3-1300/1 | 3-1300/1 |
8 JULI 2005
Dit wetsvoorstel knoopt aan bij ons wetsvoorstel nr. 3-386/1 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen voor hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein.
Voorwaarde voor dergelijke financiële compensatie van kleinhandelaars is dat de werken zorgen voor de « belemmering, verhindering of ernstige bemoeilijking van de toegang tot de inrichting van de onderneming waarin de zelfstandige werkzaam is ». Er ontstaat dus recht op vergoeding, wanneer de werken hinder veroorzaken welke vermoed worden tot inkomensverlies te leiden. Voorbeelden van onweerlegbare vermoedens zijn het verdwijnen van parkeerplaatsen binnen een bepaalde afstand of de afsluiting van een straat.
Er is geen beperking tot werken die in de straat plaatsvinden waar de handelaar is gevestigd.
Het gemeentebestuur moet een attest afleveren vooraleer het dossier kan worden goedgekeurd.
Wij zijn van mening dat ook de uitvoeringsbesluiten van de wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument (WHPC) erin kunnen voorzien de benarde positie van getroffen kleinhandelaars te verbeteren.
Tot op heden wordt overmacht als voorwaarde voor het houden van een totale uitverkoop (artikel 46.8 WHPC) ingeval van hinderlijke werken slechts aanvaard wanneer die werken plaatsvinden in de straat waar de handelaar is gevestigd. De ratio legis is mogelijke misbruiken inzake aanvragen voor uitverkoop wegens « overmacht » te vermijden. Toch is het zo dat handelaars zwaar te lijden kunnen hebben van openbare werken uitgevoerd in een andere straat. Wij menen dat het attest van het gemeentebestuur een voldoende bewijs is dat er van misbruik geen sprake is, omdat dit ten slotte door de bevoegde diensten van het Bestuur van de Economische Inspectie gecontroleerd kan worden.
Wij wensen bijgevolg een punt 10 in artikel 46 WHPC in te voegen dat, via een gelijkaardig onweerlegbaar vermoeden, het recht op uitverkoop verleent aan handelaars wier toegang tot de inrichting van hun onderneming door werken op het openbaar domein belemmerd, verhinderd of ernstig bemoeilijkt wordt.
| Jean-Marie DEDECKER Stéphanie ANSEEUW. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 46 van de wet van 14 juli 1991 op de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, gewijzigd door de wet van 25 mei 1999, wordt aangevuld met een littera 10, luidende :
« 10. de handelaar in de zin van artikel 1 van de wet van 24 juli 1973 tot instelling van een verplichte avondsluiting in handel, ambacht en dienstverlening, van wie de toegang tot de inrichting van zijn onderneming door werken op het openbaar domein wordt belemmerd, verhinderd of ernstig wordt bemoeilijkt.
Er bestaat een onweerlegbaar vermoeden dat de toegang tot de inrichting door de in het vorig lid bedoelde werken belemmerd, verhinderd of ernstig wordt bemoeilijkt, wanneer die werken tot gevolg hebben dat :
1º er geen enkele reglementair voorziene openbare parkeerplaatsen op de weg, waaraan de inrichting gelegen is, benut kan worden;
2º er geen enkele reglementair voorziene openbare parkeerplaats binnen een straal van 100 meter rond enige toegang tot de inrichting benut kan worden;
3º een toegangsweg tot de inrichting als gevolg van de werken afgesloten wordt voor doorgaand autoverkeer in één of twee richtingen. ».
Art. 3
Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.
26 mei 2005.
| Jean-Marie DEDECKER Stéphanie ANSEEUW. |