3-137 | 3-137 |
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De eerste koude heeft de problematiek van de daklozen weer eens op de politieke agenda geplaatst. Positief is dat er meerdere beleidsinitiatieven werden genomen. Toch kan ik mij niet van de indruk ontdoen dat er een gebrek is aan overleg en coherentie. Dat wordt door verschillende actoren in de sector werd bevestigd.
Na verklaringen deze week van Brussels minister Smet, de stad Brussel en het OCMW verklaarde de minister gisteren ook zelf nog extra middelen te uit te trekken voor de CDSD/CASU. Eerder raakte ook bekend dat Defensie kazernes ter beschikking zou stellen. Het is mij niet duidelijk welke minister al deze initiatieven, die wij voor het overige toejuichen, coördineert.
Hoeveel daklozen zijn er in België? Hoe zijn ze verspreid over de grote steden, Antwerpen, Gent, Brussel, Luik en Charleroi? Zijn hiervan data beschikbaar? Wie is belast met de coördinatie en registratie van die data?
Hoeveel bedden zijn er voor daklozen? Welke is de spreiding ervan over de grote steden? Hoeveel daarvan zijn er gratis?
Waar is op vandaag plaats tekort en worden daklozen geweigerd?
Welke bevoegdheden heeft de minister in deze problematiek, aangezien ook de gemeenschappen, gewesten en de gemeenschapscommissies ter zake initiatieven hebben? Wat zijn de beleidsinitiatieven van de minister?
Is er sprake van een gecoördineerd beleid samen met de andere overheden?
Waarom werden enkel aan de CASU extra middelen ter beschikking gesteld, aangezien in Brussel meerdere initiatieven, zoals onder meer de centra Ariane en Hoeksteen, aan crisisopvang doen?
In welke mate is de minister betrokken bij het initiatief om ook legerkazernes open te stellen voor thuislozen? Over welke kazernes gaat het? Zijn er al daklozen opgevangen in kazernes? Is dit een apart initiatief van het ministerie van Defensie of gebeurt het in overleg met uw departement?
Tot slot wil ik ook nog de problematiek van de illegalen of personen zonder papieren aanhalen. Zij leven in de schaduw van onze samenleving. Ze bestaan officieel niet, maar zijn er wel. Niettegenstaande ze hier illegaal verblijven, hebben ook zij nood aan nachtasiel. Vanzelfsprekend zullen zij zich niet wenden tot de asielcentra. Het aantal centra waar men anoniem terecht kan is beperkt. In Brussel zou het gaan over één centrum. Tenzij het gaat over gezinnen met kinderen zijn ze ook niet overal welkom. Welke initiatieven heeft de minister genomen inzake noodopvang voor deze doelgroep?
De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Er bestaat geen overzicht van het aantal daklozen in België. Het is, bijna per definitie, een groep die zich niet gemakkelijk laat vatten in cijfers en statistieken. Als we zouden weten waar ze verblijven, dan zouden we hen ook beter kunnen bereiken met onze hulpverlening.
Dat is niet alleen in ons land zo. In 2004 heeft Eurostat op Europees niveau een vergelijkende studie gedaan naar de manier waarop de problematiek in alle lidstaten wordt gemeten.
Als er al cijfers zijn, verschilt de methodiek zeer sterk: van een telling op straat op één bepaald ogenblik tot het aantal verblijfsdagen in onthaalcentra. De Europese Commissie kondigt voor eind dit jaar een nieuwe studie aan.
In België heeft elk gewest studies gemaakt. Timing en methodologie verschillen echter dermate dat ze niet vergelijkbaar zijn. Dat betekent niet dat we geen zicht hebben op de problematiek. We stellen vast dat er gelijkenissen zijn tussen de gemeenschappen en gewesten.
Zo geeft een recent onderzoek van de geregistreerde dakloosheid in Vlaanderen, de daklozen die een beroep doen op de daklozenzorg, een idee van de verschuivingen in de karakteristieken van deze populatie tussen 1982 en 2002. Een eerste vaststelling is de feminisering van de dakloosheid. In 2002 is één op drie werklozen een vrouw; in 1982 was dat één op vijf. Vaak spelen relationele problemen en huiselijk geweld een belangrijke rol. Ook het aandeel van mensen van vreemde nationaliteit is toegenomen: 15% tegenover 9% in 1982. Sterk in het oog springend is de problematische jeugd van vele daklozen. Het aantal daklozen dat ooit verbleef in instellingen van de Bijzondere Jeugdzorg of in psychiatrische instellingen, is sterk toegenomen; hun aandeel bedraagt respectievelijk 50 en 43. Veelal, maar niet altijd, hebben ze een lage scholingsgraad: een derde voltooide het basisonderwijs niet; een derde beëindigde zijn studies na het lager technisch of beroepsonderwijs; 10% volgde het bijzonder onderwijs.
