3-1336/1

3-1336/1

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

2 SEPTEMBER 2005


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt teneinde enerzijds de bestuurlijke aanhouding van drugsgebruikers in sommige omstandigheden mogelijk te maken, en anderzijds een samenwerkingsverband in te stellen tussen de politieambtenaren en de OCMW's met het oog op een beteugeling van de bedelarij en de landloperij op de openbare weg dank zij een betere toegang tot maatschappelijke hulpverlening

(Ingediend door mevrouw Christine Defraigne c.s.)


TOELICHTING


De politiehervorming heeft de veiligheid van onze medeburgers ongetwijfeld vergroot. Toch heerst in grote steden nog steeds een onveiligheidsgevoel. Het is een steeds terugkerend probleem dat alsmaar grotere proporties aanneemt.

In een recente studie van het Directoraat-generaal Regionaal Beleid over de levenskwaliteit in 31 Europese steden prijkt Luik op de eerste plaats wat betreft het onveiligheidsgevoel. De cijfers spreken voor zich : 18 % van de Luikenaars voelen zich altijd veilig in hun stad, 45 % soms en 37 % zelden of nooit. Besluit van de journalist die deze cijfers aanhaalt : « 82 % van de Luikenaars leeft in angst ! » (1) .

Wat zijn de oorzaken van dat onveiligheidsgevoel ?

De cité ardente heeft te kampen met een plaag die ook andere grote steden aantast : het drugsgebruik. Plaatselijke kranten staan vol van berichten over bedreigingen met een injectienaald (2) , drugsverslaafden die op de stoepen liggen of die parkings bezetten. Vele bewoners durven zowel 's nachts als overdag niet langer in sommige straten of wijken komen, uit angst om een spuiter tegen het lijf te lopen of om verbaal of fysiek aangevallen te worden.

Het onveiligheidsgevoel komt ook voort uit het opdringerige gedrag van bedelaars en landlopers, die trouwens vaak ook drugsverslaafden zijn. Luikse handelaars klagen over « marginalen, clochards en andere daklozen die de klanten wegjagen en een onveiligheidsgevoel in de stad creëren » (3) . Het gebeurt immers vaak dat op sommige plaatsen in de stad (place Cathédrale, wandelstraat Vinâve d'Ile, station, enz.), deze personen op een hinderlijke of ongepaste manier voorbijgangers aanklampen, die twee maal zullen nadenken alvorens op die plaats terug te komen. De schepen van handel van de stad Luik heeft dan ook volmondig verklaard dat « de afschaffing van de wet op de landloperij een historische vergissing geweest is. Vandaag beschikken wij over geen enkel instrument meer om deze personen tegen hun wil, maar om hun bestwil op te vangen » (4) .

Om een einde te maken aan deze verontrustende toestand, wil dit wetsvoorstel politieambtenaren in staat stellen om drugsgebruikers die de openbare orde verstoren, administratief aan te houden. Momenteel is dat niet mogelijk. Deze juridische leemte wordt sterk aangeklaagd door sommige hoofdcommissarissen van grote steden.

Hoewel ons juridisch arsenaal beschikt over een besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap, die de ordediensten in staat stelt om gedurende ten minste twee en ten hoogste twaalf uur eenieder opsluiten die « wanorde, schandaal, of voor een ander of voor hem zelf gevaar veroorzaakt », bestaat een dergelijke bepaling niet voor personen die in dezelfde omstandigheden onder invloed van drugs worden aangetroffen. De tijden veranderen nochtans. Naast dronken personen vindt men nu nog veel vaker drugsverslaafden op de openbare weg.

Ook is het onmogelijk om, wanneer dat nodig blijkt, een druggebruiker administratief aan te houden op grond van artikel 31 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, waarvan de toepassing een toestand van volstrekte noodzaak vereist, wat de politie in de praktijk alle speelruimte ontneemt.

Er wordt dus voorgesteld in dat artikel 31 een nieuw lid in te voegen dat politieambtenaren een zekere ruimte overlaat om de noodzaak van een optreden in te schatten, en hen toestaat om personen onder invloed van drugs die zich op de openbare weg bevinden en er wanorde, schandaal, of voor een ander of voor henzelf gevaar veroorzaken, administratief aan te houden.

