moyens, pouvaient la faire valoir.
En l'occurrence, on précise qu'a posteriori, les contribuables paient l'impôt normal parce que l'on constate qu'une grande partie de l'argent revient. Je ne referai pas tout le débat. Je m'étonne quelque peu de votre prise de position, monsieur Vandenberghe. Je ne suis pas sûr que vous auriez défendu le même point de vue devant n'importe quel auditoire sur cette régularisation.
-De algemene bespreking is gesloten.