3-1400/1 | 3-1400/1 |
20 OKTOBER 2005
Inleiding
Een overeenkomst inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de regering van de Republiek Azerbeidzjan werd te Brussel ondertekend op 18 mei 2004. Het betreft hier een verdrag met een gemengd karakter conform de principebeslissing getroffen door de Interministeriële Conferentie van Buitenlands Beleid van 4 april 1995.
In 1996 kwam er een politieke verklaring tussen België en Azerbeidzjan met het oog op de samenwerking met de bedoeling de investeringen tussen beiden te doen toenemen en te beschermen. Er werden ontwerpteksten overgemaakt doch Azerbeidzjan was op dat moment een prioriteit van tweede orde.
Van 25 tot en met 27 september 1997 onderhandelde een BLEU-delegatie te Bakou over de tekst van het verdrag, die echter niet werd geparafeerd. Er werd nadien nog een amendement schriftelijk voorgesteld door de Azeiri's en ook van onzentwege werden er correcties aangebracht aan de Engelse versie van de tekst. De parafering gebeurde op 7 april 1998 te Brussel.
Op 18 mei 2004 kon het verdrag worden ondertekend tijdens een bezoek van president Aliyev aan Brussel. Namens de BLEU werd het verdrag getekend door Premier Verhofstadt.
Inhoud van de onderhandelingen
In artikel 1 wenste Azerbeidzjan de eigen definitie van grondgebied te gebruiken.
Punten vijf en zes van de definities (artikel 1) over milieu en arbeid komen nog niet in de tekst voor, omdat deze werd onderhandeld/geparafeerd (1998) voor dat de beslissing tot inlassing van de sociale en milieuclausule werd getroffen. De clausule zelf staat er aldus ook nog niet in, noch het aangepaste artikel 4 over nationale behandeling en meest begunstigde natie. Men vindt wel een verwijzing hiernaar terug in de afzonderlijke artikels en er staat een principe van meestbegunstigingsbehandeling in artikel 10.
Artikel 5 : de overmakingen gebeuren vrij maar op vraag van Azerbeidzjan wel in overeenstemming met haar nationale wetgeving en de met de andere Overeenkomstsluitende Partij gesloten bilaterale overeenkomsten.
Artikel 9.3 : internationale arbitrage door de Kamer van Koophandel te Stockholm wordt weggelaten.
Azerbeidzjan wilde in artikel 11 hebben staan dat de overeenkomst niet van toepassing is op geschillen die voor de inwerkingtreding al bestonden (niet in art. 12).
Het investeringsklimaat in Azerbeidzjan
Investeren in Azerbeidzjan brengt heel wat valkuilen met zich mee. Tal van investeerders hebben het land inmiddels verlaten.
In de brandstoffensector, meer bepaald in Bakou, is het investeringsklimaat transparant en gestructureerd. In de andere sectoren is het minder doorzichtig. In de landbouw en de industrie (met uitzondering van de olie- en gassector), is duurzame ontwikkeling uitgesloten indien er geen vrede komt.
Op 28 mei 2000 bekrachtigde het parlement van Azerbeidzjan het Arbitrageverdrag van New York uit 1958. Azerbeidzjan is ook lid van het MIGA.
De investeringen
In 2002 kende het land voor 1 174 miljard USD aan Foreign Direct Investments (FDI) volgens het IMF (3 962 miljard USD volgens UNCTAD) en stond op de 69e plaats wat betreft het aantrekken van buitenlandse investeringen. Binnen de Kaukasus is dit veruit de beste prestatie. Vanaf 2002 zijn de buitenlandse investeringen dan gestaag gaan groeien. Dit ligt vooral aan de projecten van BP, die werken met contracten van onderaanneming in het kader van joint-ventures en partnerakkoorden. In de para-petroleumsector zijn de voornaamste ondernemingen onder andere; « Caspian geophysical », « European tobacco » en « Coca-cola ».
De belangrijkste investeerders van FDI zijn Turkije, de VS, het VK, Duitsland en Frankrijk (te samen goed voor 82 % van de FDI's).
Belgische investeringen zijn vooral :
PAUWELS : levering van elektriciteitsdistributie substations aan Azerenerji ter waarde van 300 miljoen frank (1994).
REYNDERS : levering van spoorwegmaterieel ter waarde van 320 miljoen frank. Het contract was het voorwerp van een geschil.
