Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-49

ZITTING 2004-2005

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Minister van Ontwikkelingssamenwerking

Vraag nr. 3-2895 van mevrouw De Roeck d.d. 9 juni 2005 (N.) :
Strategische pijlers binnen ontwikkelingssamenwerking. — Bilaterale, multilaterale en indirecte samenwerking. — Verdeling van de middelen.

Het beleid rond ontwikkelingssamenwerking is gericht op drie pijlers : bilaterale, multilaterale en indirecte samenwerking. Op het vlak van bilaterale samenwerking voorziet het beleid in een concentratie van het aantal partnerlanden van 25 naar 18.

Er is niets tegen de concentratie van middelen en bestemming, maar toch moet erop gelet worden dat het beleid zich niet te zeer gaat toespitsen op Centraal-Afrika. Het is goed dat Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken samen investeren in deze regio, maar die aanpak mag er niet toe leiden dat Ontwikkelingssamenwerking verwordt tot een volgzaam onderdeel van haar moederdepartement Buitenlandse Zaken. Men moet de afbouw van de samenwerking in de geweerde partnerlanden Bangladesh, Burkina Faso, Ivoorkust, Ethiopië, Laos en Cambodja en de SADC-regio zeer voorzichtig en geleidelijk laten verlopen. Het gevaar bestaat dat het weghalen van projecten een te grote verandering binnen de lokale gemeenschappen teweegbrengt. De afhankelijkheid aan de projecten moet dus zorgvuldig worden afgebouwd, en de bereidheid van de lokale overheden moet er zijn om de projecten verder te zetten. Uit de antwoorden op eerdere parlementaire vragen van collega Sabine de Bethune ter zake, blijkt dat de regering alvast geen opvolging plant van de projecten na de beëindiging ervan. Bovendien is het gissen naar de redenen waarom net deze 6 landen en de SADC-regio niet behouden werden voor bilaterale samenwerking. De criteria zijn bekend, maar het is onduidelijk waarom die landen niet konden tegemoetkomen aan deze criteria. De concentratie van middelen moet volgens een eerlijke verdeelsleutel gespreid worden over alle partnerlanden wat betreft de bilaterale samenwerking. De vraag is ook of de extra middelen, zoals beloofd op het begrotingsconclaaf, ook billijk verdeeld worden tussen de partnerlanden.

Wat betreft de multilaterale samenwerking, is er eveneens een concentratiebeweging waar te nemen. Van de 35 internationale organisaties heeft de Belgische overheid 12 organisaties geselecteerd, die de komende 3 jaar Belgische steun zullen ontvangen. UNIFEM en het OHCHR zijn enkele organisaties die geen prioriteit meer vormen voor de federale overheid. Nogmaals, concentratie is geen slechte strategie, alleen is er dan wel verantwoording nodig voor de toegekende middelen, zodat het beleid transparant en de politieke lijn duidelijk blijft. Net op dat punt is er bijzonder weinig informatie bekend. Er is geen duidelijkheid over de voorwaarden of criteria voor deze selectie. Voor elke partnerorganisatie zou er nochtans een institutionele strategienota komen, om de beleidsvisie van België binnen de partnerorganisaties uiteen te zetten.

In het geval van de indirecte samenwerking is een open, transparante overlegformule de grootste uitdaging. Ondanks de versnippering binnen de NGO's en koepels, zijn er zeer waardevolle en representatieve gesprekspartners. Het is zeer belangrijk dat zij ook betrokken worden bij de uitstippeling van het beleid, zodat de uitvoering van dat beleid op een breed draagvlak kan rekenen. U kunt daar een belangrijke rol in spelen, omdat u overlegmomenten met de sector kan vastleggen en voor de nodige dynamiek kan zorgen. Het is dan een kwestie van deugdelijk bestuur dat er een overlegplatform is waar zowel de overheid als de NGO's regelmatig samenkomen. Ook versus de gemeenten wordt de band met ontwikkelingssamenwerking aangehaald. Daarom wordt het financieringssysteem herzien. Deze belangrijke beslissing behoeft meer uitleg dan de uitleg die u verschaft in uw beleidsnota.

Graag ontving ik van de geachte minister een antwoord op de volgende vragen :

1. Hoe worden de vrijgekomen middelen verdeeld over de 18 partnerlanden ? Minder partnerlanden behouden voor bilaterale samenwerking komt immers neer op meer middelen voor de overige 18. Hoe evolueren de uitgaven voor de partnerlanden binnen bilaterale samenwerking in 2005, ten opzichte van 2004 en 2003 ?

