3-123 | 3-123 |
De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Het Rekenhof heeft een erg kritische analyse gemaakt van de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling. Vorige week dinsdag heeft de minister in de kamercommissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing haar beleid inzake duurzame ontwikkeling toegelicht en uitvoerig geantwoord op de vragen en opmerkingen. Een van de punten die me het meest zijn opgevallen heeft betrekking op de nood aan een langetermijnvisie op duurzame ontwikkeling. Dat is bijna een evidentie, maar toch denkt men in de politiek te vaak kortzichtig en wil men alleen aan de concrete en onmiddellijke vragen en noden van de kiezer voldoen. Een duurzaam beleid is echter belangrijk voor de toekomst van onze samenleving, voor onze kinderen en nog meest van al voor onze kleinkinderen.
Bij de uitwerking van een langetermijnvisie ziet de staatssecretaris een rol weggelegd voor de Senaat. Ze zei: `De regering nodigt de Senaat uit, als parlementaire reflectiekamer, om de punten met betrekking tot strategieontwikkeling op lange termijn te onderzoeken en ook de overeenstemming van plannen met de huidige regeerperiode.' Een heel belangrijke uitspraak, die me ertoe brengt haar drie concrete vragen te stellen.
Welke rol ziet de staatssecretaris concreet weggelegd voor de Senaat met betrekking tot duurzame ontwikkeling?
In welke mate draagt het wetenschappelijk onderzoek bij tot de ontwikkeling van een strategieontwikkeling op lange termijn?
Is de ontwikkeling van een langetermijnstrategie vanuit het nationale politieke niveau mogelijk?
Mevrouw Els Van Weert, staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie, toegevoegd aan de minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - Het Rekenhof heeft inderdaad een bijzonder kritisch rapport gemaakt over de manier waarop het beleid inzake duurzame ontwikkeling kan worden geïmplementeerd en meer bepaald over de instellingen en de manier van werken die krachtens de wet van 1997 zijn geïnstalleerd. Het hof stelde de vraag of het allemaal wel werkbaar is en of het kan leiden tot een efficiënt en effectief beleid inzake duurzame ontwikkeling.
Het Rekenhof merkte ook op dat er een probleem bestaat met het tijdschema van de planning inzake duurzame ontwikkeling op federaal niveau. Dit kan niet overeenstemmen met een legislatuurplanning en het tijdschema legde onvoldoende de link met een toekomstvisie op lange termijn, wat per definitie noodzakelijk is, willen we van duurzame ontwikkeling kunnen spreken.
Inzake de terugkoppeling naar de legislatuurplanning zegt het Rekenhof letterlijk in zijn verslag: `Zowel de frequentie - vier jaar - van het plan, als de inhoud ervan, de identificatie van de maatschappelijke problemen en de geplande acties doen de vraag rijzen naar de terugkoppeling van het plan aan de beleidsverklaring van de federale regering en de begrotingsdocumenten.' Ik heb daarop in de Kamer geantwoord dat we op het federale niveau niet werken met legislatuurparlementen, wat de zaak al enigszins bemoeilijkt, maar dat aan de andere kant het plan voor duurzame ontwikkeling wel degelijk een engagement is van deze regering en dat het dus een vertaling moet krijgen in de specifieke beleidsdocumenten en -verklaringen, begrotingsdocumenten en dergelijke meer.
Die engagementen worden door de voltallige regering onderschreven en zijn uiteraard ook terug te vinden in andere beleidsdocumenten. Ze zijn trouwens ook vermeld in de regeringsverklaring, in de specifieke beleidsdocumenten en in de verklaringen van de diverse ministers. Enkele weken geleden hebben we op de ministerraad bovendien een lijst voorgelegd waarin de verantwoordelijkheid voor elke actie duidelijk wordt afgebakend, zodat de follow-up vlotter zal kunnen verlopen. Ook op die manier komen we tegemoet aan de opmerkingen van het Rekenhof.
Voor wat de lange termijn betreft, is de regering van mening dat een reflectie in een breder kader nodig is. De opmerking van het Rekenhof is immers niet enkel van toepassing op de planning inzake duurzame ontwikkeling, maar ook op andere meerjarenplannen op federaal niveau en in de gewesten en de gemeenschappen. Daarom heeft de regering geoordeeld dat de Senaat kan worden gevraagd de opmerking van het Rekenhof in een breder perspectief te plaatsen, hierover te reflecteren, en vervolgens een aantal aanbevelingen te doen om te zien op welke manier aan de opmerkingen kan worden beantwoord.
