3-123

3-123

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 7 JUILLET 2005 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de Mme Fauzaya Talhaoui au ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances sur «le Gender Gap Index» (nº 3-946)

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (SP.A-SPIRIT). - Het World Economic Forum (WEF), een onafhankelijke internationale denktank, heeft onlangs voor het eerst de kloof tussen de geslachten opgemeten in 58 landen, waaronder de dertig lidstaten van de OESO. De resultaten werden gegoten in de Gender Gap Index. België eindigde op de twintigste plaats op 58 landen.

Bij deze Gender Gap Index werd de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen nagegaan op 5 gebieden: gelijk loon voor gelijk werk; toegang tot de arbeidsmarkt (en dan niet alleen tot laagbetaalde en ongeschoolde arbeid); politieke invloed; toegang tot opleiding; scholing en gezondheid en toegang tot geneeskundige zorg. Dat resulteert voor elk land in een score van 1 tot 7, waarbij 7 staat voor volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

De Scandinavische landen scoren het best: Zweden, Noorwegen, IJsland, Denemarken en Finland halen elk meer dan 5 op 7. België staat met een armzalige score van 4,3 op de twintigste plaats, na een hele rist van andere Europese landen zoals Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk, Nederland en Ierland. Ons land wordt ook voorafgegaan door de Baltische staten en Polen. Dat verbaast me nog het meest, niet omdat ik die landen zo laag inschat, maar omdat ik dacht dat België precies op dit gebied een voorbeeldrol vervulde.

België scoort slecht op het vlak van loon (35ste plaats) en toegang tot de arbeidsmarkt (37ste). Inzake de toegang tot opleiding en tot gezondheidszorg, doen we het iets beter en komen we op een 15de en een 16de plaats. Dit zijn ronduit beschamende resultaten.

Ondertussen neemt de kloof tussen mannen en vrouwen in België maar zeer traag af. Ondanks een Equal Pay Day, ondanks 100 jaar vrouwenstrijd, ondanks de inzet van het Instituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen, van de Vrouwenraad en talloze andere vrouwenrechtenorganisaties.

Hoe verklaart de minister de beschamend slechte positie van België in dit lijstje? Heeft hij inzicht in de factoren die de Scandinavische landen maar ook Polen en de Baltische staten zo hoog op de lijst plaatsen?

Welke prioriteiten, aandachtspunten, doelstellingen of strategieën met betrekking tot de gelijke kansen voor vrouwen en mannen heeft de minister nog in petto? Is de minister van plan interministeriële initiatieven op te zetten om vooruitgang te boeken in dit dossier en om een actieplan op te stellen met de vrouwenorganisaties?

Hoe komt het toch dat het principe `gelijk loon voor gelijk werk' een processie van Echternach lijkt te zijn? Hoe komt het toch dat bedrijven nog altijd discrimineren als het gaat om gelijk loon voor mannen en vrouwen?

De heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Eerst en vooral kunnen we kanttekeningen maken bij de bronnen die werden gebruikt. Om de loonkloof te meten bijvoorbeeld ging de studie over een Executive Opinion Survey van het World Economic Forum. Daarin wordt gepeild naar de percepties van de bedrijfsleiders om tot de cijfers voor de loonkloof te komen. Dat zal natuurlijk per land een andere beeld geven en daarenboven moet er rekening worden gehouden met de gevoeligheden in deze materie. Er zijn overigens meer betrouwbare bronnen op Europees niveau, bijvoorbeeld Eurostat.

Bij consultatie van de website van de voornaamste gebruikte bron voor het politieke empowerment (Human Development Report), moeten we bovendien constateren dat de cijfers die in het rapport staan niet overeenkomen met de gegevens uit de bron.

België staat op de zesde plaats, en niet op de vijfentwintigste. Niettemin moet ik toegeven dat er in België nog werk aan de winkel is.

In mijn hoedanigheid van Minister van Gelijke Kansen organiseer ik op 13 juli aanstaande een interministeriële conferentie.

Het is de bedoeling om samen met de Gemeenschappen en de Gewesten te overleggen over de vaststelling van genderindicatoren, Equal Pay Day, sensibilisering en begeleiding van vrouwen in voorbereiding van de verkiezingen in 2006 en gender en tijdsgebruik. Dat overleg zal de aanzet geven tot het oprichten van werkgroepen die de acties van de verschillende overheden op elkaar afstemmen.

Als Minister van Ambtenarenzaken heb ik een diversiteitsplan gelanceerd binnen de federale overheidsdiensten. Dit plan beoogt onder meer een meer evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in het openbaar ambt en dan vooral in de hogere functies. Slechts 11 procent van onze topmanagers zijn vrouwen. De ondervertegenwoordiging van vrouwen is immers deels te verklaren door een gebrek aan kandidaten. Daarom heb ik naast een interne sensibiliseringscampagne ook een persoonlijk schrijven gericht aan alle vrouwen van niveau A om hen aan te zetten hun kans te wagen bij de selectieproeven voor topfuncties.

Eén van de oorzaken van de bestaande loondiscriminaties ligt bij de functieclassificaties. Dit is een materie die uiteraard ook tot de bevoegdheid van de Minister van Werk behoort. Zij is op dit ogenblik bezig met een bevraging over de functieclassificaties bij de sectoren.

Alvorens te oordelen welke sectoren de laatste jaren geen vooruitgang hebben geboekt en waar dus moet worden bijgestuurd, zal mijn collega eerst de resultaten evalueren die de paritaire comités haar eerstdaags overhandigen. Deze evaluatie zal na de zomer afgerond zijn.

Verder is er het EVA-project over het thema `gelijk loon voor gelijk werk' dat momenteel door het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen wordt gecoördineerd. Dit project geniet de steun van het Europees Sociaal Fonds.

Een volgende onderdeel van het EVA-project bestaat uit een evaluatie in minstens drie sectoren die reeds zijn overgestapt op een analytisch functieclassificatiesysteem. De evaluatie moet het mogelijk maken om de effecten van het systeem op de lonen te analyseren en om de aandacht te vestigen op de negatieve effecten zoals de meerkosten die gepaard gaan met de invoering van een analytisch systeem.

Het is de bedoeling om de belangrijkste middelen en de mogelijke oplossingen te verzamelen in een gids die gericht is aan de sociale partners, de sectoren en de ondernemingen die een analytisch systeem invoeren.

Na de samenvoeging van de resultaten van het onderzoek van de Minister van Werk en van het EVA-project zal ik samen met mijn collega overleggen welke beleidsconclusies wij hieruit kunnen trekken.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (SP.A-SPIRIT). - Ik juich de initiatieven die de minister heeft genomen en nog zal nemen, uitbundig toe. De minister heeft echter terecht opgemerkt dat België beter kan. We gaan er samen voor zorgen.

De minister beweert dat onze bronnen niet altijd betrouwbaar zijn, maar het feit dat de vrouwenraad nog steeds dezelfde eisen verdedigt en het feit dat een studie van de Europese Commissie heeft aangetoond dat de toegang tot de arbeidsmarkt voor de Belgische vrouw veel lager ligt dan voor de vrouwen van de 24 andere lidstaten, moet ons toch tot nadenken stemmen.

Tijdens de interministeriële conferentie van volgende week zullen wij heel druk bezig zijn met mozaïekwetten. Ik vind dat spijtig, maar ik reken erop dat de minister ons de uitslag zal meedelen.