DE SMET : verkoop van een installatie voor de oliefabriek van Bakou (1997).
De wetgeving
Theoretisch worden de buitenlandse investeringen beschermd door de « Wet ter bescherming van buitenlandse investeringen » en de « Wet betreffende investeringsactiviteiten ».
Verdragen met andere landen
Azerbeidzjan heeft eveneens dergelijke overeenkomsten ondertekend met onder andere Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland, het VK, Italië, Polen, Noorwegen en de VS. China, Saudi-Arabië, Turkije, Marokko, Pakistan en verschillende landen uit Oost-Europa en de Kaukasus hebben ook een overeenkomst met Azerbeidzjan.
Doelstelling voor het afsluiten van een investeringsverdrag
De doelstelling van een dergelijke overeenkomst is, naast het aanmoedigen van investeringen, het bieden van garanties voor een maximale bescherming aan de investeerder, zoals de waarborg voor een billijke en gerechtvaardigde behandeling van de investering, de clausule van de meest begunstigde natie om discriminatie te voorkomen, een vergoedingsplicht bij eigendomsberovende maatregelen, de vrije overmaking van inkomsten en het creëren van een gepast juridisch kader waarbinnen investeringsgeschillen kunnen geregeld worden en waarbij de investeerder een beroep kan doen op internationale arbitrage.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Karel DE GUCHT.
De minister van Buitenlandse Handel,
Marc VERWILGHEN.
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
Onze Groet.
Op de voordracht van Onze minister van Buitenlandse Zaken en van Onze minister van Buitenlandse Handel,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Onze minister van Buitenlandse Zaken en Onze minister van Buitenlandse Handel zijn ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
De Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Republiek Azerbeidzjan inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 18 mei 2004, zal volkomen gevolg hebben.
Gegeven te Brussel, 14 oktober 2005.
ALBERT
Van Koningswege :
De minister van Buitenlandse Zaken,
Karel DE GUCHT.
De minister van Buitenlandse Handel,
Marc VERWILGHEN.
tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de regering van de Republiek Azerbeidzjan inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen.
DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIË,
handelend zowel in eigen naam als in naam van
de regering van het Groothertogdom Luxemburg, krachtens bestaande overeenkomsten,
de Vlaamse regering,
de Waalse regering
en de Brusselse Hoofdstedelijke regering,
enerzijds
en
DE REGERING VAN DE REPUBLIEK AZERBEIDZJAN,
anderzijds,
(hierna te noemen « de Overeenkomstsluitende Partijen »),
VERLANGENDE hun economische samenwerking te versterken door voor investeringen die door onderdanen van de ene Overeenkomstsluitende Partij worden gedaan op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij, gunstige investeringsvoorwaarden te scheppen,
ZIJN het volgende overeengekomen :
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de term :
1. « investeerder » :
a) de « onderdanen », met name elk natuurlijk persoon die volgens de wetgeving van het Koninkrijk België of het Groothertogdom Luxemburg of van de Republiek Azerbeidzjan wordt beschouwd als een onderdaan van het Koninkrijk België of van het Groothertogdom Luxemburg dan wel van de Republiek Azerbeidzjan;
b) de « ondernemingen », met name elke rechtspersoon die is opgericht in overeenstemming met de wetgeving van het Koninkrijk België of het Groothertogdom Luxemburg of van de Republiek Azerbeidzjan en waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is op het grondgebied van het Koninkrijk België of het Groothertogdom Luxemburg dan wel van de Republiek Azerbeidzjan.
2. « investeringen » : alle soorten vermogensbestanddelen en elke rechtstreekse of onrechtstreekse inbreng in speciën, natura of diensten, die worden geïnvesteerd of geherinvesteerd in welke economische sector ook.
Als investeringen in de zin van deze Overeenkomst gelden in het bijzonder, doch niet uitsluitend :
a) roerende en onroerende goederen, alsmede andere zakelijke rechten zoals hypotheken, retentierechten, pandrechten, rechten van vruchtgebruik en soortgelijke rechten;
b) aandelen, maatschappelijke aandelen en alle andere vormen van deelneming, met inbegrip van minderheidsdeelnemingen dan wel onrechtstreekse deelnemingen, in bedrijven die zijn opgericht op het grondgebied van een der Overeenkomstsluitende Partijen;
c) obligaties, tegoeden en gelijk welke prestatie die economische waarde heeft;
d) auteursrechten, rechten van industriële eigendom, technische werkwijzen, handelsnamen en goodwill;
e) publiekrechtelijke of contractuele concessies, waaronder die tot het opsporen, ontwikkelen, winnen of exploiteren van natuurlijke rijkdommen.