2. In welke mate voldeden Bangladesh, Burkina Faso, Ivoorkust, Ethiopië, Laos, Cambodja en de SADC-regio niet aan de criteria voor bilaterale samenwerking, bepaald volgens de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking en het koninklijk besluit van 26 juni 2000 tot uitvoering van artikel 6, § 1, van de wet van 25 mei 1999, gewijzigd bij koninklijk besluit van 26 januari 2004 ?

3. Hoe gebeurt de opvolging van de afgelopen projecten in de landen die niet behouden zijn als partnerland voor bilaterale hulp ? Hoe worden de lokale overheden hierbij betrokken ? Welke verantwoordelijkheid neemt de Belgische Technische Coöperatie (BTC) hierin op ?

4. Hoe zullen de extra middelen, toegekend op het begrotingsconclaaf van 17 en 18 april 2005, besteed worden binnen de drie pijlers van bilaterale, multilaterale en indirecte samenwerking ? Hoeveel geld gaat er binnen bilaterale samenwerking naar schuldverlichting en structurele steun ? Hoe worden ze ingeschreven op de ODA (Official Development Assistance)-budgetlijn ?

5. Op basis van welke criteria werden de 12 prioritaire organisaties geselecteerd ? Waarom behoren Unifem en het OHCHR niet meer tot de prioritaire internationale instellingen ? Blijft de samenwerking met de 23 niet-geselecteerde organisaties op een andere manier behouden ?

6. Wanneer zullen de institutionele strategienota's beschikbaar zijn die er volgens uw beleidsnota moeten komen om het standpunt van België binnen de 12 multilaterale organisaties weer te geven ?

7. Hoe zal u het overleg tussen de koepels en de federaties concretiseren ? Zal u het mandaat van de NGO- adviescommissie, dat verstreken is sinds maart 2004 nog verlengen ? Indien niet, komen er dan andere overlegmomenten tussen de overheid en de sector ?

8. Waar schiet het huidige financieringssysteem van ontwikkelingssamenwerking voor gemeenten tekort. Wat houdt de voorgenomen herziening van dit systeem in ?

Antwoord : 1. Deze beslissing hield in dat met de geschrapte landen (Bangladesh, Ethiopië, Ivoorkust, Burkina Faso, Cambodja, Laos en de Southern African Development Community/SADC) geen nieuwe verbintenissen meer kunnen worden aangegaan.

De verbintenissen die in het verleden werden aangegaan worden nageleefd. Het betreft de projecten die reeds in uitvoering zijn en/of waarvoor een bijzondere overeenkomst werd ondertekend.

Voor de geplande projecten waarvan de voorbereiding nog niet is gestart, waarvan de identificatie nog niet is gevorderd of waarvoor nog geen Bijzondere Overeenkomst bestaat kan slechts mits mijn uitdrukkelijke toestemming met de voorbereiding gestart worden.

Op die manier wordt voorkomen dat de samenwerking met de bovenvermelde landen op een abrupte manier stopgezet wordt en krijgen de lokale overheden voldoende de tijd om de nodige maatregelen te nemen om het stopzetten van de Belgische bilaterale samenwerking voor te bereiden.

Dit betekent dus dat slechts zeer geleidelijk middelen vrijkomen die kunnen aangewend worden in de resterende partnerlanden.

Zo werden in 2003 nog 17 nieuwe Overeenkomsten voor een totaal bedrag van 45 949 804 euro getekend met niet-partnerlanden. In 2004 verminderde het aantal nieuwe Overeenkomsten tot 8 (24 161 540 euro).

De aldus vrijgekomen middelen laten toe geleidelijk de indicatieve bedragen voor de verschillende meerjarenprogramma's, die afgesproken worden tijdens de Gemengde Commissies met de partnerlanden te verhogen.

In 2003 werden Gemengde Commissies gehouden met Niger en Vietnam en in 2004 met Rwanda, Benin en Mali. De indicatieve bedragen voorzien voor het nieuwe meerjarenprogramma met deze landen waren respectievelijk 34,5 miljoen euro, 19,5 miljoen euro, 75 miljoen euro, 30 miljoen euro en 30 miljoen euro.

In vergelijking met het indicatief bedrag voorzien tijdens de vorige Gemengde Commissies betekent dit bijvoorbeeld een verhoging van de enveloppe voor Niger (+ 4 miljoen). De enveloppe voor Vietnam werd niet substantieel verhoogd.

Voor Rwanda, Benin en Mali is een vergelijking met de vorige Gemengde Commissies niet mogelijk omdat het ofwel de eerste keer was ofwel omdat het jaren geleden was dat samengekomen werd om een meerjarenproqramma af te spreken.

