3-119

3-119

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 23 JUNI 2005 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Lionel Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «bijkomende bescherming voor vluchtelingen» (nr. 3-758)

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Op 20 juni was het wereldvluchtelingendag met het gevolg dat de bescherming van vluchtelingen weer in de actualiteit staat. Ik wil graag een vraag stellen over de bijkomende bescherming van personen die internationale bescherming nodig hebben. Ingevolge de recente vraag van kamerlid Stijn Bex en het antwoord van de minister heb ik mijn vraag aangepast. Ik wil namelijk weten of de subsidiaire bescherming de leemte opvult die bestaat tussen de gronden van de Conventie van Genčve of vluchtelingenconventie en de zogenaamde niet-terugleidingsclausule of principe van non-refoulement.

Zijn er asielzoekers die onder de zogenaamde niet-terugleidingsclausule vallen, maar niet in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming?

Zo ja, waarom wordt hen geen subsidiair beschermingsstatuut toegekend?

De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Ik wil bevestigen wat ik gisteren in de Kamer aan kamerlid Stijn Bex heb meegedeeld. Mijn diensten hebben een voorontwerp van wet tot omzetting van de `kwalificatierichtlijn' opgesteld. De tekst werd in de werkgroep besproken en op basis van de conclusies van de werkgroep wordt hij nu aangepast.

We bieden nu al subsidiaire bescherming door een ruime interpretatie van de Conventie van Genčve. Wie hier komt zeggen dat we zondigen tegen de bepalingen van de Conventie van Genčve, moet ik tegenspreken. België past de Conventie van Genčve op een zeer ruime en extensieve manier toe. Wel is het de bedoeling een duidelijker en eenvormiger systeem van subsidiaire bescherming uit te werken. Wie het statuut van subsidiair beschermde wordt toegewezen, krijgt een tijdelijke verblijfsvergunning en toegang tot de arbeidsmarkt. Dat laatste lijkt me een heel belangrijk element.

In het kader van de overgangsbepalingen zal een regeling worden uitgewerkt om personen die nu onder de niet-terugleidingsclausule vallen, onder de toepassing van het vernieuwde subsidiaire beschermingsstatuut te brengen. Op die manier wordt het regeerakkoord maximaal uitgevoerd.

Wat de concrete vraag betreft, kan ik zeggen dat artikel 52bis van de vreemdelingenwet bepaalt dat de minister een asielzoeker kan verbieden op het grondgebied te verblijven, indien er ernstige redenen zijn om hem of haar te beschouwen als een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Aan die regel wordt niet geraakt. De betrokkene zal dus geen beschermingsstatuut kunnen krijgen. Ik kan de heer Vandenberghe echter geruststellen. Die bepaling wordt uitzonderlijk toegepast en ik zal in geen geval een persoon terugsturen naar een land waar zijn fysieke integriteit in het gedrang komt. De wet bepaalt trouwens uitdrukkelijk dat in dergelijke gevallen geen verwijderingsmaatregel mag worden getroffen zonder het advies van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen. De eventuele toekenning van een verblijfsrecht is afhankelijk van dat advies en van de mogelijkheid om een opvangland te vinden.

Ik wil nu niet te diep ingaan op details en technische punten. Het voorontwerp van wet zal binnenkort aan de ministerraad worden voorgelegd, maar nogmaals: de principes van de richtlijn worden door mijn administratie vandaag al gerespecteerd door een extensieve toepassing van de Conventie van Genčve.

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Begrijp ik het goed dat de mensen die onder de niet-terugleidingsclausule vallen, dan ook toegang krijgen tot de arbeidsmarkt?

De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Ja, als het voorontwerp aanvaard wordt.