Veranderingen in de rechtsvorm waarin vermogensbestanddelen en kapitaal werden geïnvesteerd of geherinvesteerd doen geen afbreuk aan de omschrijving ervan als « investering » als bedoeld in deze Overeenkomst.
3. « opbrengst » : de bedragen die een investering oplevert, en met name, doch niet uitsluitend, winst, rente, vermogensaanwas, dividenden, royalty's en uitkeringen.
4. « grondgebied » :
a) wat de B.L.E.U. betreft : het grondgebied van het Koninkrijk België en het grondgebied van het Groothertogdom Luxemburg evenals de zeegebieden, dit wil zeggen de gebieden op en onder zee die zich voorbij de territoriale wateren van de betreffende Staat uitstrekken en waarin deze, overeenkomstig het internationaal recht, soevereine rechten en rechtsmacht uitoefent met het oog op de opsporing, de winning en het behoud van de natuurlijke rijkdommen.
b) wat de Republiek Azerbeidzjan betreft : het grondgebied van de Republiek Azerbeidzjan, met inbegrip van de binnenwateren van de Republiek Azerbeidzjan, de sector van de Kaspische Zee (Meer) die deel uitmaakt van de Republiek Azerbeidzjan, het luchtruim boven de Republiek Azerbeidzjan, waarin de soevereine rechten en de rechtsmacht van de Republiek Azerbeidzjan kunnen worden uitgeoefend ten aanzien van de ondergrond, de zeebodem, het continentaal plat en de natuurlijke rijkdommen en gelijk welk andere materie die in overeenstemming met het volkenrecht en de wetgeving van de Republiek Azerbeidzjan werd vastgelegd of nog zal worden vastgelegd.
Artikel 2
Bevordering van investeringen
1. Elke Overeenkomstsluitende Partij bevordert investeringen van investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij op haar grondgebied en laat zodanige investeringen toe in overeenstemming met haar wetgeving.
2. Elke Overeenkomstsluitende Partij staat in het bijzonder het sluiten en uitvoeren van licentieovereenkomsten en overeenkomsten inzake commerciële, administratieve of technische bijstand toe, voor zover deze activiteiten verband houden met zodanige investeringen.
Artikel 3
Bescherming van investeringen
1. Alle investeringen, zij het rechtstreekse of onrechtstreekse, door investeerders van een der Overeenkomstsluitende Partijen genieten op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij een eerlijke en rechtvaardige behandeling.
2. Onder voorbehoud van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde, genieten deze investeringen een voortdurende bescherming en zekerheid, met uitsluiting van elke onredelijke of discriminatoire maatregel die, in rechte of in feite, het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot of de liquidatie van deze investeringen zou kunnen belemmeren.
3. De in het eerste en tweede lid beschreven behandeling en bescherming moeten minstens gelijk zijn aan die welke de investeerders van een derde Staat genieten en ze mogen in elk geval niet minder gunstig zijn dan die waarin het internationaal recht voorziet.
4. Deze behandeling en bescherming strekken zich evenwel niet uit tot de voorrechten die een Overeenkomstsluitende Partij toekent aan de investeerders van een derde Staat op grond van zijn lidmaatschap van of associatie met een vrijhandelszone, een douane-unie, een gemeenschappelijke markt of iedere andere vorm van regionale economische organisatie.
Artikel 4
Ontneming en eigendomsbeperking
1. Elke Overeenkomstsluitende Partij verbindt zich geen enkele maatregel tot ontneming of nationalisatie noch enige andere maatregel te treffen die tot gevolg heeft dat aan de investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij rechtstreeks of onrechtstreeks hun investeringen op haar grondgebied worden ontnomen.
2. Wanneer om redenen van openbaar nut, veiligheid of nationaal belang van het bepaalde in het eerste lid moet worden afgeweken, dienen de volgende voorwaarden te worden vervuld :
a) de maatregelen worden genomen met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang;
b) de maatregelen zijn niet discriminatoir of in strijd met bijzondere verbintenissen;
c) de maatregelen gaan vergezeld van voorzieningen voor de betaling van een billijke en reële schadeloosstelling.
