3-125 | 3-125 |
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik beperk mijn opmerkingen tot enkele punten.
Het wordt een slechte gewoonte om de accijnzen om de zes maanden te wijzigen waarbij telkens weer afspraken op de helling worden gezet. Als er geen continuïteit is in het beleid, is er ook geen sprake van vertrouwen in het wetgevende werk.
De verlaging van de accijnzen waarop onder meer Electrabel had gerekend, gaat niet door. Dat betekent een kostenverhoging van dertig miljoen naar zestig miljoen euro die, gezien de sterke marktpositie van Electrabel, zal worden doorberekend aan de bedrijven en gezinnen.
De accijnsverhoging zou volgens de memorie van toelichting een maatregel van coherent beleid zijn. Volksvertegenwoordiger Van der Maelen heeft duidelijk gezegd waarover het gaat. De verwachte opbrengst van de in december 2004 genomen maatregelen is niet langer gewaarborgd. Daarom kiest de regering voor een accijnsverhoging.
Het komt er dus alleen op neer meer financiële middelen in het laatje te brengen. Om die reden worden bepalingen systematisch op de helling gezet.
De verlaagde accijnstarieven voor kolen, cokes en bruinkool werden precies ingevoerd voor bedrijven met een milieuovereenkomst of een vergunning die milieudoelstellingen bevat. Nu wordt gezegd dat een averechts mechanisme aan het werk is. Bepaalde ondernemingen onderhandelen immers met de gewesten om de accijnzen te doen verlagen en daarom wordt die mogelijkheid geschrapt. Eerst wordt dus een mogelijkheid ingevoerd en daarna is men ontevreden omdat ze wordt aangewend. Dat is onbegrijpelijk. Het is al even onbegrijpelijk dat men verklaart een coherent milieubeleid te willen voeren door de differentiatie van tarieven ten voordele van ondernemingen die zich ertoe verbonden hebben milieudoelstellingen te realiseren en dan die voordelen af te schaffen. De bepalingen met betrekking tot de accijnzen zijn dus alleen een middel om extra financiële middelen in het laatje te brengen. Ze hebben echter wel tot gevolg dat het vertrouwen van het bedrijfsleven systematisch wordt aangetast.
Mijn tweede opmerking heeft betrekking op de discriminatie tussen offshore- en onshorewindmolenparken. Minister Verwilghen heeft vanochtend in de commissie gezegd dat dit geen federale bevoegdheid is, maar dat op 6 juli overleg werd gepleegd met de gewesten en dat een studieopdracht werd verleend aan de CREG. In november zullen we hierover dus uitsluitsel krijgen. De argumentatie dat de federale overheid alleen bevoegd zou zijn voor windmolens op de Noordzee, terwijl de overige windmolens met certificaten van de gewesten werken, overtuigt ons geenszins. Het gaat immers over tariferingen waarin ook de balancing-kosten verrekend worden en in dat geval is de federale overheid bevoegd. Ze kan dus maatregelen nemen met betrekking tot de onshorewindmolenparken.
Mijn derde opmerking betreft de nationale toezichthoudende instantie voor de luchtvaart, de NSA. De exploitatiekosten van deze instantie worden via Belgocontrol integraal doorberekend aan de luchtvaartsector, hoewel eigenlijk niet alle activiteiten aan de luchtvaartsector ten goede komen. Dat heeft de Raad van State ook uitdrukkelijk opgemerkt. Het gaat immers om taken van algemeen belang en in dat geval is de heffing eerder een belasting. Volgens de Grondwet komt die bevoegdheid dan ook toe aan de wetgever en kan het bedrag van de heffing niet worden vastgesteld door de Koning, zoals in dit wetsontwerp werd bepaald. We hebben in de commissie geen antwoord gekregen omdat minister Vande Lanotte niet aanwezig was. Er was ons beloofd dat we in de plenaire vergadering een antwoord zouden krijgen. Vandaar mijn opmerking.
Mijn vierde opmerking heeft betrekking op de sociale maatregelen, meer bepaald de geplande invoering van diverse maatregelen voor een betere inning van de socialezekerheidsbijdragen. Diverse instrumenten die vandaag al bestaan voor de inning van die bijdragen van de loontrekkenden worden nu ingevoerd in het stelsel van de zelfstandigen. Eén van die maatregelen, de dwangsom, vind ik bevreemdend. Het Rekenhof heeft in een verslag van mei vorig jaar uitdrukkelijk vermeld dat de dwangsomprocedure die bestaat voor de RSZ-bijdragen vandaag eigenlijk niet wordt toegepast, ofschoon ze wettelijk werd ingevoerd. Ik heb in april dan ook een vraag om uitleg gesteld aan minister Demotte om zijn standpunt te kennen. Hij antwoordde daarop wat volgt: `De betrokken diensten van de RSZ hebben de mogelijkheid tot toepassing van de techniek van het dwangbevel onderzocht en hieruit is gebleken dat de toepassing van het dwangbevel, die een specifieke organisatie en een performant informaticacircuit vergt, alsook een wijziging van het standpunt van het beheerscomité van de RSZ, niet noodzakelijk een verbetering van de resultaten tot gevolg zou hebben.'
Het is vreemd te moeten vaststellen dat het instrument van het dwangbevel niet gebruikt wordt door de RSZ, dat de minister er drie maanden geleden niet van overtuigd was dat deze maatregel tot een verbetering van de resultaten zou leiden, maar dat men hem nu wil invoeren voor de zelfstandigen, zelfs zonder de noodzakelijke adviezen van het algemeen beheerscomité van het sociaal statuut hierover te hebben gevraagd, hoewel dit voor alle andere maatregelen in dit ontwerp wel is gebeurd. Deze maatregel wordt nu trouwens vervroegd vanaf 1 april ingevoerd, terwijl de uitvoeringsbesluiten nog moeten worden genomen.
Bij ditzelfde hoofdstuk omtrent de betere inning van sociale bijdragen hebben we bovendien een amendement ingediend dat de mogelijkheid wil creëren voor de zelfstandigen om in geval van achterstallige sociale bijdragen een afbetalingsakkoord te sluiten met een sociaal verzekeringsfonds en daarbij kwijtschelding te krijgen van verwijlintresten, indien het afbetalingsakkoord perfect wordt nageleefd. Dat amendement past perfect in het hoofdstuk over de betere invordering van sociale bijdragen voor zelfstandigen maar is tegelijk een middel om armoede bij zelfstandigen te bestrijden en te zorgen dat ze sneller hun sociale rechten kunnen verwerven. Het is positief dat men dit amendement, dat ook als wetsvoorstel is ingediend, later op de agenda van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden zal plaatsen en ten gronde zal bespreken. Men was immers van oordeel dat deze maatregel zowel wat de inning als wat de armoedebestrijding betreft, een goede zaak is.
M. Christian Brotcorne (CDH). - Je ne compte pas m'attarder aux différents articles de ce que l'on peut encore qualifier de loi-programme, d'autant que les rapports qui nous ont été présentés tout à l'heure étaient très complets. Par contre, je parlerai succinctement des deux projets de loi qui ont été défendus par le ministre Verwilghen, dont je regrette l'absence cet après-midi, et qui concernent le raccordement des éoliennes offshore et l'organisation des procédures de recours contre les décisions de la CREG. En ce qui concerne la loi-programme, nous voterons tout à l'heure à la carte, tantôt positivement tantôt négativement. Globalement, nous sommes évidemment opposés aux mesures préconisées par le gouvernement.
