3-1447/5

3-1447/5

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

13 DECEMBER 2005


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW TALHAOUI


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-2020/1).

Het werd op 24 november 2005 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 79 tegen 4 bij 43 onthoudingen.

Het werd op 25 november 2005 overgezonden aan de Senaat en op 28 november 2005 geëvoceerd.

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 13 december 2005.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER PATRICK DEWAEL, VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

1. De artikelen 57 en 58 : bepalingen over het tuchtstatuut van de politie

Het luik federale politie zit vervat in de artikelen 57 en 58 van het ontwerp en voorziet een wijziging van de bepalingen van het tuchtstatuut van de politie.

Één van de praktische uitvoeringsproblemen van de tuchtwet is het feit dat er, enerzijds, zeer strikte dwingende termijnen zijn voorzien en er, anderzijds, tuchtbevoegdheden exclusief aan de titularissen van bepaalde ambten zijn toegekend. De afwezigheid van een titularis kan dan ook voor gevolg hebben dat de termijnen niet gerespecteerd kunnen worden en bestraffing onmogelijk wordt.

De voorgestelde bepalingen hebben tot doel toe te laten dat de termijnen ten allen tijde — ook bij afwezigheid van de titularis van een ambt — gerespecteerd kunnen worden.

Zij voorzien in de mogelijkheid de tuchtbevoegdheden bij afwezigheid of verhindering van de titularis te laten uitoefenen door de persoon belast met de waarneming van het ambt.

2. Artikel 59 : Actief kiesrecht voor vreemdelingen

De wetswijziging van het ontworpen artikel 59 wil bepalen welke de niet-Europese vreemdelingen zijn die betrokken zijn bij de uitoefening van het actief kiesrecht bij de gemeenteraadverkiezingen, zoals ingevoerd bij de wet van 19 maart 2004.

In de Kamer en in de Senaat zijn daarover reeds verschillende parlementaire vragen gesteld. Die hadden onder meer betrekking op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de uitvoeringsbesluiten nodig voor de tenuitvoerlegging van het nieuwe artikel 1ter van de gemeentekieswet. In zijn antwoord heeft de minister erop gewezen dat het genoemde artikel 1ter aan wijziging toe was om het in overeenstemming te brengen met het rechtsbeginsel dat het Hof van Cassatie in zijn arrest van 16 januari 2004 aanvoert en om rechtsonzekerheid te vermijden over het begrip hoofdverblijfplaats. De uitvoeringsbesluiten zullen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Het nieuw artikel 1ter streeft er alleen naar het juridisch vacuüm aan te vullen waarop het arrest van het Hof van Cassatie heeft gewezen.

Om de wijziging te begrijpen van de artikel 1ter van de gemeentekieswet is het belangrijk even terug te komen op de oorsprong van die bepaling :

1. Uitgaand van een parlementair initiatief voert de wet van 19 maart 2004 een artikel 1ter in de gemeentekieswet in om het actief kiesrecht toe te kennen bij de gemeenteraadsverkiezingen en de districtsraadverkiezingen aan niet-Europese vreemdelingen. De wet voert daarbij meerdere voorwaarden in :

— 18 jaar oud zijn;

— niet geschorst of uitgesloten zijn van het kiesrecht;

— bij de gemeente waar zij hun hoofdverblijfplaats hebben, een schriftelijke aanvraag indienen met vermelding van hun nationaliteit, het adres van hun hoofdverblijfplaats, alsook een verklaring waarin de indieners van de aanvraag zich ertoe verbinden de Grondwet, de wetten van het Belgische volk en het Verdrag tot bescherming van  de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden na te leven;

— gedurende 5 jaar vóór de indiening van hun aanvraag hun hoofdverblijfplaats ononderbroken in Belgiê hebben gevestigd.

2. Op 16 januari 2004 heeft het Hof van Cassatie een arrest uitgesproken over artikel 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit. Dat artikel handelt over de verkrijging van de Belgische nationaliteit en stelt als voorwaarde dat de vreemdeling sedert ten minste zeven jaar zijn hoofdverblijfplaats in België heeft gevestigd, zonder verdere precisering. Het Hof heeft besloten dat de voorwaarde van hoofdverblijfplaats zoals geformuleerd in de wet, niet kan worden geïnterpreteerd als gedekt door een titel van wettelijk verblijf.

Voor het Hof komt het erop neer dat, wanneer de hoofdverblijfplaats gedekt moet worden door een titel van wettelijk verblijf, het gaat om een nieuwe voorwaarde die uitdrukkelijk in de wet moet staan.

Artikel 1ter van de nieuwe gemeentewet vermeldde als voorwaarde uitsluitend vijf jaar hoofdverblijfplaats en moest bijgevolg aangepast worden aan het standpunt van het Hof van Cassatie.

Ingevolge dat Cassatiearrest is overigens ook via de programmawet van 27 december 2004 de nationaliteitswet aangepast. In de « Memorie van Toelichting » betreffende de wijziging van artikel 1ter van de gemeentekieswet wordt trouwens uitvoerig naar het Wetboek van de Belgische nationaliteit verwezen en worden sommige bepalingen geciteerd om gevolg te geven aan de huidige rechtspraak. Dit werd eveneens uitdrukkelijk gevraagd door de Ministerraad van 9 juni 2005 die de minister van Binnenlandse Zaken gevraagd heeft het begrip « hoofdverblijfplaats » in het licht van de rechtspraak van het Hof van Cassatie te onderzoeken.

Om aan het Cassatiearrest tegemoet te komen, wordt door het nieuwe artikel 1ter van de gemeentekieswet bepaald dat de vijf jaar ononderbroken hoofdverblijfplaats in België moet gedekt worden door een wettelijk verblijf.