3. Het bedrag van deze schadeloosstelling komt overeen met de marktwaarde van de investeringen op de dag voordat de maatregelen werden genomen of bekendgemaakt.
Deze schadeloosstelling wordt uitgekeerd in de munt van de Staat waarvan de investeerder een onderdaan is of in een andere omwisselbare munt. Ze moet onverwijld worden betaald en moet vrij kunnen worden overgemaakt. Ze levert rente op tegen een gewone commerciële rentevoet vanaf de datum van de vaststelling van het bedrag tot de datum van uitbetaling.
4. Aan investeerders van de ene Overeenkomstsluitende Partij die verliezen lijden met betrekking tot hun investeringen wegens oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie, een nationale noodtoestand of opstand op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij, wordt door laatstgenoemde, wat de restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere regeling betreft, een behandeling toegekend die ten minste gelijk is aan die welke die Overeenkomstsluitende Partij aan investeerders van de meestbegunstigde natie toekent.
5. Voor de in dit artikel behandelde kwesties verleent elke Overeenkomstsluitende Partij aan de investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij een behandeling die ten minste gelijk is aan die welke investeerders van de meestbegunstigde natie op haar grondgebied genieten en die in elk geval niet minder gunstig is dan die waarin het internationaal recht voorziet.
Artikel 5
Overmakingen
1. Elke Overeenkomstsluitende Partij verleent de investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij de toelating om alle met een investering verband houdende uitkeringen vrij over te maken in overeenstemming met haar nationale wetgeving en de met de andere Overeenkomstsluitende Partij gesloten bilaterale overeenkomsten. Deze omvatten in het bijzonder :
a) bedragen bestemd om de investering tot stand te brengen, te behouden of uit te breiden;
b) bedragen bestemd voor het nakomen van contractuele verbintenissen, met inbegrip van de bedragen die nodig zijn voor de terugbetaling van leningen, royalty's en andere betalingen voortvloeiend uit licenties, franchises, concessies en andere soortgelijke rechten, alsmede de bezoldiging van het geëxpatrieerd personeel;
c) de opbrengst van investeringen;
d) de opbrengst van de gehele of gedeeltelijke liquidatie van de investeringen, met inbegrip van meerwaarden of verhogingen van het geïnvesteerd kapitaal;
e) de in toepassing van Artikel 4 uitgekeerde schadeloosstelling.
2. De onderdanen van elke Overeenkomstsluitende Partij die uit hoofde van een investering toelating hebben gekregen om op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij te werken, is het tevens toegestaan een passend deel van hun verdiensten over te maken naar hun land van herkomst.
3. De overmakingen gebeuren in vrij inwisselbare munt, tegen de koers die op de datum van overmaking van toepassing is op contante transacties in de gebruikte munt.
4. Elke Overeenkomstsluitende Partij verleent de toelating die vereist is om de overmaking onverwijld uit te voeren, zonder andere lasten dan de gebruikelijke taksen en kosten.
5. De in dit artikel vermelde waarborgen zijn ten minste gelijk aan die welke worden toegestaan aan investeerders van de meest begunstigde natie.
Artikel 6
Subrogatie
1. Indien één der Overeenkomstsluitende Partijen of één van haar openbare instellingen een schadeloosstelling uitkeert aan haar eigen investeerders op grond van een voor een investering verleende waarborg, erkent de andere Overeenkomstsluitende Partij dat de eerstgenoemde Overeenkomstsluitende Partij of de desbetreffende openbare instelling in de rechten van de investeerders is getreden.
2. In verband met de overgedragen rechten kan de andere Overeenkomstsluitende Partij jegens de verzekeraar die in de rechten van de schadeloosgestelde investeerders is getreden, de verplichtingen laten gelden die wettelijk of contractueel op de investeerders rusten.
Artikel 7
Toepasbare regels
Wanneer een vraagstuk omtrent investeringen wordt geregeld bij deze Overeenkomst en bij de nationale wetgeving van de ene Overeenkomstsluitende Partij dan wel bij bestaande of door de Partijen nog te sluiten internationale overeenkomsten, kunnen de investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij aanspraak maken op de bepalingen die voor hen het meest gunstig zijn.
Artikel 8
Bijzondere overeenkomsten
1. Investeringen waarvoor een bijzondere overeenkomst is gesloten tussen de ene Overeenkomstsluitende Partij en investeerders van de andere Partij zijn onderworpen aan de bepalingen van deze Overeenkomst en aan die van de bijzondere overeenkomst.