Le rapport exhaustif de Mme Kapompolé a parfaitement relaté les discussions qui se sont déroulées, hier, en commission sur le projet de loi relatif au raccordement des éoliennes offshore et à l'instauration simultanée d'une dégressivité sur la cotisation fédérale. Je rappellerai brièvement les quatre raisons pour lesquelles le CDH est opposé à ce projet de loi.
La première raison est la présence de dispositions discriminatoires par rapport aux éoliennes onshore. C'est le cas lorsque l'on parle de marges de tolérance qui sont élargies de 10 à 30%, de la garantie sur l'investissement supérieure ainsi que d'une aide au raccordement alors que, techniquement, cette discrimination ne se justifie pas.
Deuxième raison : ce projet de loi contient des dispositions qui vont plus que certainement déstabiliser les marchés régionaux des certificats verts. Je rappelle que ceux-ci ne relèvent pas de la compétence fédérale mais de celle des entités fédérées. Certes, on nous a annoncé qu'un comité de concertation devait se réunir sur le sujet. J'espère que ce comité nous apportera certains apaisements mais nous estimons qu'il aurait dû au moins accompagner le cheminement législatif du projet de manière que nous disposions de tous les éléments d'information au moment de nous prononcer.
Troisième raison : ce projet imposera un surcoût important aux consommateurs alors que des adaptations auraient pu légitimement réduire ce surcoût. D'abord, en ce qui concerne la suppression de la TVA sur la cotisation fédérale au sujet de laquelle, je le rappelle, le Conseil d'État a dit qu'il ne s'agissait pas d'une cotisation mais d'un impôt. Dès lors qu'il s'agit d'un impôt, y ajouter encore une TVA revient à taxer deux fois le même objet. Ensuite, en ce qui concerne l'intégration de la part de financement du câble de raccordement qui est imposée à Elia pour un tiers mais qui ne permettra cependant pas à Elia de l'intégrer dans ses actifs et, donc, de l'amortir de matière favorable au consommateur final. Enfin, en ce qui concerne les aides au développement des éoliennes qui ne sont absolument pas en phase avec les prix des certificats verts régionaux. Je rappelle qu'on impose à Elia le rachat de certificats verts à un prix de l'ordre de 107 euros alors que, sur le marché régional wallon par exemple, le coût du certificat vert est de 92 euros. De surcroît, 600.000 nouveaux certificats verts seront mis sur le marché, d'un seul coup, d'où une influence négative sur leur valeur.
Quatrième raison : l'instauration de la dégressivité sur la cotisation fédérale à propos de laquelle il avait été convenu qu'elle serait conditionnée à la conclusion d'accords de branches dont l'objectif est de promouvoir l'efficacité énergétique. Or, on constate que, dans le projet de loi, cette dégressivité est accordée aux entreprises situées dans la région bruxelloise bien qu'aucun accord de branches n'y ait été signé.
C'est donc clairement discriminatoire par rapport aux entreprises wallonnes et flamandes et cela ne contribue pas à la poursuite des objectifs environnementaux que le gouvernement s'est fixés.
Telles étaient les quatre observations relatives à ce premier projet de loi de M. Verwilghen.
Le second projet, qui porte sur l'organisation des procédures de recours contre les décisions de la CREG, n'a pas trouvé davantage grâce à nos yeux puisqu'il prévoit de retirer au juge naturel du contentieux administratif, c'est-à-dire le Conseil d'État, les recours à l'encontre desdites décisions. On a vraiment le sentiment que plutôt que d'octroyer au Conseil d'État les moyens qui lui font défaut pour accomplir ses missions et d'organiser, le cas échéant, des procédures permettant d'obtenir des arrêts dans des délais très clairement précisés, on a préféré faire appel à un autre magistrat. Le choix s'est porté sur la Cour d'appel de Bruxelles, au sujet de laquelle on se demande d'ailleurs pourquoi elle devient tout à coup compétente en matière d'électricité, contrairement aux autres cours d'appel du pays. Comment atteindra-t-on ainsi l'objectif de cohérence dans la jurisprudence, sous-entendu par le ministre ? Nous ne sommes manifestement pas convaincus qu'il faille faire, demain, de la Cour d'appel de Bruxelles le juge naturel de cette problématique. Il fallait au contraire privilégier le Conseil d'État en lui accordant les moyens d'accomplir sa tâche.
Il est plus étonnant encore que l'on ne se contente pas d'un type de recours. On en prévoit deux autres, dont l'un auprès du Conseil de la concurrence, ce qui ne se justifie nullement dans la mesure où ledit conseil n'est manifestement pas compétent alors que la CREG l'est davantage que lui.
Enfin, il y a l'introduction d'une possibilité de suspension des décisions de la CREG par le conseil des ministres. C'est manifestement une mise sous tutelle coercitive du régulateur, dont on ne cesse de nous répéter qu'il doit être indépendant. Nous somme habitués à cette attitude du ministre de l'Économie à l'égard de la CREG. L'objectif est, ici, de mettre cet organe sous tutelle politique, lequel perdra une part de son autonomie, d'autant que le conseil des ministres, non seulement se contente de suspendre ses décisions, mais lui impose de reprendre des décisions qui tiennent compte de la motivation de la décision de suspension qu'il a lui même prise. C'est clairement dire à la CREG qu'elle doit adopter les considérations du conseil des ministres. Cela nous semble contraire à la jurisprudence unanime et habituelle des cours et tribunaux ainsi que du Conseil d'État en matière de principe contradictoire et d'indépendance des organismes de recours.
Telles sont les raisons pour lesquelles nous nous opposerons à ces deux projets de loi.
Je profite également de ma présence à la tribune pour répondre à quelques considérations émises hier, en commission, par le ministre de l'Économie - dont je regrette l'absence aujourd'hui - par rapport à des observations que nous avions formulées. Il s'agissait notamment, dans le cadre de ses projets de loi relatifs à l'électricité, du fait que nous ne disposions pas, pour leur examen, d'un avis préalable de la CREG. Le ministre nous a répondu que celle-ci n'avait pas à donner d'avis, ne pouvant être juge et partie en cette matière et devant finalement se contenter d'une analyse ex ante des propositions. Nous estimons, pour notre part, que la CREG est l'autorité la plus à même d'évaluer les conséquences d'un projet de loi sur les tarifs appliqués au consommateur et qu'il était donc logique de lui demander si le surcoût résultant de ces projets de loi, mis à charge des utilisateurs, était réaliste par rapport aux obligations imposées. S'agissant d'une autorité qui effectue un contrôle ex ante, les projets de loi constituent certainement un exemple de texte pouvant être soumis à son avis.
La question n'est pas celle de la substitution d'une autorité administrative au pouvoir exécutif mais bien de l'aide apportée à la qualité de notre travail de législateur.
C'est le même problème qui s'est posé lors de l'examen de la relation contractuelle entre le gestionnaire du réseau de transport, Elia, et le propriétaires des installations de production en mer du Nord. La CREG est en effet la première autorité capable d'établir quelles seront les conséquences des dispositions contractuelles sur les tarifs. C'est sa mission. Nous ne comprenons pas pourquoi on n'a pas sollicité son avis. La CREG a un rôle d'approbation des tarifs qui ne peut se limiter à constater les faits ex post.