Deze nieuwe maatregel waarover de politiediensten zullen beschikken, is des te meer gerechtvaardigd daar de steden inspanningen leveren om drugsplannen op te stellen. Het drugsplan van de stad Luik, bijvoorbeeld, dat weldra uitgevoerd zal worden, bevat een onderdeel « therapeutische en sociale actie » dat de opvangmogelijkheden voor drugsverslaafden uitbreidt, een verbruikerszaal opent en een gecontroleerde bedeling van heroïne invoert. Het is dan ook onaanvaardbaar dat personen nog op straat drugs verbruiken voor het oog van onze kinderen of van voorbijgangers die het recht hebben om met rust gelaten te worden.

Vooraleer de betrokkene naar het politiebureau gebracht wordt, zal hij worden onderzocht in een ziekenhuis om na te gaan of zijn gezondheid niet in gevaar is of zal zijn gedurende de tijd van zijn administratieve aanhouding. In tegenstelling tot de besluitwet betreffende de beteugeling van de dronkenschap, gebeurt de medische opvang systematisch, omdat de risico's van drugsgebruik in vergelijking met dronkenschap veel talrijker en ernstiger zijn, en bovendien moeilijker in te schatten voor personen zonder medische opleiding.

Politieambtenaren zullen van hun optreden gebruik maken om de betrokkene in contact te brengen met een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, die hem zal kunnen helpen en bijvoorbeeld aansporen om een afspraak te maken met een begeleidingscentrum.

Naast dit repressieve deel, dat uitsluitend drugsgebruikers betreft, stelt het wetsvoorstel een samenwerkingsverband in tussen de politiediensten en de OCMW's om de bedelarij en de landloperij in te perken.

De heropflakkering van de bedelarij en de landloperij is een reëel probleem. Men kan er niet naast kijken. Hoe kan men trots verklaren dat ons land een van de beste socialezekerheidsstelsels ter wereld heeft, terwijl op iedere straathoek personen in mensonterende omstandigheden leven ? Vooral in periodes van intense koude worden wij iedere dag geconfronteerd met de diepste ellende. In de pers verschijnen dan berichten over mensen die in de bijtende kou bedelen, die op de soepbedeling in stations wachten en 's avonds wanhopig op zoek gaan naar een schuilplaats. Zoals Meester Jacques Fierens opmerkte, is het « betreurenswaardig dat personen nog moeten gaan bedelen en kan het recht om te bedelen slechts een lapmiddel zijn (...) » (5) .

Het is de vraag welke maatregel bedelarij en landloperij kan inperken.

Historisch gezien is België in deze aangelegenheid pas het stadium van de exclusief repressieve aanpak ontgroeid. Men heeft moeten wachten tot de wet van 12 januari 1993 houdende een noodprogramma voor een meer solidaire samenleving om enerzijds de artikelen van het Strafwetboek op te heffen die de zogenaamde gekwalificeerde bedelarij (6) strafbaar stellen, en anderzijds de wet van 27 november 1891 ter beteugeling van de landloperij en de bedelarij. Wij herinneren eraan dat laatstgenoemde wet maatregelen bevatte voor de « bestuurlijke » opsluiting in bedelaarsdepots, die eigenlijk gevangenissen waren (7) . Dat is niet iets om trots op te zijn.

Bovendien is het volgens de geest en de letter van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat geen vrijheidsberoving wegens bedelarij toestaat, ondenkbaar om bedelarij te bestraffen met gevangenisstraffen.

Om een einde te maken aan het onveiligheidsgevoel dat in alle grote steden heerst, aan het lastigvallen van voorbijgangers, en om terzelfder tijd de hulp die onze maatschappij aan de minst bedeelden kan bieden, zo goed mogelijk te organiseren, stelt de indienster van het wetsvoorstel voor dat de politieambtenaren er systematisch voor zorgen dat bedelaars, landlopers, of personen die op de openbare weg klaarblijkelijk onder invloed van drugs verkeren, in contact komen met een OCMW. Te dien einde worden zij er naartoe gebracht.

Dank zij deze maatregel zullen personen die dermate in moeilijkheden verkeren dat zij veroordeeld worden tot bedelarij of landloperij, in contact gebracht worden met een OCMW dat hen maatschappelijke hulp zal toekennen, zodat zij, in overeenstemming met artikel 1 van de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, « een leven kunnen leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid ».

