3-125

3-125

Belgische Senaat

Handelingen

VRIJDAG 15 JULI 2005 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de verzekering tegen terreurrisico's» (nr. 3-964)

De voorzitter. - De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking antwoordt namens de heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Uit een onderzoek van de OESO blijkt dat de risico's van terreurdaden onvoldoende verzekerd zijn. De OESO meent dat een terreuraanslag vandaag grotere gevolgen zou hebben dan die van 11 september 2001.

Omdat de verzekeraars de gevolgen van een aanslag niet kunnen dragen, zou de economische impact van een terreurdaad wereldwijd ernstig zijn. De OESO schat dat een terreuraanslag 42 tot 210 miljard euro kan kosten. Chemische en biologische aanvallen worden volgens het onderzoek onderschat. Daarvoor nemen de ondernemingen in onvoldoende mate een verzekering.

Terreuraanslagen zijn uitzonderlijk, maar toch zijn de verzekeraars niet bereid de risico's van aanslagen te dekken. Vele gebouwen, ondernemingen en personen zijn bijgevolg niet verzekerd tegen terreurrisico's. De bereidwilligheid om terreurdaden te verzekeren varieert bovendien enorm. Zodra er ergens in de wereld een aanslag is, daalt het aanbod aan verzekeringen.

In de Verenigde Staten beschikt amper de helft van de ondernemingen over een verzekering tegen terreur. In Europa zou dit nog minder zijn.

In België keren vier verzekeringen een vergoeding uit na een terroristische aanslag: de autoverzekering, de brand- of woonpolis, de arbeidsongevallenverzekering en de verzekering voor brand- en ontploffingsgevaar in openbare gelegenheden. De gevolgen van een bomauto, een terroristische aanslag in een winkelcentrum of in een bedrijf zijn dus verzekerd. Voor industriële risico's geldt in ons land niet automatisch een terrorismedekking.

De Belgische verzekeraars zijn niet tevreden met deze impliciete verzekering en zijn vragende partij voor een aanpassing van de wetgeving, waarbij een plafond wordt ingesteld. Boven een bepaald bedrag wordt een tussenkomst van de overheid gevraagd.

Welke conclusies trekt de minister uit het onderzoek van de OESO?

Acht de minister het nodig de huidige wetgeving aan te passen, omdat ze te ingewikkeld is?

Acht de minister het wenselijk een algemene wet uit te vaardigen om de verzekering tegen terreurdaden te regelen?

Acht de minister het noodzakelijk om, zoals voorgesteld door de verzekeraars, een plafond in te stellen zodat de overheid boven een bepaald bedrag voor het vergoeden van de schade tussenkomt?

De heer Armand De Decker, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Ik lees het antwoord van minister Verwilghen.

Ik heb ook het bewuste artikel in De Tijd van woensdag 6 juli gelezen.

Ik kende de conclusies van het OESO-onderzoek vóór de studie verscheen. Mijn medewerkers hadden in 2003 en 2004 verschillende contacten met de vertegenwoordigers van de rechtstreekse verzekeraars en de herverzekeraars. De problematiek van de verzekering tegen de gevolgen van terroristische aanslagen werd toen uitgebreid besproken. De verzekeringssector heeft mij verzocht de wetgeving aan te passen om de impliciete terrorismedekking in bepaalde verzekeringen te verminderen. Er werden voorontwerpen opgesteld die aan het advies van de commissie voor verzekeringen werden voorgelegd. Uit de adviezen blijkt dat de teksten moeten worden bijgeschaafd. De vermindering van de impliciete terrorismedekking zal leiden naar een ingewikkelde toepassing van de bestaande reglementering.

Na het lezen van de adviezen van de Commissie voor verzekeringen ben ik een groot voorstander geworden van het uitvaardigen van een algemene regeling inzake de verzekering tegen terreurdaden. Ik vrees evenwel dat het uitvaardigen van een dergelijke algemene regeling meer tijd zal kosten en dat in afwachting de specifieke reglementeringen moeten worden aangepast.

De oplossing die de heer Vandenberghe suggereert is slechts één van de mogelijke oplossingen. Ze werd overwogen bij het opstellen van de teksten die aan de Commissie voor verzekeringen werden voorgelegd. Ze heeft als nadeel dat de vergoeding van de aangerichte schade boven het verzekerde plafond volledig ten laste valt van de overheid, met alle daaruit voortvloeiende budgettaire gevolgen.

Andere oplossingen zijn denkbaar. De adviezen van de Commissie voor verzekeringen vermelden het voorbeeld van Nederland. Het terrorismerisico is er in beginsel onverzekerbaar. Toch wordt er in een regeling voorzien waarbij De Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden (NHT) dekking verleent. Deze dekking beloopt maximaal 1 miljard euro per jaar, waarvan 300 miljoen ten laste wordt genomen door de verzekeraars, 300 miljoen door de herverzekeraars en de overige 400 miljoen door de overheid. In Frankrijk en in het Verenigd Koninkrijk bestaat een staatswaarborg voor dergelijke dekkingen. In beginsel zouden we kunnen nagaan of de Belgische overheid geen herverzekeringsonderneming zou kunnen oprichten die op commerciële basis aan de rechtstreekse verzekeraars dekking verleent voor de gevaren waarvan vaststaat dat de herverzekeringsmarkt niet in staat is ze ten laste te nemen. Verschillende oplossingen zijn dus mogelijk. Ik nodig de heer Vandenberghe dan ook uit mee na te denken over de meest adequate oplossing voor het probleem.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik dank de minister voor dit uitgebreide antwoord. We moeten inderdaad nadenken over een algemene wet op de verzekering tegen het terrorisme en over een oplossing ad hoc van herverzekering. Als we dat niet doen zouden we, indien zich ooit een incident voordoet, onmiddellijk in een impasse terechtkomen met betrekking tot de omvang en de draagwijdte van de diverse verzekeringspolissen.