De opvang van daklozen is inderdaad een gemeenschapsmaterie. Ik ben het ermee eens dat ondanks de inspanningen van alle bevoegde instanties, de problematiek blijft bestaan en zeer schrijnend is. We moeten korter op de bal te spelen. Het fenomeen is echter moeilijk te vatten. Het verplaatst zich in ruimte en tijd en neemt voortdurend nieuwe vormen aan.
In het federale regeerakkoord staat dat in overleg met de gemeenschappen en gewesten zal worden gewerkt aan de verbetering van de opvangmogelijkheden. Een eerste interministeriële conferentie in 2004 onder leiding van mevrouw Arena is er niet in geslaagd het aantal opvangplaatsen te kennen.
Elk jaar is de toestand anders en er komen ook nieuwe opvangplaatsen, zoals de kazerne die minister Flahaut openstelde. Ik pleit dan ook voor meer overleg.
Vorige zomer hebben we op de interministeriële conferentie een werkgroep geïnstalleerd die zich zal buigen over de vraag hoe de opvang van daklozen en van mensen zonder papieren kan worden aangepakt. Deze werkgroep wordt voorgezeten door Vlaams minister Vervotte en mezelf.
Tot nog toe werden geen concrete maatregelen voorgesteld of genomen. Ik kan dan ook geen conclusies meedelen.
Ik maak binnen het raam van mijn bevoegdheden werk van de verbetering van de situatie van de daklozen. Teneinde bevoegdheidsgeschillen tussen verschillende OCMW's te vermijden werd in 2003 de bepaling ingevoerd dat daklozen recht op steun hebben in hun feitelijke verblijfplaats. In een interview heeft de voorzitter van het OCMW van Antwerpen aangegeven hoe deze mensen rechten kunnen worden toegekend.
Daklozen die een woonst vinden, ontvangen een installatiepremie van 800 euro. Sinds 2004 wordt die premie ook toegekend aan niet-leefloners die hun camping verlaten. In 2005 zal die premie 3.000 maal worden uitbetaald.
In 2004 verscheen ook de vierde editie van de Daklozengids, waarin daklozen worden geïnformeerd over hun rechten en plichten voor het verkrijgen van OCMW-steun. Ook aan deze editie werkten de organisaties van daklozen mee.
In Brussel hebben we niet alleen aan de CASU hulp verleend. In sommige conventies die werden gesloten in het kader van het federale grootstedenbeleid voor de vijf grootsteden, zijn ook initiatieven voor daklozen opgenomen. Ook initiatieven als het steunpunt Algemeen Welzijnswerk in Vlaanderen krijgen middelen om proefprojecten op te zetten. Brussel had reeds een project in een stadcontract.
De toestand van de opvang in de kazernes heb ik reeds toegelicht. Minister Flahaut heeft een goed initiatief genomen. Nu moeten voor de omkadering maatschappelijk werkers worden gevonden.
Het probleem van de mensen zonder papieren is zo mogelijk nog complexer. Persoonlijk zie ik niet in op welke wijze illegalen, die het grondgebied dus eigenlijk moeten verlaten, aan een woning kunnen worden geholpen. De OCMW's zijn wettelijk verplicht mensen in nood te helpen, ongeacht hun verblijfssituatie. Ik roep iedereen op over een oplossing na te denken.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het verbaast me dat er geen cijfers over het aantal daklozen of over het aantal bedden beschikbaar zijn. Er zijn alleszins vele initiatieven. Hopelijk kan de samenwerking met de gemeenschappen tot een coherent beleid leiden.
Ik neem nota van de initiatieven die in samenwerking met de OCMW's worden genomen.
Heb ik het goed begrepen dat de minister de middelen niet alleen verhoogt voor de CASU, maar na de recente noodsituatie eveneens voor andere hulporganisaties?
De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Vorig jaar waren de gemeenschappen niet geneigd ons inlichtingen te geven over de verleende subsidies, een materie die trouwens tot hun bevoegdheid behoort, en dus beschikken we niet over concrete gegevens. Daarenboven worden op diverse niveaus initiatieven genomen, onder meer door vzw's, OCMW's, steden en zelfs particuliere organisaties, en worden er middelen verleend naargelang van de omstandigheden.
Desondanks hebben we nood aan cijfergegevens. Ik geef de voorkeur aan cijfers voor heel het land, maar ik ben ervan overtuigd dat op dit vlak vooruitgang wordt geboekt.
Jammer genoeg kan ik niet zonder meer extra middelen ter beschikking stellen. Weliswaar subsidiëren we bepaalde proefprojecten in de diverse regio's, maar dat moet gebeuren met de eerder beperkte middelen van het grootstedenbeleid.