3-1493/3 | 3-1493/3 |
21 DECEMBER 2005
I. INLEIDING
De tekst van het voorliggend wetsontwerp valt onder de facultatief bicamerale procedure en werd door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen op 21 december 2005.
De Senaat heeft de tekst op dezelfde datum geëvoceerd.
De commissie voor de Justitie heeft de haar overgezonden artikelen (artikelen 1 tot 11) behandeld tijdens haar vergaderingen van 20 december (met toepassing van artikel 27.1 van het Reglement van de Senaat) en van 21 december 2005, in aanwezigheid van de minister van Justitie.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN JUSTITIE
De artikelen 2 tot 9 van het ontwerp strekken tot het aanbrengen van technische verbeteringen van de wet van 14 juni 2004 die het beslag op een bankrekening regelt.
In overeenstemming met wat reeds werd aangekondigd in de memorie van toelichting van de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen, werd inzake artikel 2 van deze wet het advies gevraagd van de Nationale Arbeidsraad inzake de inwerkingstelling van deze wet voor beslag op een bankrekening. Dit (eenparig) advies werd op 9 november 2005 verstrekt.
Alle wijzigingen die voorgesteld werden door de Nationale Arbeidsraad zijn opgenomen in dit ontwerp, behoudens enkele aanpassingen van louter technische aard.
Om redenen van duidelijkheid werden in het ontwerp alle artikels opgenomen en niet louter de gerichte wijzigingen die zijn toegevoegd aan de verschillende bepalingen van de wet van 14 juni 2004.
Deze wijzigingen hebben drie hoofddoelstellingen :
1º De taak en de risico's van de werkgever te verlichten door het invoeren van een weerlegbaar wettelijk vermoeden dat bedragen die door werkgevers op de zichtrekening van de schuldenaar worden gestort gedeeltelijk onvatbaar zijn voor beslag of overdracht, overeenkomstig artikel 1409, § 1 van het Gerechtelijk Wetboek. Deze wijziging strekt ook tot een meer efficiënte en eenvoudige bescherming van de schuldenaar.
2º Een oplossing brengen aan het probleem van de gecombineerde toepassing van artikel 1411 (cumul van inkomsten) en 1411ter, § 2, (berekening pro rata temporis) van het Gerechtelijk Wetboek in geval er op de zichtrekening meerdere bedragen gecrediteerd worden op verschillende tijdstippen binnen dezelfde maand.
3º Het wegwerken van een aantal overblijvende onzekerheden, vooral met betrekking tot de termijnen.
Met uitzondering van de opmerking over de grondwettelijke basis van twee van de bepalingen van het ontwerp, werden de opmerkingen van de Raad van State integraal opgevolgd :
— De wijzigingen werden rechtstreeks aangebracht in het Gerechtelijk Wetboek zelf en niet in de wet van 14 juni 2004.
— Het vroegere artikel 2 van de wet van 14 juni 2004 werd verdeeld in drie afzonderlijke artikelen, die zelf drie nieuwe artikelen invoegen in het Gerechtelijk Wetboek.
— De inhoud van de wet van 14 juni 2004 werd naar dit ontwerp overgeheveld, terwijl de voornoemde wet van 14 juni 2004 wordt opgeheven.
— Er werd een verduidelijking aangebracht in het dispositief zelf van de wet. Hiermee wil men preciseren dat het vermoeden dat bepaald wordt door de wet betreffende het gedeeltelijke of volledige voor beslag vatbare karakter van een som die door een werkgever is uitbetaald aan een werknemer, slechts geldt voor de betrekkingen tussen een schuldenaar en zijn schuldeiser, en niet tegenover zijn werkgever.
Inzake de grondwettelijke basis van de artikelen 4 en 6 van het ontwerp die respectievelijk artikel 1411bis en 1411quater inleiden, heeft de Raad van State geoordeeld dat het hier gaat om bepalingen die vallen onder het verplichte tweekamerstelsel.