Parmi les différentes observations formulées en commission hier, j'en retiens une deuxième. Nous avions indiqué au ministre que ce projet semblait ne s'appliquer qu'à C-Power et avoir été taillé sur mesure pour cet opérateur. Le ministre a affirmé qu'il n'en était rien. Je pense que cette affirmation n'est pas correcte puisque le projet de loi précise à l'article 62 nouveau « que seuls les projets d'installation introduits jusqu'au 31 décembre 2007 pourront faire l'objet d'une adaptation des prix des certificats verts applicables à ce projet ». Connaissant le temps nécessaire à l'élaboration des projets, cela signifie clairement que seul le projet de C-Power est concerné.
Voici enfin ma dernière observation par rapport aux débats d'hier. Le ministre a considéré que les différences entre les opérateurs selon qu'ils se situent en mer ou sur la terre ferme étaient justifiées par le fait que les installations en mer subissaient de plus grandes variations de vents. Je pense à nouveau que le ministre fait fausse route. Si, à un moment donné, des opérateurs estiment intéressantes des installations en mer du Nord, nonobstant les variations éoliennes et nonobstant les coûts d'investissement plus importants liés à ce fameux câble dans le coût duquel Elia interviendra pour un tiers, c'est qu'ils s'y retrouvent et que la production n'a pas de caractère aussi aléatoire qu'ils veulent bien le dire.
Les discriminations entre les opérateurs selon qu'il soient en mer ou sur la terre ferme ne se justifient par aucune raison objective ou scientifique. C'est pour cette raison que nous nous opposerons à ces deux projets.
Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Ik wil het hebben over vier concrete punten van de mozaïekwet, die ter sprake zijn gekomen in drie verschillende commissies: Buitenlandse Aangelegenheden, Justitie en Sociale Aangelegenheden.
Het eerste punt betreft artikel 9, hoofdstuk 3, en gaat over de hervorming van de adoptie.
Op 20 maart 2003 werd de nieuwe federale adoptiewet goedgekeurd. De wet werd op 16 juli 2004 een eerste maal gewijzigd. De gemeenschappen dienden een eigen adoptiedecreet uit te werken en een samenwerkingsakkoord te sluiten met het federale niveau.
Intussen zijn we een heel stuk verder.
De federale wet en het Vlaamse decreet treden in werking op 1 september. Recent kwam echter een ernstig hiaat aan het licht: voor de vrije adoptie waren geen sluitende overgangsmaatregelen genomen. Daardoor zouden een reeks buitenlandse adoptiedossiers die bijna waren afgehandeld, helemaal opnieuw moeten worden gestart, met alle schrijnende gevolgen van dien.
Met de inlassing van hoofdstuk III wordt het probleem opgelost. Wie vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regeling over een buitenlandse erkenning van een adoptie beschikt, kan die adoptie ook in ons land laten registreren.
Dit hoofdstuk zorgt ervoor dat wie reeds ernstige inspanningen heeft gedaan en alle juridische formaliteiten is nagekomen die opgelegd worden bij een adoptie waarbij geen beroep wordt gedaan op de erkende diensten, zijn procedure legaal kan voortzetten. De voorziene overgangsmaatregelen gelden zeker niet voor wilde of clandestiene adopties. Misbruik wordt dus uitgesloten.
We verheugen ons over de maatregel waarmee veel adoptanten zeer tevreden zullen zijn.
Het tweede punt betreft de artikelen 76 tot 83 van titel XII, hoofdstuk I, over het stookoliefonds. De in de mozaïekwet voorgestelde wijzigingen gaan zeker in de goede richting. Toch blijven er nog vragen.
De verlaging van de limietprijs voor een toelage van 5 eurocent zorgt er samen met de stijgende prijzen en de uitbreiding van de categorieën voor dat meer mensen in aanmerking komen voor een toelage. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan een aantal klachten van de OCMW's, die het fonds niet toegankelijk genoeg vonden. Vooral de begeleidingsrol van de OCMW's werd minimaal ingevuld. Maatschappelijke dienstverlening werd geïnterpreteerd als het uitdelen van toelagen aan mensen in acute energienood. Dat werkt natuurlijk cliëntelisme in de hand, en ook vormen van bedrog waar de OCMW's geen vat op hebben. Sommige leveranciers manipuleerden op vraag van de cliënt hun factuur om toch een toelage te krijgen.
Dat het stookoliefonds een reële en steeds groeiende maatschappelijke nood lenigt, staat buiten kijf. Daarom is het raadzaam structurele maatregelen te nemen die erop gericht zijn de energiekosten van armen zo laag mogelijk te houden. Ze hebben goed geïsoleerde sociale woningen nodig, energiezuinige toestellen en goede informatie over spaarzaam omgaan met energie. Dat zijn kerntaken van het Sociaal Energiefonds zoals bepaald in de wet van 4 september 2002. Als we maatregelen op lange termijn willen nemen, moet het Sociaal Energiefonds uitgebreid worden en moet er meer samenwerking komen tussen de OCMW's en de lokale besturen voor wonen, energiegebruik en leefkwaliteit. Collega Beke heeft dit in de commissie beaamd.
OCMW's zijn nodig voor financiële ondersteuning, maar ook voor kwalitatieve begeleiding en als initiator van oplossingen. Wat betreft het stookoliefonds verzeilt die kernopdracht echter op de achtergrond. De OCMW's hebben meer nodig dan een stookoliefonds om de energiearmoede beter aan te pakken. Het probleem overstijgt ook de loutere werking van de OCMW's. Op regionaal vlak moeten ook de LAC's, de sociale huisvestingsmaatschappijen en de administratie een actieve rol spelen. De energiesituatie van armen moet op lange termijn aangepakt worden. Dit impliceert visie, een doortastende beleidscoördinatie en de welwillendheid van alle actoren, op alle politieke niveaus.
In verband met de artikelen 2 en 3 van titel II - Justitie - betreur ik dat de uitvoeringsbesluiten van de wet van 14 juni 2004 niet tijdig klaar waren, zodat de inwerkingtreding voor onbepaalde tijd wordt opgeschort. Voor de armenorganisaties is deze wet een kleine, maar onmiskenbare stap voorwaarts. Daarom is het spijtig dat de inwerkingtreding van de wet, die de inbeslagname uitsluit van bepaalde bedragen die op een zichtrekening gestort werden, uitgesteld werd. Deze wet sloot nauw aan bij de bepalingen over de collectieve schuldenregeling en garandeerde een minimum aan ademruimte om menswaardig te kunnen leven. Samen met de verenigingen waar armen het woord voeren, zullen we dan ook blijven aandringen op een spoedige uitvoering van de wet van 14 juni 2004.
Over artikel 80, dat handelt over ontwikkelingssamenwerking, werd in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging een kort maar intens debat gevoerd. De toelichting van de minister was echter niet duidelijk genoeg en stelde ons niet helemaal gerust. Samen met mevrouw de Bethune, de heer Galand en de heer Lionel Vandenberghe hebben we een grondig debat gevraagd in de commissie Buitenlandse Betrekkingen in het najaar over de BIO en de BTC. De heer Roelants du Vivier die de commissie voorzit, heeft ons beloofd dat dit debat zou plaatsvinden. Ontwikkelingssamenwerking moet ervoor zorgen dat de armen het geld krijgen. Gebonden hulp is uit den boze. Ik zal me dan ook onthouden, zowel bij de stemming op het amendement van mevrouw de Bethune als op artikel 80, in de hoop dat het debat plaatsvindt en we dan meer uitleg krijgen over de juiste inhoud van artikel 80.