Een ander deel van de vrijgekomen middelen wordt aangewend voor het operationaliseren van de gouvernementele verklaring om bijzondere aandacht te besteden aan Centraal Afrika, onder andere voor acties die een vermindering van de armoede en het verbeteren van de levenskwaliteit van de Congolese bevolking beogen.

In onderstaande tabel vindt u de uitgaven voor 2003 en 2004 per partnerland. Om evidente redenen kunnen de uitgaven voor 2005 nog niet meegedeeld worden.

De uitgaven reflecteren de werkelijke situatie op het terrein en zijn afhankelijk van allerlei omstandigheden, inherent aan de samenwerking op het terrein in soms moeilijke omstandigheden. Eenduidige conclusies trekken uit deze gegevens is derhalve niet mogelijk.

Land20032004
Algerije2 121 011738 552
Benin3 012 1992 187 594
Bolivia5 212 5313 841 597
Burundi8 204 6325 054 177
RDC13 556 09821 268 682
Ecuador2 781 3554 330 224
Mali1 777 2075 576 374
Marokko6 720 4396 048 644
Mozambique4 931 7433 400 669
Niger6 507 2243 846 722
Palestinië6 672 8004 959 906
Peru2 131 4542 728 545
Rwanda8 060 6634 966 041
Senegal3 579 3182 057 563
Zuid-Afrika2 299 4731 392 217
Tanzania5 624 6226 782 159
Uganda2 966 6372 037 151
Vietnam4 292 9593 054 888

2. De lijst van de 25 partnerlanden van de directe bilaterale samenwerking werd vastgelegd in het koninklijk besluit van 31 augustus 2000 tot uitvoering van artikel 6, § 1, van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking.

Dit artikel van de wet bevat 7 criteria op basis waarvan de selectie van de partnerlanden van de directe bilaterale samenwerking moet gebeuren. De wetgever preciseert niet of aan alle of aan een minimum aantal criteria moet voldaan worden.

Het is evident dat bij de uitvoering van het regeerakkoord dat voorziet dat « het aantal concentratielanden teruggebracht zal worden van 25 tot hoogstens 18 » deze criteria werden gerespecteerd.

Aangezien deze criteria redelijk vaag zijn en derhalve ook moeilijk meetbaar zijn werd een bijkomende lijst toegevoegd aan deze criteria om tot de keuze van de 18 partnerlanden te komen.

Deze bijkomende criteria zijn :

— binnen de lijst van de 25 partnerlanden blijven;

— de absolute prioriteit die in het regeerakkoord wordt gegeven aan Centraal-Afrika, meer bepaald DRC, Rwanda en Burundi;

— de wenselijkheid om in elk continent waar onze ontwikkelingssamenwerking momenteel actief is een aanwezigheid te behouden;

— de wenselijkheid om te komen tot een reële concentratie van de beschikbare middelen.

Daarnaast werd een doorlichting over de jongste 5 jaar van onze samenwerking met de 25 partnerlanden uitgevoerd.

Bij deze doorlichting werden volgende aspecten in overweging genomen :

— de omvang van onze samenwerking met het betrokken land;

— ons aandeel in de totale bilaterale hulp aan dat land;

— de ervaring bij het identificeren, formuleren en uitvoeren van projecten;

— de impact en de visibiliteit van de Belgische samenwerking;

— de kwaliteit van de portefeuille aan ontwikkelingsprojecten;

— de kwaliteit van de dialoog met het betrokken land;

— de kwaliteit van de coördinatie met de andere donoren.

Bij de selectieprocedure van de 18 landen werd dus een combinatie gemaakt van de wettelijk vastgelegde criteria, cijfermatige gegevens en objectieve beoordelingen.

Zes landen werden niet weerhouden : Bangladesh, Burkina Faso, Ivoorkust, Ethiopië, Laos en Cambodja. Ook de samenwerking met de regionale organisatie SADO zal niet worden verdergezet.

3. Alle projecten, ongeacht of deze uitgevoerd worden in partnerlanden of niet-partnerlanden, worden op dezelfde manier uitgevoerd, opgevolgd en overgedragen aan de lokale partner.

Bij het beëindigen van een project wordt, conform de bepalingen van het beheerscontract met BTC, een eindverslag opgemaakt en ter goedkeuring voorgelegd aan het partnercomité.

De modaliteiten van overdracht van het project worden vastgelegd in de Bijzondere Overeenkomsten en worden onverminderd toegepast.