De regering onderschrijft uiteraard dat de planning op lange termijn meer aandacht moet krijgen. Op een aantal terreinen die onderdeel zijn van de hele problematiek van duurzame ontwikkeling krijgt de langetermijnplanning inderdaad meer aandacht. Ik denk bijvoorbeeld aan de problematiek van de vergrijzing. In een alomvattend domein zoals dat van duurzame ontwikkeling daarentegen, vindt nog onvoldoende langetermijnplanning plaats. In het kader van de wet van 1997 heeft het Planbureau een rapporteringsopdracht, waarin ook een aantal voor de toekomst te verwachten scenario's kunnen worden teruggevonden. Dat is op zichzelf onvoldoende om een echt maatschappelijk gedragen toekomstvisie, tot pakweg 2050, uit te bouwen. Iedereen is het erover eens dat er een dergelijke toekomstvisie moet zijn om ons beleid daarnaar te kunnen richten. Sommige buurlanden hebben de voorbije jaren een aantal oefeningen in die zin gedaan. De uitbouw van een toekomstvisie gebeurde uiteraard niet enkel door de assemblees, maar werd ook ondersteund door gerenommeerde onderzoeksinstellingen. De cruciale technische ministeries als energie, transport, enzovoort, denken mee over transitiemanagement. Ook daarvoor zouden we de Senaat willen vragen aanbevelingen te doen over de organisatie van duurzaamheidsscenario's, die op transities in onze samenleving zijn gericht.
Op het vlak van de bijdrage die het wetenschappelijk onderzoek kan leveren, moeten we toegeven dat er in België nog nood is aan de opbouw van voldoende bekwaamheid. De minister bevoegd voor wetenschapsbeleid heeft in het derde programma voor wetenschappelijk onderzoek naar duurzame ontwikkeling tien miljoen euro vrijgemaakt voor het transversale onderzoek. Wij verwachten de eerste voorstellen eind 2005, begin 2006. Uiteraard is dit slechts een eerste stap in een lange weg.
Op de vraag of het mogelijk is een langetermijnstrategie te ontwikkelen vanuit het nationale politieke niveau verwijs ik naar een oefening die op dit moment loopt, namelijk de opmaak van een nationale strategie voor duurzame ontwikkeling. Dit vloeit voort uit een engagement dat werd aangegaan in Johannesburg. De gewesten en de gemeenschappen zitten samen met het federale niveau om de tafel. Op dit moment zijn we bezig met de beëindiging van de eerste fase, namelijk de opstelling van een algemeen kader. Ook op dat vlak hebben we de korte en middellange termijn in beeld. We trachten meerwaarde te zoeken in concrete acties waar we complementair kunnen zijn.
Ik mag dat uiteraard nog niet definitief bevestigen, want de interministeriële conferentie vergadert hierover volgende week opnieuw. Verwacht wordt dat er zal worden gestart met een oefening om de sleutelindicatoren voor duurzame ontwikkeling in België te bepalen. De Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling heeft dat in 2004 overigens geadviseerd. Het gaat om een moeilijke oefening, maar ze is noodzakelijk om een strategie op lange termijn te kunnen ontwikkelen.
Er wordt dus een aanzet gegeven, maar er ligt nog heel wat werk voor de boeg.
De regering hoopt dat de Senaat als reflectiekamer een inbreng zal hebben in dit debat over langetermijndoelstellingen.
De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Ik dank de staatssecretaris voor haar uitvoerige antwoord. Zij is ingegaan op alle elementen van mijn vraag. Zij benadrukt heel duidelijk het belang van een visie op lange termijn.
De voorzitter. - U bent een vriend van de staatssecretaris, dacht ik zo!
De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - Mevrouw de voorzitter, bent u wel zeker dat de staatssecretaris hier het standpunt van de regering heeft gegeven?
De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Ik heb even gewacht op de allusie op de Senaat die de staatsecretaris in de Kamer heeft gemaakt. Ik apprecieer echter dat de staatssecretaris de Senaat niets gebiedt. De senatoren moeten zelf bepalen welke initiatieven ze nemen. Er zijn talrijke commissies in de Senaat en duurzame ontwikkeling hoort eigenlijk thuis in elk van hen. Naar analogie met de werkgroep Globalisering moeten we dus misschien een werkgroep Duurzame Ontwikkeling oprichten. Ik zal daarover eerstdaags een suggestie doen.
Mevrouw Els Van Weert, staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie, toegevoegd aan de minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - Of er al dan niet bijzondere initiatieven moeten worden genomen, laat ik over aan de wijsheid van de Senaat.
De heer Coveliers kan ik echter geruststellen. Ik heb hier het regeringsstandpunt vertolkt en mijn betoog gaat volledig terug op nota's die door de ministerraad werden goedgekeurd.
De voorzitter. - We nemen nota van de suggestie van de heer Vandenberghe.