De regering heeft zich evenwel gebaseerd op een andere interpretatie van de artikelen 77 en 78 van de Grondwet om te stellen dat ze vallen onder het optionele tweekamerstelsel. Volgens deze interpretatie komen enkel de wijzigingen die een structurele weerslag hebben op de organisatie en de inrichting van de bevoegdheid van hoven en rechtbanken te vallen onder het verplichte tweekamerstelsel, wat hier niet het geval is. De geschillen die inderdaad voortkomen uit een overdracht van de schuldvordering met betrekking tot een bankrekening zullen in de praktijk een marginale hypothese zijn zodat het geenszins gaat om een structurele wijziging.
Om hier te besluiten vermeldt de minister dat het koninklijk uitvoeringsbesluit spoedig zal worden bekendgemaakt en de uiterste datum van 1 januari 2007 zal zodoende aangehouden kunnen worden.
Wat betreft artikel 10, dit kadert in het project van de regering om de betaling van de onmiddellijke inningen opgelegd op basis van de verkeerswetgeving te moderniseren.
Vandaag de dag moeten de onmiddellijke inningen immers betaald worden door middel van boetezegels. Dit systeem houdt enerzijds een zware administratieve belasting in voor de politiediensten en anderzijds leidt het systeem ook tot veel ongenoegen bij de burger.
De regering heeft dan ook beslist om de betaling door middel van boetezegels te vervangen door betaling door middel van overschrijvingsformulieren.
Wat betreft de snelheidsovertredingen is het zelfs zo dat de afschaffing van de boetezegels vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe verkeerswet op 31 maart 2006 noodzakelijk is aangezien het bedrag van de onmiddellijke inningen hoger zal worden per km/u dat er te snel gereden werd. Schaft men de boetezegels niet af, dan zou dit betekenen dat er nog meer boetezegels zouden moeten worden gekleefd dan nu reeds het geval is
Om zoveel mogelijk de administratieve lasten voor de politiediensten te verminderen, werd er voor gekozen om de bestaande taken van openbare dienst van de Post te moderniseren en zal de Post een dienstenplatform ter beschikking stellen dat zal instaan voor de administratieve behandeling van de onmiddellijke inningen.
Opdat de Post een gestructureerde mededeling die gekoppeld is aan een welbepaald dossier, zou kunnen aanmaken en de betalingsopvolging zou kunnen verzorgen, is het nodig dat de politiediensten een aantal gegevens overmaken aan de Post. Het gaat bijvoorbeeld om de identiteit van de overtreder en de datum van de overtreding.
Dit zijn echter gegevens in de zin van artikel 44/1 van de wet op het politieambt. Het huidige artikel 44/1 laat geen gegevensoverdracht toe van de politiediensten naar de Post.
Dit is dan ook de reden waarom er een aanpassing wordt voorgesteld van artikel 44/1 van de wet op het politieambt.
Het voorgestelde nieuw lid laat als principe een gegevensoverdracht toe. De precieze gegevens die uiteindelijk zullen worden mogen worden overgemaakt aan de Post, zullen opgenomen worden in een koninklijk besluit, overlegd in de Ministerraad, na advies van de commissie voor de persoonlijke levenssfeer.
III. ALGEMENE BESPREKING
De heer Koninckx wenst te weten of de overschrijvingsformulieren waarvan sprake in artikel 10 van het wetsontwerp uitsluitend betrekking hebben op papieren formulieren. Of overweegt men ook de betaling via e-banking ?
De minister verduidelijkt dat het koninklijk besluit dat de procedure voor de onmiddellijke inning van de boeten zal invoeren drie mogelijkheden zal voorzien. Voor de buitenlandse overtreders wordt de cash betaling behouden. Voor de binnenlandse overtreders zullen ofwel papieren overschrijvingsformulieren ter beschikking worden gesteld ofwel zullen zij ook via internet kunnen betalen. Een mogelijkheid tot betaling via e-banking wordt dus ingevoerd.