Wat dat betreft is het nuttig om te weten dat in het raam van de regularisatieaanvragen van geweigerde asielzoekers, de rechtspraak oordeelt dat het weigeren of het afschaffen van maatschappelijke hulp in tegenspraak is met artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (8) , omdat een dergelijke beslissing de betrokkene « veroordeelt tot bedelarij, zwartwerken, zelfs criminaliteit, wat ontegensprekelijk een vernederende en mensonterende toestand is » (9) .

De maatschappelijke hulp die het OCMW verstrekt, kan verschillende vormen aannemen. Volgens artikel 57, § 1, laatste lid, van de OCMW-wet, kan zij materieel, sociaal, medisch, medisch-sociaal of psychologisch zijn. De samenwerking tussen politiediensten en OCMW's die hulpbehoevenden een betere toegang zal verlenen tot deze hulp, kan alleen maar gunstige gevolgen hebben.

Enerzijds weten sommige mensen in nood niet eens dat zij recht hebben op maatschappelijke hulp, of hoe zij die moeten krijgen. Ook weten de OCMW's niet wanneer een persoon hulpbehoevend is als zij niet bij hen aanklopt. Onlangs verscheen in de pers het verhaal van een dakloze (10) die voor 225 euro per maand een onverwarmde studio huurde, waardoor hij tijdens koude nachten een ander onderkomen moest zoeken. Als het OCMW dat geweten had, had het hem maatschappelijke hulp in de vorm van een brandstofcheque kunnen geven. Die persoon zou dan niet langer dakloos geweest zijn.

Anderzijds mag men hopen dat deze mensen, dank zij de contacten, de begeleiding en de hulp die zij voortaan regelmatig van maatschappelijk werkers zullen ontvangen, ervoor zullen kiezen een ander leven te gaan leiden. Sommigen zullen daardoor althans een eerste stap naar hun ontvoogding gezet hebben. Het zal een eerste stap zijn tegen de marginalisatie en naar een integratie in onze samenleving, die er sterker zal uitkomen.

Men kan dus besluiten dat deze samenwerking zowel de menselijke waardigheid als de mensenrechten zal bevorderen, in plaats van te vervallen in een middeleeuwse repressie zoals de wet op de landloperij dat deed.

Het vermelden waard is dat de stad Namen een regeling heeft uitgewerkt die aansluit bij de geest van het onderhavige wetsvoorstel. Eén van de prioriteiten in het zoneplan voor de veiligheid van de lokale politie van die stad was in de jaren 2003 en 2004 de bedelarij, met een bijzondere aandacht voor de mensenhandel. In die periode wekte de agressiviteit van sommige bedelaars onrust bij voorbijgangers en handelaars in de stad. Bij controles op plaatsen waar de bedelaars actief waren, zoals markten en de poorten van supermarkten, trof de lokale politie personen aan die illegaal in België verbleven, en nam dan ook de nodige maatregelen. De politie trof echter ook mensen aan die nood hadden aan sociale bijstand. Met instemming van de schepen van sociale zaken van de stad werden zij dan doorverwezen naar de dienst sociale zaken, het OCMW van de stad of de nachtverblijven.

De resultaten waren bevredigend. De rust is in de stad teruggekeerd. Die prioriteit moest niet meer ingeschreven worden in het zoneplan van 2005.

Dit wetsvoorstel wil een dergelijke aanpak, die resultaten oplevert, systematisch maken en wettelijk regelen.

Hoewel dat niet de bedoeling is van het wetsvoorstel, toont het voorbeeld van Namen ook aan dat dergelijke maatregelen kunnen helpen om een einde te maken aan sommige circuits van mensensmokkel, waarbij personen naar België gehaald worden om hen te verplichten in de grote steden te bedelen.

Als aanvulling op deze maatregel bepaalt het wetsvoorstel bovendien dat de politiediensten aan deze behoeftigen tijdens hun ontmoeting de lijst overhandigt van de sociale hulpdiensten in de stad, zodat zij kennis kunnen nemen van alle verenigingen waar zij warmte, bestaansmiddelen, en hulp kunnen vinden.

Om het wetsvoorstel doelmatiger te maken, dient de indienster een daarbij aansluitend voorstel van decreet in tot wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn zoals die van toepassing is in de Franse Gemeenschap.