Ik dank de senatoren voor hun positieve medewerking in de verschillende commissies, evenals de diensten die net voor de vakantie keihard hebben moeten werken.
De voorzitter. - Ich gebe Herrn Collas das Wort.
De heer Berni Collas (MR). - Sehr geehrte Frau Vorsitzende, ich bedanke mich für Ihre Sprachfreundlichkeit.
Je me limiterai à deux aspects du projet de loi. Le premier est la partie « énergie » et le second est le volet relatif aux services d'incendie.
Pour le premier, je m'attarderai particulièrement sur l'article 63 du projet de loi. Cet article prévoit l'application du principe de la dégressivité en ce qui concerne la perception de la cotisation fédérale prélevée en vue du financement des obligations des services publics et des coûts liés à la régulation du marché de l'électricité.
Pour mon groupe, il importe en effet que la compétitivité des entreprises, surtout celles qui sont de grandes consommatrices d'énergie, ne soit pas réduite par cette nouvelle cotisation. Les secteurs comme l'industrie verrière, la sidérurgie, la chimie ou les cimenteries représentent des milliers d'emplois déjà difficiles à maintenir sur notre territoire en raison d'un coût du travail très élevé.
Il faut utiliser tous les moyens pour préserver la compétitivité de ces industries en intégrant parfaitement l'aspect du prix de l'électricité au moment où la tendance de celui-ci est plutôt orientée à la hausse, notamment du fait de la prise en compte croissante des impératifs environnementaux.
D'aucuns estiment que nous ne pourrons pas longtemps faire l'économie d'un nouveau débat sur la loi de sortie du nucléaire. Je crois effectivement que nous devrons mener en toute sérénité un tel débat sur l'avenir énergétique du pays en tenant compte des impératifs économiques, des aspects et soucis écologiques et des perpectives des énergies alternatives renouvelables. Il a notamment été question du parc éolien offshore en mer du Nord.
En ce qui concerne les services d'incendie, je voudrais évoquer le passage relatif à leur financement. Comme ma collègue de la Chambre, j'attire l'attention du ministre sur la nécessité d'envisager en profondeur cette question dans le cadre des réformes des services d'incendie, mais personnellement je suis tout à fait convaincu que ce dossier est en très bonnes mains auprès du ministre de l'Intérieur, M. Dewael. Notre groupe suivra de près ce dossier dès la rentrée parlementaire, d'autant plus que les communes se voient maintenant imposer une quote-part dont le montant et les variations ne leur sont pas toujours clairement expliqués.
En outre, ces contributions sont signifiées en période d'élaboration des budgets communaux, et c'est un peu regrettable.
Enfin, j'attire l'attention du ministre sur le fait que les systèmes de rétroactivité préconisés dans le texte pourraient ouvrir la porte à une multitude de recours de la part des communes. Le problème a été soulevé en commission. Il est en effet difficile de d'appliquer avec rétroactivité une disposition légale dont les procédures sont en cours. C'est aussi dire aux communes que la loi ne les concernera pas si elles agissent en récupération de leur quote-part versée sur une base illégale avant l'entrée en vigueur du nouveau texte.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Er was maar weinig animo voor de bespreking van deze ontwerpen in de commissie. Ze bevatten inderdaad heel wat technische bepalingen. De meerderheid had de grote woorden nochtans niet geschuwd. Het zou immers gaan om `structurele ingrepen die moeten leiden tot een breder draagvlak voor de financiering van de sociale zekerheid'.
Het was dan ook vreemd dat we, nog tijdens de bespreking van de voorliggende plannen in de commissie, via de kranten vernamen dat de minister van Sociale Zaken een nieuw plan aankondigde met structurele ingrepen die moeten leiden tot een breder draagvlak voor de financiering van de sociale zekerheid. Even dacht ik dat het ging om de artikelen van de mozaïekwet, maar blijkbaar zal in september al een nieuw plan het levenslicht zien. Dezelfde minister van Sociale Zaken verklaarde later in de Kamer dat zijn plan onzorgvuldig was geciteerd. Hij krabbelt dus terug. Andere meerderheidspartijen lieten via mediabulletins overigens weten dat ze dit plan helemaal niet zagen zitten.
Het sociaal-economische discours van deze meerderheid, en zeker het betoog inzake de sociale zekerheid, wordt toch een beetje ongeloofwaardig. Wanneer zullen er eindelijk structurele ingrepen worden gedaan die het draagvlak voor de financiering van de sociale zekerheid moeten verbreden?
Iets gelijkaardig maakten we mee inzake de pensioenen. Op het laatste ogenblik werd een nieuw ontwerp ingediend met bijkomende inkomsten voor het globale beheer van de pensioenen. Zo werd voorzien in de afschaffing van het systeem van de vrijwillig verzekerde. Dit naoorlogse systeem zou immers in onbruik zijn geraakt. Eigenlijk moest de 17 miljoen euro die nog in het fonds zat naar het globale beheer van de pensioenen worden overgeheveld om een bredere financiering mogelijk te maken.
Dit alles doet me denken aan de eerste paarse periode die ons land heeft gekend, van 1954 tot 1958, onder leiding van Achille Van Acker. Ook toen werd een heel mooi discours gehouden over nieuwe manieren om het voortbestaan van het pensioenstelsel te verzekeren. De regering heeft destijds het laatste gedeelte van het kapitalisatiesysteem van de pensioenen in een repartitiesysteem omgezet, zogenaamd om de pensioenen veilig te stellen. In werkelijkheid heeft de toenmalige meerderheid dit geld gebruikt om Expo 58 en het Atomium te financieren.
Eigenlijk bevinden we ons nu in een gelijkaardige situatie. De meerderheid gebruikt grote woorden, zogenaamd om de structurele financiering in de toekomst veilig te stellen, maar eigenlijk plundert ze een paar spaarpotjes omdat het geld op is.
Een ander voorbeeld is de bijkomende belasting op de bedrijfswagens. Begin dit jaar werd die aangekondigd als een milieumaatregel die ons land in staat moet stellen de Kyoto-norm te halen.
Toen werd de maatregel verdedigd door de minister van Leefmilieu. Deze week springt de minister van Sociale Zaken ervoor in de bres, want nu draait het om extra financiering van de sociale zekerheid. Om maar aan te tonen dat het discours mank loopt. Uiteraard zijn we benieuwd welk discours er na het zomerreces zal worden gevoerd, want er dienen zich grote dossiers en belangrijke projecten aan: de eindeloopbaanproblematiek, de begroting, het plan-Demotte. Ik hoop dat de regering nu eens klare wijn zal schenken en duidelijk zal maken hoe de grote woorden, die ook in deze ontwerpen staan, in daden worden omgezet.