Mevrouw Nyssens komt terug op het ontworpen artikel 9 en meer bepaald op de opheffing van het beginsel van onvatbaarheid voor beslag en van onoverdraagbaarheid van bepaalde bedragen. De NAR heeft daarover een advies uitgebracht en de regering heeft dat overgenomen.
Spreekster heeft evenwel vernomen dat de Raad voor het verbruik ook een advies heeft uitgebracht en dat het afweek van dat van de NAR. De sector van het verbruik stelt dan ook met grote verwondering vast dat de minister van Justitie de voorkeur heeft gegeven aan het advies van de NAR, dat het standpunt van de werkgevers vertolkt. De actoren van de Raad voor het verbruik zijn dan ook zeer verwonderd dat men de wet van 14 juni 2004 zonder meer opheft. Wat is daarvan aan ?
De minister wijst erop dat de regering wel degelijk rekening heeft gehouden met het advies van de Raad voor het verbruik uit 2002, dus van vóór de regeringsamendementen die tijdens de vorige zittingsperiode werden opgesteld. Het advies van die Raad en dat van de NAR spreken elkaar niet volstrekt tegen. De Raad heeft gewoon de krachtlijnen van de regeling uitgestippeld zoals voorgesteld en die regeling wordt in haar geheel behouden. De enige wijzigingen aangebracht op basis van het advies van de NAR, dat bij eenparigheid van de leden werd uitgebracht, zijn van technische aard.
De opheffing van de wet van 14 juni 2004 is ingegeven door het advies van de Raad van State en is een formele opheffing. Alle bepalingen werden immers overgenomen in het wetsontwerp houdende diverse bepalingen. In feite gaat er niets verloren. Het is een eenvoudige wetgevingstechnische ingreep, die beantwoordt aan de wens van de Raad van State. Die bepalingen worden opgenomen aan het slot van het Gerechtelijk Wetboek en het begrip van onvatbaarheid en onoverdraagbaarheid van de beschermde bedragen blijven behouden.
De heer Hugo Vandenberghe merkt op dat dit het tweede wetsontwerp is houdende diverse bepalingen dat het parlement verondersteld is te stemmen op een paar weken tijd. Het is voor hem een raadsel dat de wijzigingen aan het Gerechtelijk Wetboek niet kunnen geschieden via een klassieke procedure zonder termijndruk en een gewoon wetsontwerp dat aan een grondig onderzoek kan worden onderworpen.
Dergelijke werkmethodes respecteren het algemeen beginsel van een parlementaire democratie niet. In een parlementaire democratie bestaat een parlement precies om een discussie te voeren over voorgestelde wetswijzigingen.
Twee wetten houdende diverse bepalingen, naast een programmawet, zijn het zoveelste bewijs van een slechte wetgevingstechniek die voortdurend recente wetten wijzigt omdat deze niet aan een grondig onderzoek werden onderworpen. Dit heeft een enorme maatschappelijke kost tot gevolg op allerlei gebieden zoals de kennis en de coherentie. Dit draagt tevens bij tot het slechte beeld van de politieke wereld en de politieke zeden in ons land.
Misschien wordt het tijd dat de regering ook een code voor goed bestuur overweegt in de omgang met het parlement.
Spreker betreurt dus ten stelligste huidige werkmethode van de uitvoerende macht, methode die niets anders beoogt dan te vermijden dat er eventueel amendementen zouden worden ingediend door leden van de meerderheid.
De heer Vandenberghe vraagt met welke opmerkingen van de Raad van State geen rekening is gehouden.
De minister antwoordt dat het in de eerste plaats gaat om een opmerking over de inwerkingtreding van de wijziging, die verband houdt met het maximumbedrag inzake vatbaarheid voor beslag wat betreft het vakantiegeld. Die bepaling treedt onmiddellijk in werking en wordt niet uitgesteld met één jaar zoals de Raad van State heeft voorgesteld. De nieuwe regeling valt samen met het advies van de NAR.
Voorts gaat het om de grondwettelijke grondslag van de twee ontworpen bepalingen.
Volgens de Raad van State vallen die onder artikel 77 van de Grondwet.