2. Elke Overeenkomstsluitende Partij verbindt zich de door haar aangegane verbintenissen ten aanzien van investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij te allen tijde na te komen.
Artikel 9
Regeling van investeringsgeschillen
1. Van elk investeringsgeschil tussen een investeerder van de ene Overeenkomstsluitende Partij en de andere Overeenkomstsluitende Partij wordt schriftelijk kennis gegeven door de eerste Partij die een vordering instelt. De kennisgeving gaat vergezeld van een behoorlijk toegelichte nota.
De Partijen dienen ernaar te streven geschillen in de mate van het mogelijke door onderhandeling te regelen, indien nodig door deskundig advies in te winnen van een derde partij of anders door middel van bemiddeling tussen de Overeenkomstsluitende Partijen langs diplomatieke weg.
2. Wanneer de bij het geschil betrokken partijen niet rechtstreeks tot een minnelijke schikking zijn gekomen of het geschil niet door bemiddeling langs diplomatieke weg hebben kunnen regelen binnen zes maanden na ontvangst van de kennisgeving, wordt het, naar keuze van de investeerder, voorgelegd aan hetzij de bevoegde rechtsmacht van de Staat waar de investering werd gedaan, hetzij aan internationale arbitrage.
Elke Overeenkomstsluitende Partij geeft daartoe haar voorafgaande en onherroepelijke toestemming elk geschil aan zodanige arbitrage te onderwerpen. Deze toestemming houdt in dat beide Partijen afstand doen van het recht om de uitputting van alle nationale administratieve en rechtsmiddelen te verzoeken.
3. In geval van internationale arbitrage, wordt het geschil naar keuze van de investeerder voorgelegd aan één van de volgende instellingen :
— een scheidsgerecht ad hoc, ingesteld volgens de arbitrageregels van de Commissie van de Verenigde Naties voor Internationaal Handelsrecht (U.N.C.I.T.R.A.L.);
— het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen (I.C.S.I.D.), dat is opgericht krachtens het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, dat op 18 maart 1965 te Washington voor ondertekening werd opengesteld, wanneer elke Staat die Partij is bij de onderhavige Overeenkomst partij is geworden bij bedoeld Verdrag.
Zolang niet aan deze voorwaarde is voldaan, stemt elke Overeenkomstsluitende Partij ermee in dat het geschil aan arbitrage wordt onderworpen overeenkomstig de Regels betreffende de Aanvullende Voorziening van de I.C.S.I.D.
— het Scheidsgerecht van de Internationale Kamer van Koophandel te Parijs;
Indien wordt overgegaan tot de arbitrageprocedure op initiatief van een Overeenkomstsluitende Partij, verzoekt die Partij de betrokken investeerder schriftelijk het scheidsgerecht aan te wijzen waaraan het geschil zal worden voorgelegd.
4. Geen van de bij een geschil betrokken Overeenkomstsluitende Partijen, zal in enig stadium van de arbitrageprocedure of van de uitvoering van een scheidsrechterlijke uitspraak als verweer kunnen aanvoeren dat de investeerder die tegenpartij is bij het geschil, een vergoeding ter uitvoering van een verzekeringspolis of van de in Artikel 6 van deze Overeenkomst vermelde waarborg heeft ontvangen, die het geheel of een gedeelte van zijn verliezen dekt.
5. Het scheidsgerecht beslist op grond van het nationale recht, met inbegrip van de regels inzake wetsconflicten, van de Overeenkomstsluitende Partij die partij is bij het geschil en op het grondgebied waarvan de investering werd gedaan alsmede op grond van de bepalingen van deze Overeenkomst, van de bepalingen van de met betrekking tot de investering eventueel gesloten bijzondere overeenkomst en van de beginselen van internationaal recht.
6. De uitspraken van het scheidsgerecht zijn onherroepelijk en bindend voor de partijen bij het geschil. Elke Overeenkomstsluitende Partij verbindt zich ertoe ze uit te voeren overeenkomstig haar nationale wetgeving.
Artikel 10
Meestbegunstigingsbehandeling
In alle aangelegenheden met betrekking tot de behandeling van investeringen genieten de investeerders van elke Overeenkomstsluitende Partij op het grondgebied van de andere Partij de meestbegunstigingsbehandeling.