Bepaalde aanpassingen inzake de kinderbijslag worden gelegitimeerd met het argument dat ze de Bologna-bepalingen, de belangrijke hervorming in het hoger onderwijs, mogelijk maken. Dat klopt, maar het blijft al met al beperkt. De Bologna-hervormingen zijn fundamenteel. Ze gaan over het bachelor-master-systeem, het permanent leren, het educatief leren, het levenslang leren, de elders verworven competenties, en zo meer. Allemaal zeer belangrijke zaken waar de deelstaten op het ogenblik mee bezig zijn, maar waar ook de federale regering baat bij heeft, omdat ze moeten bijdragen tot de verhoging van de participatiegraad in België. Al deze elementen zouden we eens op rijtje moeten zetten, want vandaag blijven er nog heel wat remmen bestaan (in de arbeidswet, in de sociale zekerheid enz.) waardoor de Bologna-hervormingen niet volledig hun beslag kunnen krijgen. Ik roep de regering dan ook op deze oefening eens te maken en ervoor te zorgen dat deze hervormingen van het deelstaatniveau ook worden geflankeerd door de nodige hervormingen op federaal niveau. Ik geef één concreet voorbeeld. Het betaald educatief verlof zou moeten worden hervormd, zodat het een groter draagvlak krijgt. Zelf zal ik daarvoor na de zomer een wetsvoorstel indienen. Ik hoop dat het zal bijdragen tot een grondig debat en dat het ervoor zal zorgen dat de bepalingen in dit wetsontwerp hun beslag krijgen.
Ik heb ook opmerkingen bij het stookoliefonds. Het stookoliefonds is een goed idee, waar we ten volle achter staan, maar waarvan de uitwerking op een drietal terreinen te wensen overlaat of ten minste voor ernstige verbeteringen vatbaar is.
Een eerste belangrijke verbetering betreft de termijn. In het ontwerp wordt de termijn verlengd van maart naar april. De regering vergeet echter dat stookolie niet alleen de verwarming doet draaien, maar ook de boiler. Dat getuigt toch van enige wereldvreemdheid. Alsof mensen zich vanaf mei alleen nog met koud water wassen. De mensen die van het stookoliefonds ook na april gebruik kunnen maken, krijgen een koude douche als ze vernemen dat er geen terugbetaling is. We zullen daarom een amendement indienen om de termijn niet met één maand maar voor het hele jaar te verlengen.
Een ander amendement betreft de financiering. Vandaag wordt het stookoliefonds gefinancierd met een extra heffing die de gewone consumenten betalen.
Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Dat is solidariteit.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Dat is inderdaad solidariteit, maar er is nog een ander aspect. Vandaag wordt het stookoliefonds gefinancierd met een extra heffing die de gewone consumenten betalen. Zij zijn al solidair, want ze betalen al BTW. Hoe hoger de prijs van de stookolie, hoe hoger de BTW. De federale overheid genereert dus extra inkomsten uit de hoge stookoliekosten. De gewone consument betaalt twee à drie keer meer. Stookolie is zeer duur, de BTW daarop eveneens en dan komt er nog eens een extra heffing bovenop. De federale overheid kan een deel van de extra inkomsten uit de hoge BTW-heffing gebruiken voor de reguliere financiering van het stookoliefonds en de extra bijdrage afschaffen.
Een derde amendement betreft de concrete werkwijze van het stookoliefonds. Nu treedt het stookoliefonds in werking vanaf 0,40 euro. Wij willen een grens die door de federale overheid wordt vastgelegd, maar die vanaf 5 eurocent lager in werking treedt. In het voorjaar, toen de grens hoger lag, kregen de OCMW's problemen. De prijs van de stookolie schommelde voortdurend rond het grensbedrag. De ene dag had men er wel recht op de andere dag niet. Als een grens wordt vastgelegd, is er rechtszekerheid.
Mme Isabelle Durant (ECOLO). - Je voulais intervenir sur un aspect particulier de cette loi-programme, à savoir son article 62 qui concerne les énergies vertes.
Certaines dispositions de cet article visent à encourager et à soutenir la production d'électricité à partir des éoliennes offshore, c'est-à-dire celles qui sont installées en mer.
J'approuve évidemment cet objectif, mais j'estime que tous les acteurs de la production d'énergie renouvelable ont le droit d'être traités sur le même pied. Une discrimination existe entre l'éolien offshore et toutes les autres sources d'énergie renouvelable, notamment l'éolien onshore que l'on connaît bien en Wallonie.
L'amendement que j'ai déposé vise à rendre ces dispositions valables pour toutes les installations d'énergie. En effet, dans le cas où un producteur ne peut pas compenser l'imprévisibilité de la production d'électricité, une marge de tolérance de 30% est prévue avant de le pénaliser.
Cette disposition, comme l'a d'ailleurs prétendu le ministre, n'est pas régionale mais fédérale. Cela entre effectivement dans la structure de prix de l'électricité qui est bien de compétence fédérale. Il n'y a donc pas de raison, s'agissant d'une matière fédérale qui concerne l'ensemble des producteurs, que cette mesure ne soit pas applicable à tous les autres modes de production d'électricité, tout aussi imprévisibles d'ailleurs.
Le secteur de l'énergie renouvelable - EDORA pour les producteurs wallons et bruxellois et ODE-Vlaanderen pour les producteurs flamands - a transmis aux ministres du gouvernement fédéral une note leur demandant d'appliquer ce mécanisme à l'ensemble des énergies renouvelables. La CREG n'a pas fait autre chose dans son avis du 27 avril 2004, mais sans succès jusqu'ici.
Le ministre a également avancé comme argument que les technologies offshore sont beaucoup plus performantes. Toutefois, leur caractère novateur rend la prédiction de production plus difficile, ce qui pourrait entraîner des problèmes de rentabilité. Or, il apparaît que la rentabilité d'une éolienne est directement dépendante de la production qui, elle, dépend de la taille des machines, de la vitesse et de la qualité du vent.
Autrement dit, l'ensemble des éléments, techniques et juridiques, plaident en faveur d'une non-discrimination entre les différentes sources d'énergie renouvelable par rapport aux éoliennes offshore.
La disposition qui est ici prévue sera, je l'espère, soutenue par mon collègue et ami Jean Cornil qui a déposé une disposition visant à intégrer le développement durable dans la Constitution. C'est une très bonne chose, mais il faudrait peut-être commencer par assurer un réel soutien aux producteurs d'énergie renouvelable. J'espère donc qu'il soutiendra mon amendement qui vise à permettre que le marché de l'énergie renouvelable ne fasse l'objet d'aucune discrimination. Sinon, ce serait ouvrir la porte aux recours à la Cour d'arbitrage et, par conséquent, à l'instabilité et à l'insécurité juridiques, de quoi affaiblir le secteur et le marché de l'électricité verte. Comme nous avons pu le constater dans d'autres dossiers, l'insécurité juridique est assez pénalisante pour un secteur qui devrait être en pleine expansion aujourd'hui.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De regeringsontwerpen die we nu bespreken doen me onwillekeurig denken aan de reclamespot die we dezer dagen op de VRT te horen krijgen: `Hier het automatisch antwoordapparaat van camping Zeelucht'. Ik krijg inderdaad de indruk dat we praten met een antwoordapparaat, niet van camping Zeelucht, maar van camping Zeepbel.
De vorige sprekers hebben al geïllustreerd dat we in de twee ontwerpen vooral heel veel detailmaatregelen vinden zonder onderlinge samenhang en in ieder geval zonder visie. Het zijn vooral correcties op vorige programmawetten, die de meerderheid telkens door de Senaat heeft gesleurd en die wij toen met amendementen wilden rechtzetten. Ze werden destijds echter door de meerderheid afgewezen, omdat ze van de oppositie kwamen.