Na goedkeuring van de wet en de bekendmaking ervan, alsmede van de uitvoeringsbesluiten, zullen via omzendbrief nog toelichtingen aan de gemeenten worden verstrekt. Op deze wijze wordt voorkomen dat er enige onduidelijkheid zou bestaan over de concrete invulling van het begrip wettig verblijf

III. ALGEMENE BESPREKING

Wat het voorliggend artikel 59 van het ontwerp betreft, wenst de heer Buysse te weten wat de minister in de praktijk zal doen met de omzendbrief. Zullen de gemeenten verplicht worden om de betrokkenen aan te schrijven, moeten ze een informatiecampagne voeren of zullen ze de vrijheid krijgen om te zelf te bepalen wat er moet gebeuren ? Betreffende de interpretatie van de attesten is de kans groot dat de aanvragen slechts zeer laat zullen worden ingediend. In de veronderstelling dat de attesten slechts eind juli zouden worden ingediend, is dit in de praktijk wel haalbaar ? Is het enkel de taak van de gemeenten om de attesten te interpreteren of heeft de F.O.D. van Binnenlandse zaken hier nog een rol in te spelen ?

Een laatste vraag van de heer Buysse betreft de inschrijving van de Europese onderdanen : hij wenst te weten of zij, wanneer zij ingeschreven zijn, automatisch worden opgeroepen voor een volgende verkiezing en of dit ook geldt voor de niet-Europese inwoners ?

De minister antwoordt dat het ontwerpen artikel de onzekerheid moet oplossen die ontstaan is over de interpretatie van de termijn van 5 jaar verblijf in België. Deze aanpassing is noodzakelijk en hij zal niet meer of niet minder aan de gemeenten vragen dan hetgeen zij moeten doen om de wet correct toe te passen. De gemeenten zullen dus zoals in het verleden een aantal elementen ter kennis moeten brengen van de personen die een aanvraag indienen. Tevens zullen ze de procedure moeten toelichten. De gemeentebesturen zullen zeer snel een omzendbrief ontvangen waarbij er wordt gevraagd om met deze wettelijke aanpassing rekening te houden.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 59

Amendement nr. 2 van de heer Buysse en mevrouw N. Jansegers

De heer Buysse en mevrouw Jansegers dienen een amendement in (amendement nr. 2, St. Senaat nr. 1447/2) op dit artikel teneinde artikel 1ter van de gemeentekieswet op te heffen. Dit is een principieel amendement dat er toe sterkt om het gemeentelijk stemrecht voor vreemdelingen af te schaffen. Voor dit stemrecht is, nu nog minder dan vroeger, geen maatschappelijk draagvlak. Een minderheid dringt dit stemrecht op aan de meerderheid van de bevolking. Bovendien waarschuwt hij voor de noodlottige gevolgen van dit stemrecht voor de Brusselse Vlamingen. Stemrecht moet voor zijn fractie gekoppeld blijven aan nationaliteit.

De minister is van mening dat een discussie over het principe van het stemrecht voor de vreemdelingen niet opportuun is in het kader van deze bespreking. Een parlementaire meerderheid heeft zich hierover uitgesproken in 2004.

De enige vraag die op dit ogenblik moet worden beantwoord is : hoe kunnen we de wet op een correcte manier toepassen ? Om die reden wordt de aanpassing voorzien in het wetsontwerp aangezien er rechtsonzekerheid is ontstaan naar aanleiding van de rechtspraak van het Hof van Cassatie.

Hij vraagt derhalve dat de commissie het amendement zou willen verwerpen.

Amendement nr. 2 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 2 bij 1 onthouding.

Amendement nr. 3 van de heer Marc Van Peel

De heer Van Peel dient een amendement in (amendement nr. 3, St Senaat nr. 1447/2) dat dit artikel aanvult met een definitie van het wettelijk verblijf. De minister verklaart dat hij zelf per omzendbrief de gemeenten zal informeren wat onder wettelijk verblijf dient te worden verstaan. De indiener meent dat het beter is dat dit begrip in de wet wordt opgenomen. Hij gebruikt daarvoor de definitie die door de minister van Justitie in de Kamer van volksvertegenwoordigers is gegeven bij de discussie over de « snel-Belg-wet ». Ook mevrouw Talhaoui heeft reeds gewezen dat er verschillende interpretaties mogelijk zijn. Deze verwarring kan er toe leiden dat de gemeenten dit begrip op een verschillende manier interpreteren.

Om die redenen stelt hij voor de definitie in de wet zelf op te nemen.

De minister antwoordt dat het ontworpen artikel voldoende duidelijk is. Het moet gaan om een wettig verblijf waarbij de vreemdeling ingeschreven is in de gemeente of houder is van een identiteitskaart van een vreemdeling ofwel moet het gaan om een persoon die is ingeschreven is in het vreemdelingenregister. Het is een vrij technische materie die beter niet in de wet wordt opgenomen maar kan gepreciseerd worden via een koninklijk besluit of een omzendbrief waarin een en ander beter kan gepreciseerd worden.

Het amendement nr. 3 wordt verworpen met 8 stemmen tegen één stem bij 2 onthoudingen.

V. STEMMING OVER HET GEHEEL VAN DE NAAR DE COMMISSIE VERWEZEN ARTIKELEN

De commissie stemt met 9 stemmen tegen 2 in met het geheel van de naar de commissie verwezen artikelen.

Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 12 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Fauzaya TALHAOUI. Ludwig VANDENHOVE.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden wetsontwerp (stuk Kamer, nr. 51-2020/019)