Van haar kant is de regering uitgegaan van een vorige interpretatie uit 1995, volgens welke alleen wijzigingen in bevoegdheid met structurele gevolgen voor de inrichting van hoven en rechtbanken onder artikel 77 van de Grondwet vallen.
Het gaat in casu om een marginale wijziging van de bevoegdheid van de beslagrechter, aan wie een zeer beperkte bevoegdheid wordt verleend inzake de overdracht van schuldvorderingen op een bankrekening.
Het geval komt vrij zeldzaam voor en het risico van een geschil is nog kleiner.
IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Artikelen 1 tot en met 9
Over deze artikelen worden geen opmerkingen gemaakt.
Artikel 10
Volgens de heer Vandenberghe rijzen er moeilijkheden met artikel 10, dat artikel 44/1 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt wil wijzigen.
In de eerste plaats merkt spreker op dat meer dan 90 bepalingen bevoegdheden overdragen aan de Koning.
Vervolgens verwijst hij naar het verslag over de armoede, waarin aanbevelingen te vinden zijn over de noodzaak om vonnissen leesbaarder te maken.
Hier heeft men evenwel te maken met een wetsbepaling die zeer ingewikkeld opgesteld is.
Spreker wenst meer informatie over de draagwijdte van dat artikel.
De minister antwoordt dat deze bepaling de boetezegels wil afschaffen en de betaling van boetes mogelijk maken via een bank.
Op dat punt heeft De Post een werkzaam betalingsinstrument te bieden. Daarom voert dit artikel een overdracht aan de Koning in om te bepalen welke informatie over de misdrijven aan De Post kunnen worden meegedeeld met het oog op de inning.
De heer Hugo Vandenberghe vraagt welke informatie en gegevens juist moeten worden meegedeeld aan de Post. Is het de bedoeling aldus de inningsbevoegdheid over te dragen aan de Post ? In de wet staat enkel dat de Koning gegevens en informatie aan de Post kan overmaken. Zal de Koning de veroordelingen overmaken aan de Post ?
Als dit het geval is, betekent dit ook dat men de Post inschakelt voor de inning van de boetes.
De heer Koninckx wenst te weten of deze bepaling ook betekent dat men alleen via de Post de boete kan betalen. Of kan deze betaling ook gebeuren via een bankverrichting ? In voorliggend artikel lijkt men enkel gewag te maken van de bevoegdheid van de Post.
Mevrouw de T' Serclaes verwijst naar de vorige toelichting van de minister waaruit blijkt dat de betaling via de bank ook mogelijk is.
De heer Hugo Vandenberghe blijft erbij dat het artikel enkel de bevoegdheid van de Post vermeldt, niet van de banken. Spreker wenst de juiste draagwijdte van voorliggend artikel te kennen.
De minister antwoordt dat wat de betalingsregeling betreft De Post zich ter beschikking stelt van de politie om het geld in ontvangst te nemen en het over te maken.
Wat de informatie betreft verwijst de minister naar de memorie van toelichting die handelt over de rol die de Commissie voor de bescherming van de persoonlijk levenssfeer wordt toebedeeld bij het opstellen van het koninklijk besluit alsook over de controle door de Raad van State.
De heer Hugo Vandenberghe stelt een tegenstrijdigheid vast tussen de verklaring, volgens welke de betaling via de bank kan verlopen en de ontwerptekst die alleen van De Post gewaagt.
Artikel 11
De heer Hugo Vandenberghe stelt vast dat de inwerkingtreding is bepaald op 1 januari 2007 en dat men desondanks het parlement vraagt het ontwerp zo spoedig mogelijk goed te keuren.
V. STEMMINGEN
Alle artikelen die aan de commissie voor de Justitie zijn overgezonden, worden aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Bij eenparigheid van de 11 aanwezige leden wordt vertrouwen geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De vorzitter, |
Luc WILLEMS. | Hugo VANDENBERGHE. |
De door de commissie aangenomen tekst van de artikelen is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (stuk Kamer, nr. 51-2098/30)