Momenteel staat artikel 28, § 1, van deze wet toe dat de voorzitter van een OCMW een dakloze persoon die hem daarom vraagt, de maatschappelijke dienstverlening toekent, mits hij zijn beslissing op de eerstvolgende vergadering ter bekrachtiging aan de raad voorlegt.

Concreet opent de maatschappelijk werker die de dakloze ontvangt een dossier op zijn naam en stelt hij met hem vast welk soort hulp hij nodig heeft : financiële hulp, voedsel, verwarming, enz. De voorzitter, die onverwijld op de hoogte wordt gebracht, neemt dan een beslissing.

Het voorstel van decreet stelt hetzelfde snelle en efficiënte mechanisme in om ervoor te zorgen dat de dringende hulp toegekend wordt aan de bedelaars, landlopers en drugsgebruikers die de politiediensten naar de OCMW's brengen op grond van het nieuwe artikel 17bis van de wet op het politieambt, alsook aan de drugsgebruikers die administratief zijn aangehouden op grond van de nieuwe leden 3 en 4 van artikel 31 van dezelfde wet.

Er wordt ook een dossier geopend op naam van deze personen, waardoor de OCMW's hen de hulp die zij nodig hebben kunnen verstrekken, en vervolgens trachten hen met hun medewerking opnieuw in de maatschappij op te nemen.

Christine DEFRAIGNE.
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON.
Jean-Marie DEDECKER.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt wordt een artikel 17bis ingevoegd, luidende :

« Art. 17bis. — De politiediensten zorgen ervoor dat personen die op de openbare weg bedelen, in een staat van landloperij verkeren of klaarblijkelijk onder invloed van drugs staan, in contact komen met een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Te dien einde brengen zij hen er naartoe opdat een dossier op hun naam geopend wordt en zij hun recht op maatschappelijke hulp kunnen laten gelden.

Zij bezorgen hen ook de lijst van de diensten van maatschappelijke hulpverlening die actief zijn op het grondgebied van de stad waar zij zich bevinden. »

Art. 3

In artikel 31 van dezelfde wet worden tussen het eerste en het tweede lid de volgende leden ingevoegd :

« De politieambtenaren kunnen ook overgaan tot de administratieve aanhouding van een persoon die onder de invloed van drugs verkeert en op een openbare plaats wanorde, schandaal, of gevaar voor een ander of voor hemzelf veroorzaakt.

Die persoon wordt onverwijld naar een ziekenhuis gebracht om te bepalen of zijn toestand dringende verzorging vereist. In ieder geval nemen de politieambtenaren onverwijld contact op met een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zodat het de nodige maatregelen ten opzichte van de betrokkene kan nemen. »

31 maart 2005.

Christine DEFRAIGNE.
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON.
Jean-Marie DEDECKER.

(1) Sud Presse, 23 februari 2005.

(2) Le Soir, « Toxicomane menaçant », 22 november 2004.

(3) Verslag van een souper-debat georganiseerd door de Commerce Liégeois en zijn voorzitter, de heer Gaston Deckers, in hotel Mercure, waaraan de schepen van handel heeft deelgenomen, La Meuse, « Vagabondage : supprimer la loi fut une erreur ».

(4) Ibidem.

(5) Fierens, J., opmerkingen onder Pol. Bruxelles, 27 januari 2004, in J.T., 2004, blz. 544.

(6) Werden bestraft, de bedelaars die bedreigingen geuit hebben of die zonder toestemming eigendommen betreed hebben, of die al bedelend kwetsuren of misvormingen geveinsd hebben, of die in groep gebedeld hebben, behalve als zij man en vrouw zijn, of vader of moeder met kleine kinderen, of blind of invalide met een begeleider.

(7) Fierens, J., op. cit.

(8) Artikel 3 van het EVRM bepaalt dat « Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen ».

(9) C.T. Bruxelles, 8 juni 2000, J. dr. jeun., 2000, liv. 197, p. 44. In dezelfde zin : T.T. Bruxelles, 22 januari 2002, Rev. dr. étr., 2002, liv. 117, p. 106; T.T. Bruxelles, 24 december 2001, J. dr. Jeun., liv. 212, blz. 39.

(10) La Libre Belgique, « La nuit la plus froide. Surtout sans abri », 28 februari 2005.