Artikel 11
Geschillen tussen de Overeenkomstsluitende Partijen betreffende de uitlegging of toepassing van deze Overeenkomst
1. Geschillen betreffende de uitlegging of toepassing van deze Overeenkomst worden zoveel mogelijk langs diplomatieke weg beslecht.
2. Wanneer een geschil niet langs diplomatieke weg kan worden beslecht, wordt het voorgelegd aan een gemengde commissie die is samengesteld uit vertegenwoordigers van beide Partijen; de commissie zal binnen een redelijke termijn ingaan op het verzoek van de meest gerede Partij.
3. Indien het geschil niet kan worden beslecht door de gemengde commissie, wordt het op verzoek van een van de Overeenkomstsluitende Partijen aan een scheidsgerecht voorgelegd dat voor elk geval afzonderlijk op de volgende wijze wordt samengesteld :
Elke Overeenkomstsluitende Partij benoemt een scheidsman binnen een tijdspanne van twee maanden vanaf de datum waarop een der Overeenkomstsluitende Partijen de andere Overeenkomstsluitende Partij in kennis heeft gesteld van haar voornemen het geschil aan arbitrage te onderwerpen. Binnen twee maanden na hun benoeming benoemen de twee scheidsmannen in onderling overleg een onderdaan van een derde Staat tot voorzitter van het scheidsgerecht.
Indien deze termijnen worden overschreden, kan een der Overeenkomstsluitende Partijen de voorzitter van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming(en) te verrichten.
Indien de voorzitter van het Internationale Gerechtshof onderdaan is van een Overeenkomstsluitende Partij of van een Staat waarmee een der Overeenkomstsluitende Partijen geen diplomatieke banden heeft of indien hij om een andere reden verhinderd is genoemde functie uit te oefenen, wordt de Vice-Voorzitter van het Internationale Gerechtshof verzocht de benoeming(en) te verrichten.
4. Het aldus samengesteld scheidsgerecht stelt zijn eigen procedureregels vast. Het doet uitspraak bij meerderheid van stemmen; de uitspraken zijn onherroepelijk en bindend voor de Overeenkomstsluitende Partijen.
5. Elke Overeenkomstsluitende Partij draagt de kosten van de door haar benoemde scheidsman. De kosten die voortvloeien uit de benoeming van de derde scheidsman en de ambtelijke kosten van het gerecht worden gelijkelijk door de Overeenkomstsluitende Partijen gedragen.
6. De Overeenkomst is niet van toepassing op geschillen betreffende de uitlegging of toepassing van deze Overeenkomst die gerezen zijn vóór de inwerkingtreding van de Overeenkomst.
Artikel 12
Vorige investeringen
Deze Overeenkomst is eveneens van toepassing op investeringen die vóór de inwerkingtreding van deze Overeenkomst werden gedaan door investeerders van een Overeenkomstsluitende Partij op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij, in overeenstemming met de wetten en voorschriften van laatstgenoemde.
Artikel 13
Inwerkingtreding en duur
1. Deze Overeenkomst treedt in werking één maand na de datum waarop de Overeenkomstsluitende Partijen de akten van bekrachtiging hebben uitgewisseld. Ze blijft van kracht gedurende een tijdvak van tien jaar.
Tenzij ten minste zes maanden vóór de datum van het verstrijken van de geldigheidsduur door een van beide Overeenkomstsluitende Partijen mededeling van beëindiging is gedaan, wordt deze Overeenkomst telkens voor een tijdvak van tien jaar stilzwijgend verlengd, met dien verstande dat elke Overeenkomstsluitende Partij zich het recht voorbehoudt de Overeenkomst te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden vóór de datum van het verstrijken van de lopende termijn van geldigheid.
2. Ten aanzien van investeringen die vóór de datum van beëindiging van de Overeenkomst zijn gedaan, blijft deze van kracht gedurende een tijdvak van tien jaar vanaf de datum van beëindiging.
TEN BLIJKE WAARVAN, de ondergetekende vertegenwoordigers, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, deze Overeenkomst hebben ondertekend.
GEDAAN te Brussel, op 18 mei 2004, in twee oorspronkelijke exemplaren in de Nederlandse, de Franse, de Engelse en de Azerbeidzjaanse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil in uitlegging is de Engelse tekst doorslaggevend.
Voorontwerp van wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Republiek Azerbeidzjan inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 18 mei 2004.