De regering is in de tweede legislatuur een echte mercurochroomregering geworden, die her en der met rode stipjes gebreken probeert weg te werken. Gelet op de toestand waarin de VLD is verzeild geraakt, kan dat vanzelfsprekend alleen nog in het rood. De peilingen tonen aan dat de federale regering in Vlaanderen nog maar het vertrouwen van een derde van de bevolking krijgt. Met zo weinig steun bij de Vlaamse publieke opinie kunnen de Vlaamse regeringspartijen onmogelijk wegen op de andere coalitiepartners en beschikken ze niet over het nodige gewicht om duurzame maatregelen te realiseren. Daarom krijg ik in deze laatste bijeenkomst van het parlementaire jaar het beeld voor ogen van het automatisch antwoordapparaat van de zeepbelcoalitie met haar mercurochroommaatregelen.
Bij het onderzoek van de twee ontwerpen moeten we vooral zoeken wat er niet in staat. Ik zou nog kunnen instemmen met bepalingen die urgente problemen effectief aanpakken. Ik denk bijvoorbeeld aan de problemen rond de luchthaven van Zaventem. Om de haverklap lezen we nu eens over een beslissing van een rechtbank van eerste aanleg te Brussel, dan weer van het hof van beroep of van de Raad van State, waarna weer een ander arrest komt van de Raad van State. Een landingsbaan wordt gesloten, morgen een andere en nog een dag later wordt de eerste opnieuw geopend. Sommige leden van de huidige meerderheid spraken hier vroeger nogal eens over le gouvernement des juges, maar dat is precies wat we de afgelopen maanden inzake Zaventem te zien hebben gekregen.
We kunnen van een regering verwachten dat ze op zo'n moment doortastende maatregelen neemt, dat ze een einde maakt aan de problemen en een compromis uitwerkt, dat dan eventueel wel in een wet houdende diverse bepalingen kan worden opgenomen. Minister Landuyt heft echter zijn handen ten hemel en zegt dat hij niets meer kan doen dan de klagers te vragen het arrest niet te betekenen en zich af te vragen of de bevoegdheid inzake geluidsnormen niet opnieuw moet worden gefederaliseerd. Maar de problemen van de luchthaven van Zaventem, de belangrijkste economische pool van ons land, belangrijker dan de haven van Antwerpen, echt aanpakken, dat doet hij niet. De regering kijkt toe. Er gebeurt niets. In de zomer zullen we het feuilleton van het wisselen van landingsbanen en het ondergaan van de vluchten verder mogen bekijken.
Mme Isabelle Durant (ECOLO). - Je pense que l'on peut difficilement faire plus mauvais projet que celui de M. Landuyt et du gouvernement. Il ne faut dès lors pas s'étonner d'être dans l'impossibilité d'agir, compte tenu des recours. Le gouvernement fédéral n'a plus qu'à s'en mordre les doigts.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik wil niet zoals de vorige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Michel, in televisieprogramma's punten toewijzen aan de politici.
Ook bij de bestrijding van het terrorisme blijft de regering in gebreke.
Vanmorgen trof mij een titel in Le Monde over het festival van Avignon: Avignon s'annonçait particulier. Il l'est. Noir, très noir, « gris foncé quand il est au plus gai ». Het is Jan Fabre die daarvoor heeft gezorgd. Er bestaat een hele symboliek rond het terrorisme, met uitdrukkingen als 9/11 en 7/7. Het festival van Avignon opende op 11 juli 2001 met de voorstelling Je suis sang van Jan Fabre. Twee maanden later was er de aanslag in New York. Op 7 juli van dit jaar was er de aanslag in Londen. Op 8 juli werd in Avignon L'histoire des larmes opgevoerd. Volgens Le Monde maken radicaliteit en geweld de essentie van de theatervoorstellingen in Avignon uit. Het theater geeft altijd een sfeer van de samenleving weer. Dat was al zo met Le mariage de Figaro van Beaumarchais. Wanneer de radicaliteit en het geweld op de scène worden gebracht, dan zijn ze aanwezig in de samenleving.
We hebben reeds meermaals een interessant debat gevoerd over het terrorisme en de bestrijding ervan, zowel op Belgisch als op Europees vlak, onder meer onder het voorzitterschap van de heer De Decker naar aanleiding van de jaarverslagen van het comité I.
Op 10 november 2004 hebben we een heel interessant debat gevoerd met minister Onkelinx. Jaar in, jaar uit heeft de Senaat een aantal tekortkomingen vastgesteld en aanbevelingen gedaan die tot op heden niet zijn uitgevoerd. Zo was er de aanbeveling om de Staatsveiligheid de mogelijkheid te geven onder rechtsstatelijke voorwaarden telefoons af te tappen en schaduw- en infiltratieoperaties op te zetten. Op 10 november 2004 heeft minister Onkelinx ons beloofd dat wij vandaag over een voorstel ter zake zouden beschikken, maar er is niets.
Als de regering op dat gebied dringend iets had willen doen, had dat allang kunnen gebeuren. België is het enige land van de Europese Unie van vóór de uitbreiding dat niet over middelen hiervoor beschikt. Om allerlei politieke of andere redenen wordt het project geblokkeerd. Op de Europese top van enkele dagen geleden werd beslist dat informatiegaring en de registratie van het telefoon- en internetverkeer wezenlijke elementen moeten zijn van de preventieve strijd tegen het terrorisme, maar België beschikt niet over de wettelijke middelen om dat te organiseren en is derhalve niet in staat om op hetzelfde niveau als de andere lidstaten van de EU een bijdrage te leveren. Een ander probleem is de regel van de zogenaamde derden bij de informatiegaring. De uitwisseling van informatie op grond van het beginsel do ut des volstaat niet om aan het probleem van het terrorisme het hoofd te bieden.
Er waren dus wel redenen om dringend te legifereren en om aan te tonen dat de politiek nog greep heeft op het maatschappelijk gebeuren en op de sociale werkelijkheid. Ik heb daarvan twee voorbeelden geven, maar voor die twee essentiële problemen is de regering niet in staat een afdoende oplossing voor te stellen.
Ik wil niet de verbeelding uit de toneelstukken van Jan Fabre overnemen en alles in zwarte kleuren beschrijven, maar ik wil wel bij de meerderheid aandringen om de noodzakelijke maatregelen te nemen, onder andere op het vlak van de veiligheid. De meerderheid mag dan nog niet wakker zijn, nu is wel de tijd om wakker te worden, meer dan dringend tijd!