Volgens het principe van het respect voor het « eigenaarschap » van de lokale overheden zijn zij betrokken bij elke fase, namelijk bij :

— de onderhandelingen van meerjarenprogrammaprogramma's waarbij — binnen het kader van de wet op de internationale samenwerking — projecten/programma's weerhouden worden in functie van de prioritaire behoeften van het land;

— de identificatie en formulering van de weerhouden projecten/programma's;

— de uitvoering, opvolging en evaluatie.

België is in essentie verantwoordelijk voor het correct naleven van zijn verbintenissen.

Het overleg met de lokale overheden gebeurt binnen een formeel vastgelegde context. De opvolging van de uitvoering van het meerjarenprogramma, de goedkeuring van het identificatie- en formuleringsdossier gebeurt binnen het partnercomité.

De uitvoering, opvolging en evaluatie van de projecten gebeurt binnen de specifieke overlegstructuren voorzien in de Bijzondere Overeenkomsten. In de praktijk wordt de verantwoordelijkheid voor bepaalde aspecten van de uitvoering min of meer gedeeld. Deze verdeling wordt, in overleg met de lokale overheden, formeel vastgelegd in de Bijzondere Overeenkomsten.

Daarbovenop wordt voor elk van de niet-partnerlanden voor het definitief afsluiten van de bilaterale samenwerking gezamenlijk overlegd over de besteding van de eventuele saldi van de afgesloten projecten.

De verantwoordelijkheden van BTC zijn dezelfde als die in de partnerlanden en zijn vastgelegd in de beheersovereenkomst tussen de Belgische Staat en BTC, getekend in het kader van het beheerscontract en de wet ter oprichting van de BTC.

4. In de aangepaste begroting 2005 wordt een bijzondere inspanning geleverd om België toe te laten zijn internationale verplichtingen na te leven. Daarom :

— gaat 63 167 000 euro naar de betaling van een bijdrage aan de Wereldbank die niet betaald is geweest in 2003 (B.A. 54.33.84.09);

— is 12 285 000 euro toegewezen aan B.A. 54.34.35.11 om onze bijdragen te betalen aan internationale organisaties op het vlak van het leefmilieu;

— is 2 050 000 euro toegewezen aan het Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria op de B.A. 54.31.35.05.

Aan de bilaterale samenwerking werden ter gelegenheid van de begrotingscontrole geen bijkomende middelen toegekend.

Binnen de indirecte samenwerking werden de kredieten voor het Instituut voor Tropische Geneeskunde verhoogd met 719 000 euro (B.A. 54.22.33.33).

De verhogingen werden ten belope van 63 167 000 euro met nieuwe middelen gefinancierd. Het saldo werd binnen de begroting ontwikkelingssamenwerking gecompenseerd.

5. Elf van de twaalf prioritaire multilaterale organisaties zijn deze multilaterale partners die het zwaarst doorwegen in de budgettaire inspanningen die ons land levert, met jaarlijkse bijdragen die de drie miljoen euro overschrijden. Het zijn ook de organisaties die potentieel de grootste impact hebben. De twaalfde organisatie (OCHA met een bijdrage van 800 000 euro) werd gekozen omwille van de strategische rol die zij vervult in de coördinatie van de humanitaire hulpverlening.

De selectie van 12 prioritaire organisaties heeft geen enkele rechtstreekse negatieve invloed op de samenwerking met de andere multilaterale partnerorganisaties zoals bijvoorbeeld UNIFEM of OHCHR. Deze blijven genieten van Belgische steun en kunnen evenals de 12 prioritaire organisaties rekenen op meerjarige toezegging. Er wordt met hen eveneens jaarlijks overleg gepleegd.

6. De administratie is thans bezig met het uitwerken van een reeks multilaterale institutionele strategienota's. Enkele daarvan zijn klaar en hebben mijn goedkeuring gekregen. Andere zijn in het finale redactiestadium.

Goedgekeurde strategienota's :

Wereldgezondheidsorganisatie (WGO);

Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO);

Milieuprogramma (UNEP);

West-Afrikaanse Ontwikkelingsbank (BOAD);

Fonds voor Landbouwonderzoek (IFAD).

Strategienota's in ontwerp :

Global Environment Facility (GEF);

Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA);

Ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP).

Strategienota's in uitwerking

Bureau voor Mensenrechten (OHCHR);

UNICEF.

7. Het mandaat van de NGO-adviescommissie, verstreken sinds maart 2004 werd door mijn voorganger met nog één maand verlengd, en nadien niet vernieuwd. Ondertussen werd geen enkel initiatief genomen om deze adviescommissie te reactiveren. Dit neemt niet weg dat ondertussen verschillende andere overlegmechanismen tussen de federale overheid en de NGO-sector blijven functioneren; zoals onder meer de Technische commissie administratie, kabinet, NGO-federaties die maandelijks bijeenkomt.

