3-1057/7

3-1057/7

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

22 DECEMBER 2005


Voorstel van resolutie betreffende de politieke toestand in Iran en de betrekkingen van dat land met de Europese Unie


TEKST AANGENOMEN

DOOR DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING


A. Gezien de burgerlijke en politieke rechten die erkend zijn door de internationale verdragen waartoe de Islamitische Republiek Iran toegetreden is; herinnerend aan de verplichting van alle VN-lidstaten om de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te bevorderen en te beschermen en om de engagementen na te komen die zij krachtens de verschillende internationale instrumenten op dat vlak aangegaan hebben;

B. Nota nemend van de besluiten (12 januari 2004) van de bijzondere gezant (Ambeyi Ligabo) van de Verenigde Naties over de vrijheid van mening en van meningsuiting, inzonderheid de forse achteruitgang die Iran de laatste jaren op dat vlak gekend heeft, en het gebrek aan overeenstemming van het Iraanse recht met de internationale verdragen tot dewelke Iran is toegetreden, in het bijzonder het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;

C. Gelet op de resolutie L 45 aangenomen door de Derde Commissie van de algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 18 november 2005;

D. Ernstig bezorgd om de schendingen van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in de Islamitische Republiek Iran, zoals de publieke terechtstellingen, de repressie en de lijfstraffen, de willekeurige arrestaties, de lichamelijke en geestelijke marteling in de gevangenissen, het vermoorden van politieke tegenstanders, van politieke gevangenen en dissidenten, de vervolging en de discriminatie van vrouwen en religieuze of etnische minderheden, en de schendingen van de vrijheid van mening en meningsuiting;

E. Eraan herinnerend dat Iran een multi-etnisch land is, waar bijna de helft van de bevolking uit minderheden bestaat en waar de rechten van de etnische en religieuze minderheden (in het bijzonder de Bahaļ en de Azeris) met voeten getreden worden;

F. Gelet op de resoluties van het Europees Parlement van 13 januari 2005 (over marteling in Iran), van 13 oktober 2005 en van 17 november 2005 over de recente verklaringen van de Iraanse President;

G. Gelet op de besluiten van de Europese Raad van Brussel van 15 en 16 december 2005 : « De Europese Raad veroordeelt zonder voorbehoud de oproep van President Ahmadinejad om Israėl uit te roeien evenals zijn ontkenning van de Holocaust. [...] De Europese Raad baart zich ernstig zorgen om wille van het feit dat Iran niet overtuigend is over het vreedzaam karakter van zijn nucleair programma. [...] De Europese Raad benadrukt dat de verbetering of de verslechtering van de betrekkingen op lange termijn tussen de EU en Iran zal afhangen van de vooruitgang die zal worden gemaakt in alle zorgbarende kwesties. »;

H. De achteruitgang van het democratisch proces in de Islamitische Republiek Iran en van de burgerrechten en de politieke vrijheden sinds de presidentsverkiezingen van juni 2005 betreurend; gelet op het feit dat na deze presidentsverkiezingen en de parlementsverkiezingen van 2004, Iran een behoudsgezind leiderschap heeft;

I. Gelet op de niet-eenduidige definitie van terrorisme, moet vermeden worden dat Iraanse oppositiegroepen door hun strijd tegen een bewind dat systematisch en publiekelijk de mensenrechten verkracht, onder de noemer van terrorisme vallen »;

J. Gelet op het feit dat de dialoog tussen de EU en Iran met betrekking tot de mensenrechten op vraag van Iran hersteld werd einde 2002; dat het voorzitterschap van de EU een evaluatie van deze dialoog bewerkstelligd heeft in oktober 2004 en dat de geboekte resultaten als mager beschouwd kunnen worden; onderstrepende het belang van een voortdurende dialoog, gebonden en constructief, betrekking hebbende op de mensenrechten in Iran, tussen de Europese instellingen en beleidsmakers, de verschillende politieke krachten en de samenleving in Iran; de afwezigheid vaststellend van enige vorm van dialoog sinds de vierde zitting van 14 en 15 juni 2004 in Teheran, waarbinnen de Iraanse overheid zich ertoe verbond de mensenrechten en rechtsstaat te eerbiedigen;

Verzoekt de Senaat de regering om :

1. de Iraanse President krachtig te veroordelen en hem haar protest over te maken, na zijn herhaaldelijke oproep tot de vernietiging van de staat Israėl en ontkenning van de joodse genocide tijdens de Tweede Wereldoorlog en haar ambassadeur op post in Teheran terug te roepen voor beraadslaging;

2. de Iraanse overheid te herinneren dat zij de verplichtingen nakomen waartoe zij zich vrijwillig heeft verbonden krachtens de internationale instrumenten betreffende de mensenrechten tot dewelke zij toegetreden is;

3. aan te dringen bij de Iraanse overheid om een einde te maken aan de terechtstellingen en stenigingen, om de doodstraffen, in de eerste plaats die van minderjarigen, om te zetten en om de doodstraf af te schaffen;

4. aan te dringen bij de Iraanse overheid om wettelijke bepalingen die marteling verbieden toe te passen en te doen respecteren;

5. de Iraanse overheid te vragen om in de nationale rechtsorde de nodige wet- en regelgeving in te voeren om voor gerechtsprocedures te zorgen die een transparant, rechtvaardig en billijk proces waarborgen;

6. aan te dringen bij de Iraanse overheid dat zij elke vorm van discriminatie op grond van religie of etnische afkomst doet verdwijnen;

7. de Iraanse overheid te vragen om een einde te maken aan de beperkingen van de vrijheid van mening en meningsuiting, aan het lastigvallen van oppositieleden, journalisten, internetgebruikers en aan de censuur van de media; de Iraanse overheid te vragen om het werk van mensenrechtenactivisten te respecteren;

8. de Iraanse overheid te herinneren een wettelijk kader aan te nemen om ervoor te zorgen dat de Iraanse vrouwen de fundamentele rechten onverkort genieten, en dat het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het bijbehorende Facultatieve Protocol geratificeerd worden — ondanks de afwijzing door de Raad van Wachters — en uitgevoerd worden;

9. er over te waken dat het ratificatieproces van de toetreding van Iran tot het Internationaal Strafhof wordt afgewerkt;

10.  aan te dringen bij de Iraanse overheid dat zij de VN-verdragen tegen het terrorisme en de financiering ervan bekrachtigen en uitvoeren;

11.  om in het kader van de EU te onderzoeken of het, op basis van alle relevante en geactualiseerde gegevens, gerechtvaardigd is om het OMPI al dan niet op de Europese lijst van terroristische organisaties te handhaven;

12. om op Europees niveau een hernemen van de onderhandelingen tussen de EU en Iran op nucleair vlak, afgebroken door Iran sinds augustus 2005, te bevorderen; aan Iran te vragen om het volle vertrouwen van de internationale gemeenschap in het civiele karakter van haar nucleair programma te herstellen en om het in december 2003 ondertekend Aanvullend Protocol van het IAEA te bekrachtigen, om zijn verplichtingen ingevolge zijn toetreding tot het NPT na te komen en om resolutie (GOV/2004/90), die op 29 november 2004 is goedgekeurd door de Raad van de gouverneurs van het IAEA, na te leven;

13. de democratische krachten te steunen die binnen en buiten Iran werken aan de vestiging van een democratische rechtsstaat die de mensenrechten eerbiedigt.