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Ik vraag mij af of iedereen hetzelfde déjà vu-gevoel heeft als ik. Beleven we nu de zomer van 2000, 2002 of 2005? We lijken niet alleen afgesloten van de vakantiesfeer en de verdiende rust van de burgers, we zijn het ook. Elk jaar opnieuw belanden we hier in een merkwaardige situatie. In volle zomer isoleren we ons van de buitenwereld, zonder enige belangstelling van het publiek of de pers. We lijken haast een verdoken instelling of, sterker nog, een parlement in ballingschap. Nochtans, in een echte democratie moeten de vertegenwoordigers van het volk trots zijn op de beslissingen die ze nemen en de stem die ze uitbrengen. Een echt democratisch debat moet in het openbaar en onder ruime belangstelling worden gevoerd. Wij verstoppen ons echter voor de publieke opinie en de regering doet hetzelfde, want ze tracht haar beslissingen weg te moffelen. Wie begrijpt immers de maatregelen die vanavond zullen worden goedgekeurd? Vorige week donderdag nog werden in de Kamer ingrijpende beslissingen voorgesteld in de vorm van een wetsvoorstel. Weten de senatoren dat ze straks een maatregel zullen goedkeuren die de regering machtigt om 10 miljard oude Belgische franken te halen uit het wettelijke kapitalisatiesysteem van de pensioenen om de put van de sociale zekerheid tijdelijk te dempen? Druist het niet in tegen het principe van het kapitalisatiesysteem om die reserves aan te wenden om de begroting in evenwicht te brengen? Deze reserves werden immers opgebouwd met de individuele bijdragen van de werknemers. Hoe kan de bevolking vertrouwen hebben en behouden in het wettelijke pensioenstelsel als zelfs de eigen gekapitaliseerde middelen niet meer veilig zijn voor de begrotingstrucs van de regering? Moeten we ons daarom in volle zomer isoleren?
Straks zal het systeem van de vrijwillig verzekerde worden opgeheven omdat hiervoor geen belangstelling meer zou zijn. De echte reden is natuurlijk de reserve van 17 miljoen euro die in de put van de alternatieve financiering terechtkomt. Wat echter niet wordt vermeld in de korte toelichting bij het wetsvoorstel van 7 juli is dat met deze reserve nog altijd 11.000 pensioenen moeten worden betaald. Het gaat dus om een zoveelste tijdelijk lapmiddel.
Is dit een déjà vu-situatie of toch niet, want zo erg is het nog nooit geweest. Een groot deel van de voorgestelde maatregelen zijn gewoon budgettaire goocheltrucs. We begrijpen niet dat ze zonder enig debat door het parlement kunnen worden gejaagd. De hele werkwijze is een parlement dat zichzelf een beetje ernstig neemt, onwaardig.
De voorgestelde maatregelen geven blijk van een hopeloze onbalans van onze rekeningen in de sociale zekerheid. Er ontbreekt een totaalvisie. Elk jaar opnieuw en in steeds grotere mate moeten de rekeningen met een aantal kunstgrepen in evenwicht worden gehouden. Wij vrezen dat het grote bouwwerk van onze sociale zekerheid door deze handelwijze veel schade wordt toegebracht.
Minister Demotte voelt het gevaar. Op de dag dat de Kamer op reces gaat, stelt hij een nieuw sociaal contract voor met als ingrediënten een robottaks, een hervormde bijzondere sociale bijdrage en het doorsluizen van persoons- en vennootschapsbelastingen naar de kas van de sociale zekerheid.
Wat zeggen zijn regeringspartners over het feit dat het fundamentele probleem van de sociale zekerheid, namelijk de stijging van de uitgaven die elk jaar opnieuw hoger is dan de economische groei, niet wordt aangepakt?
Was het niet minister Demotte die enkele maanden geleden van de Senaat volmachten kreeg om de uitgaven van de gezondheidszorg onder controle te krijgen? Blijkbaar gebruikt de minister zijn creativiteit liever om nieuwe belastingen uit te vinden. Het is spijtig, niet alleen voor het parlement, maar vooral voor de bevolking dat onze senatoren mentaal iets te vroeg met vakantie zijn.
M. Rudy Demotte, ministre des Affaires sociales et de la Santé publique. - Je n'ai pu assister à l'ensemble des débats et je m'en excuse. Toutefois, je voudrais réagir à propos d'un certain nombre d'éléments politiques. Le refinancement de la sécurité sociale ne se pose pas uniquement en termes de nouvelles cotisations.
Er mag geen misverstand bestaan. Iedereen is het erover eens dat niet alleen arbeid mag worden belast. Dat geldt zowel voor de fiscaliteit als voor de sociale zekerheid.
Tot nu toe werd de sociale zekerheid grotendeels gefinancierd door bijdragen van de werknemers en van de werkgevers. Mijn nieuwe voorstellen beogen een evenwicht tussen de verschillende partijen die een bijdrage leveren tot de sociale zekerheid, namelijk de werknemers en de werkgevers, maar ook degenen die van hun rente leven.
Nous ne pouvons plus charger exclusivement les revenus du travail et de ceux qui donnent de l'emploi aux travailleurs.
Les patrons nous suggèrent de chercher de nouvelles ressources en nous intéressant à d'autres facteurs de production que ceux qui créent de la richesse à partir du travail. Une entreprise qui fournit du travail à un grand nombre de personnes est une entreprise méritante, qu'il s'agisse de Volkswagen ou d'une société pharmaceutique. À cet égard, je reconnais volontiers les efforts consentis par le monde des entreprises.
Je ne prétends pas qu'il faille augmenter les cotisations sociales. Je dis qu'il faut les percevoir autrement. Charger les revenus du travail, c'est tuer le travail.
Aujourd'hui, la compétitivité de nos entreprises est menacée parce que seul ce facteur de production est mis à contribution. Dès lors, je propose que nous introduisions divers paramètres pour corriger le tir. À l'exception des entreprises hautement innovantes, il me semblerait logique que les entreprises dont le revenu est élevé et le caractère labour-intensive très bas contribuent davantage que d'autres.
Dans le même temps, je trouve qu'il faudrait réduire les charges sociales pesant sur les travailleurs âgés de 50 ans et plus afin de les inciter à prolonger leur carrière. Dans une société vieillissante, les départs anticipés constituent un réel problème mais il ne suffira pas de rendre les brugpensioenen et le système Canada Dry moins attrayants.
La seconde façon de procéder est incitative au sens positif du terme. Pour quelle raison, par exemple, une entreprise privée, voire publique, a-t-elle tendance à « remercier » son personnel âgé de plus de cinquante ans ? Réponse : le coût salarial, lié à l'évolution des barèmes. Ne peut-on envisager des méthodes permettant de compenser l'évolution du coût barémique par des diminutions de charges ? Ces personnes pourraient ainsi prolonger leur carrière professionnelle.
En comparaison avec les pays voisins, qu'il s'agisse de la France, de l'Allemagne, de l'Angleterre ou des Pays-Bas, ce sont les bas salaires qui, en Belgique, posent le plus de problèmes en terme de compétitivité.
Est-ce une attitude gauchiste et irréfléchie que de proposer un effort en ce sens ? Notre premier ministre lui-même a proposé une diminution des charges pour, d'une part, corriger le déficit de compétitivité et d'autre part, parce que les personnes qui, dans la catégorie des bas salaires, reçoivent le salaire « poche » le plus élevé sont celles qui consomment le plus pour faire fonctionner la machine économique.
Quant à la cotisation sur la valeur ajoutée, c'est-à-dire la modalité qui met à contribution les entreprises de type labour-intensive, lorsque Didier Reynders estime qu'il s'agit d'une piste à explorer, il ne me paraît pas déraisonnable de lui donner raison. Cette proposition apparaît dès lors parmi les modalités alternatives.
J'en viens au dernier élément, peut-être le plus polémique et, paradoxalement, le plus symboliquement marginal : la cotisation spéciale de sécurité sociale dite de solidarité, instituée en 1994, à l'instigation de Jean-Luc Dehaene, par un gouvernement d'une autre coloration politique.