Bovendien grijpt een systematisch en regelmatig overleg plaats tussen bovenvemoemde partijen voor het uitwerken van een nieuwe reglementering in het kader van een hervorming van de NGO-cofinancieringsprocedures. Daarnaast zijn er ook gemeenschappelijke vergaderingen over verschillende punctuele thematische en technische kwesties.

De samenstelling en financiering van de NGO-adviescommissie zijn gebaseerd op artikel-29 van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvemementele organisaties en van hun federaties en op artikel 14 van het ministerieel besluit van 25 augustus 1998 dat voorziet in de uitvoeringsmaatregelen. Deze Reglementering is, zoals hoger vernoemd, het voorwerp van een grondige herziening waaraan overheid en federaties samenwerken.

Het niet-hernieuwen van de mandaten van de NGO-adviescommissie is gedeeltelijk gebaseerd op het feit dat de huidige regelgeving, onvoldoende middelen voorziet om deze commissie op een behoorlijke manier te laten functioneren.

Op 20 april 2005 greep een vergadering plaats tussen een delegatie van de koepel 11.11.11 en een delegatie van DGOS onder leiding van de directeur-generaal. Daar werd overeengekomen minstens twee maal per jaar een gemeenschappelijk overleg te organiseren tussen de administratie en de koepels.

Ondertussen werd vanwege DGOS aan de bijzondere evaluator voor ontwikkelingssamenwerking een evaluatie gevraagd om een betere afbakening mogelijk te maken van de specifieke taken van de federaties en van de koepels.

Zowel de hervorming van de NGO-cofinanciering die thans wordt uitgewerkt als de evaluatie van de rol van de koepels en de federaties moet onder meer toelaten met kennis van zaken de overlegmechanismen, waaronder de NGO-adviescommissie te herdefiniëren, te oriënteren en van voldoende middelen te voorzien.

Omwille van boven aangehaalde redenen bestaat voor het ogenblik een stilzwijgende consensus tussen de overheid en de NGO-sector, om een hernieuwing van het mandaat van de NGO-adviescommissie voorlopig niet aan de orde te stellen.

8. Na drie jaar ervaring met de samenwerking met de Unie van Belgische Steden en Gemeenten heeft de administratie inderdaad een aantal tekortkomingen vastgesteld. Deze tekorten kwamen in grote lijnen neer op een gebrek aan effectiviteit en efficiëntie. Enerzijds werden de vooropgestelde resultaten in termen van institutionele versterking van de capaciteiten van de gemeenten in het Zuiden onvoldoende bereikt. Anderzijds lagen de kosten te hoog, dit was met name het geval voor de uitgaven verbonden met de structuur in het Noorden. Ten slotte werd er tot op heden met projecten van één jaar gewerkt en deze aanpak heeft een aantal belangrijke nadelen ten opzichte van de programmahenadering waarbij meer duurzame aanpak ontwikkeld wordt die loopt over meerdere jaren.

Om een antwoord te bieden op de vastgestelde problemen werd beslist om de verouderde manier van samenwerken stop te zetten. Het jaar 2005 kan dan ook beschouwd worden als een jaar waarin de projecten uit het vorige systeem afgewerkt worden.

Het jaar 2006 zal dan een overgangsjaar worden, waarin de partnerorganisaties de kans krijgen om te evolueren naar een nieuwe vorm van samenwerking en om een meerjarenprogramma voor te bereiden. Hiervoor wordt in 2006 een budget begroot dat gelijkaardig is aan de voorziening voor 2004, namelijk 1 660 000 euro.

Vanaf 2006 zal de administratie bovendien direct met de drie gewestelijke structuren samenwerken, zonder de tussenstap te maken via de federale koepelorganisatie. Op deze manier kan de relatieve omvang van de uitgaven in het Noorden verminderd worden. Dit impliceert eveneens dat elke regionale organisatie een eigen, apart voorstel voor een meerjarenprogramma zal indienen.

Verder hebben deze drie genoemde verenigingen van DGOS een aantal referentiedocumenten ontvangen. Deze referentiedocumenten zullen de partnerorganisaties toelaten programma's te ontwikkelen met een grotere effectiviteit en efficiëntie en met duurzamere resultaten.

Het jaar 2007 zal dus het eerste jaar zijn waarin het nieuwe systeem werkelijk toegepast zal worden en waarin de drie verschillende driejarenprogramma's (één per gewest) van start gaan.