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
De Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Republiek Azerbeidzjan inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 18 mei 2004, zal volkomen gevolg hebben.
39.046/4
De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 6 september 2005 door de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een voorontwerp van wet « houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Republiek Azerbeidzjan inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 18 mei 2004 », heeft op 6 oktober 2005 het volgende advies gegeven :
Aangezien de adviesaanvraag is ingediend op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1º, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten, haar onderzoek tot de rechtsgrond, van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
1. Volgens het opschrift van de overeenkomst die ter instemming wordt voorgelegd aan de wetgevende kamers, is ze gesloten tussen de « Regering van het Koninkrijk België, handelend zowel in eigen naam als in naam van de regering van het Groothertogdom Luxemburg, krachtens bestaande overeenkomsten, de Vlaamse regering, de Waalse regering en de Brusselse Hoofdstedelijke regering, enerzijds, en de regering van de Republiek Azerbeidzjan, anderzijds ». De gelegenheid wordt nogmaals te baat genomen om erop te wijzen dat overeenkomsten weliswaar gesloten worden door de daartoe bevoegde organen van de uitvoerende macht, maar dat ze dit doen namens de rechtspersonen waarvan zij de uitvoerende macht zijn of voor wie zij optreden. De overeenkomstsluitende partijen zijn in dezen dan ook, naast de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Republiek Azerbeidzjan, wat de Belgische instellingen betreft, het Koninkrijk België, het Waals Gewest, het Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (1) .
2. In het opschrift en in artikel 2 schrijve men « gedaan » en niet « ondertekend » te Brussel, overeenkomstig de in de overeenkomst gebruikte terminologie.
3. In de overeenkomst waarmee instemming moet worden verleend, staat dat ze « gedaan (is) in twee oorspronkelijke exemplaren, in de Nederlandse, de Franse, de Engelse en de Azerbeidzjaanse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil in uitlegging is de Engelse tekst doorslaggevend ».
Teneinde de leden van de wetgevende vergaderingen in te lichten omtrent de inhoud van de lezing die primeert in geval van verschil in uitlegging, moet de tekst in de Engelse taal bij die vergaderingen worden ingediend (2) .
De kamer was samengesteld uit
Mevrouw M.-L. WlLLOT-THOMAS, kamervoorzitter,
De heren P. LlÉNARDY en P. VANDERNOOT, staatsraden,
Mevrouw C. GIGOT, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer J. REGNIER, eerste auditeur-afdelingshoofd.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. LIÉNARDY.
De griffier, | De voorzitter, |
C. GIGOT. | M.-L. WILLOT-THOMAS. |
(1) In die zin zie advies 35.923/1, gegeven op 9 oktober 2003 over « voorontwerp van wet houdende instemming met het akkoord tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van de Russische Federatie betreffende de samenwerking op het gebied van de verkenning en het gebruik van de ruimte voor vreedzame doeleinden, en met de Bijlage, ondertekend te Moskou op 20 december 2000 », (Stuk Senaat, 2004-2005, nr. 3-1212/1, blz. 25); zie ook onder meer advies 34.039/4, gegeven op 19 november 2002 over een voorontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan de wet van 13 mei 2003 voorontwerp van wet « houdende instemming met de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van het Koninkrijk Noorwegen inzake het leggen van de « Norfra » gaspijpïeiding op het Belgische continentaal plat, en met de Bijlagen 1, 2 en 3, ondertekend te Brussel op 20 december 1996 » (Stuk Senaat, 2002/2003, nr. 1417, blz. 46); advies 34.352/4, gegeven op 19 november 2002, over een voorontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan de ordonnantie van 13 februari 2003 houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie, enerzijds, en de regering van de Republiek Belarus, anderzijds, inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, opgemaakt te Brussel op 9 april 2002, (Gedr. St. BHR, 2002/2003, nr. A-380/1, blz. 5); advies 38.057/4, gegeven op 16 februari 2005 over een voorontwerp van wet « houdende instemming met de Scheepvaartovereenkomst tussen de regeringen van het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg en de regering van de Republiek Litouwen, ondertekend te Brussel op 23 april 2001 »; advies 38.492/4, gegeven op 29 juni 2005 over een voorontwerp van wet « houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en Australië inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, ondertekend te Sydney op 19 november 2002 ».
(2) Voor een recent advies, zie het voormelde advies 38.492/4 van 29 juni 2005.