Un ménage qui perçoit un revenu annuel inférieur à 20.000 euros paie une cotisation de 9%. Un ménage qui perçoit un revenu annuel variant entre 20.000 et 60.000 euros paie une cotisation de 1,3%. Lorsque le revenu est supérieur à 60.000 euros, aucune cotisation n'est due... !
Les personnes qui touchent les plus petits revenus sont celles qui, dans notre société, consomment le plus : diminuer la charge de la cotisation sociale leur permettrait de consommer davantage, notamment au profit du secteur horeca.
La charge proportionnelle peut aussi diminuer pour les revenus moyens. Quant aux revenus supérieurs à 60.000 euros, est-il déraisonnable de leur réclamer une cotisation ? Je rappelle d'ailleurs qu'il ne s'agit pas de la cotisation principale, mais d'une cotisation annexe, dite de solidarité, créée en 1994 et qui, aujourd'hui, pourrait se décliner de manière différenciée.
Il ne s'agit aucunement d'un retour à la « vieille » théorie consistant à taxer les riches et à rendre l'argent aux pauvres. Le but est d'aider les moyens et les bas salaires à augmenter leurs avoirs pour faire fonctionner la machine économique, en veillant à ne pas handicaper celle-ci.
De la même manière, je propose d'appliquer la cotisation spéciale aux traitements les plus élevés, qui me semblent aussi devoir entrer dans cette logique contributive.
Ce débat va se poursuivre dans les mois qui viennent, mais il me paraissait intéressant, à la veille des vacances, de soumettre des thèmes de réflexion au parlement.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik wens nog enkele amendementen toe te lichten die ik opnieuw in deze plenaire vergadering heb ingediend.
In de commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden heeft mijn fractie een eerste amendement ingediend met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties om na de woorden `één maand' de woorden `gemotiveerd verlengbaar met één maand' toe te voegen. Deze sancties werden ingevoerd om op een snelle en krachtdadige wijze te kunnen optreden tegen kleine maar erg storende overlastfenomenen. Heel veel burgemeesters vragen dat. Het is ook essentieel dat de bestraffing snel volgt op de vaststelling van de feiten om een maximaal ontradend effect te bekomen, zeker bij jonge mensen. Nu stelt de regering voor om voor een deel van de overtredingen de termijn waarbinnen het parket moet reageren te verdubbelen. Dat ondergraaft de doelstelling van de regeling. Een lik-op-stukbeleid wordt hierdoor minder goed mogelijk. Bovendien verhoogt die lange duur de maatschappelijke onzekerheid over wanneer en de wijze waarop op een bepaalde overtreding wordt gereageerd. De wijziging wordt gemotiveerd door de vaststelling dat in sommige gevallen de termijn van een maand voor het parket niet volstaat, omdat bijkomende inlichtingen nodig zijn. Dat is terecht, maar het verdient aanbeveling de termijn enkel te verlengen wanneer het parket meer opzoekingen moet doen.
Momenteel onderzoeken verschillende commissies de hervorming van de brandweer. Een tweede amendement strekt ertoe de werking ervan te verbeteren. In 1977 stelde de regering een verdelingsmechanisme voor in verband met de kosten. Sommige gemeenten hebben een brandweer, andere niet. Toch willen ook deze laatste worden beschermd. De regeling van 1977 wordt niet gewijzigd. De voorgestelde bekrachtiging bij de wet wil het de gemeenten onmogelijk maken bij de Raad van State in beroep te gaan tegen de huidige verdeling. Wij roepen op om de resultaten af te wachten van de commissie-Paulus, waarin alle actoren om de tafel zitten.
Wij verzetten ons in de meest krachtige bewoordingen tegen een bekrachtiging die er louter en alleen op gericht is toekomstige processen te vermijden. Hiermee wordt onze gemeenten één van de meest essentiële rechtswaarborgen ontnomen: het recht om tegen een beslissing in beroep te gaan. Dat een eventuele vernietiging gevolgen heeft voor andere gemeenten mag niet als argument worden gebruikt. Toppunt is dat die bekrachtiging helemaal niet garant staat voor juridische rust. Het kan immers heel lang duren vooraleer een programmawet in werking treedt. Een jaar geleden heb ik hier een aantal elementen van de toenmalige programmawet aangevochten. De opgenomen bepalingen zijn een jaar later nog niet van kracht. Vandaag de bekrachtiging opnemen in de programmawet belet de gemeenten niet nog snel in beroep te gaan bij de Raad van State en eventueel bij het Arbitragehof, op dezelfde gronden, maar in combinatie met het gelijkheidsbeginsel. Ieder jurist weet dat dit mogelijk is. De laconieke repliek van de minister dat hij niet kan voorzien wat in de toekomst zal gebeuren, mist niet alleen overtuigingskracht, maar is zelfs een beetje pervers. Eigenlijk is dit een typisch staaltje van het paarse rijden en niet omzien.
Mme Isabelle Durant (ECOLO). - Mon amendement à l'article 62 vise à appliquer un traitement égal à toutes les énergies renouvelables. En effet, le projet de loi-programme octroie une marge de 30% aux seules éoliennes offshore et non aux éoliennes onshore ou aux autres sources d'énergie renouvelable, ce qui, à mon sens, discrimine largement une partie du secteur de l'énergie verte et déstabilise ce marché que l'on aurait tout intérêt à soutenir de manière égale.
Par ailleurs, monsieur le ministre, je soulignerai que vos propos sur l'avenir de la sécurité sociale étaient très intéressants. Vous nous avez même donné un devoir de vacances en nous invitant à la réflexion. Sur le fond, je partage votre discours, tout en soulignant qu'il intervient à la veille du débat sur les carrières. Voici un an et demi, les ministres Vandenbroucke et Vande Lanotte ne disaient rien d'autre, dans une carte blanche. Pourtant, nous n'avons pas progressé.
Une fois de plus, ce projet de loi-programme appelé « mercurochrome » par M. Vandenberghe, consiste à corriger une série de choses : la cotisation de solidarité pour les voitures de société qui, j'en ai toujours été convaincue, ne pouvait marcher, le fond mazout, qui a également mal fonctionné, la créance alimentaire, mesure prévue depuis trois ans que l'on veut corriger aujourd'hui.
Certes, le discours sur le financement alternatif de la sécurité sociale est sympathique et intéressant ; cette réforme aurait déjà dû être engagée depuis plusieurs années. En effet, nous sommes d'ores et déjà dans une situation de sous-financement, que ce soit en matière de soins de santé ou dans tous les autres aspects de la sécurité sociale.
J'aurais préféré recevoir certaines réponses, notamment sur la question soulevée par l'amendement que j'ai déposé. Pourquoi nous soumettre un devoir de vacances alors que le présent texte vise uniquement à corriger de mauvaises mesures et non à prendre des dispositions structurelles pour refinancer la sécurité sociale ? Il s'agit là, monsieur le ministre, de votre devoir de vacances, dans le cadre du débat sur les carrières qui, je l'espère, s'inscrira dans une réflexion globale et intégrera la question du financement de la sécurité sociale, sans quoi il ne sera qu'un travail cosmétique pour satisfaire, d'une part, les plus de 55 ans et, d'autre part, les jeunes chômeurs. Un coup sur la situation démographique en Flandre, un coup sur la situation démographique en Wallonie... Ce n'est pas ainsi, me semble-t-il, que l'on fera émerger une véritable solidarité en matière de sécurité sociale.
-De algemene bespreking is gesloten.