3-1156/1 | 3-1156/1 |
28 APRIL 2005
Op 17 maart 2005 heeft mevrouw Lizin, voorzitter van de Senaat, zich voor haar assemblee moeten verontschuldigen wegens haar poging om zich te mengen in een lopende rechtsvordering.
Daaruit volgde een debat in de assemblee, dat op zijn zachtst uitgedrukt geanimeerd te noemen is en waarop niet hoeft te worden teruggekomen. Het heeft hoe dan ook de verdienste gehad de vinger te leggen op een lacune, of toch minstens een anomalie in de Grondwet, die door de actuele gebeurtenissen dringend moet worden aangevuld.
Als gevolg van de feiten waarvoor de voorzitter van de Senaat haar excuses heeft aangeboden en mede als gevolg van de wijze waarop zij dat op 17 maart 2005 heeft gedaan, door daarbij althans op impliciete wijze ernstige beschuldigingen te uiten tegen één der partijen in het geding, heeft die partij bij het parket een klacht ingediend wegens ongeoorloofde beïnvloeding en omkoping (artikel 247, § 4, van het Strafwetboek).
De vertegenwoordigers van de wetgevende macht mogen het lot dat het openbaar ministerie die klacht bereidt, in geen enkel opzicht beïnvloeden; het parket moet immers volledig vrij kunnen oordelen en optreden.
De Grondwet voorziet op dat punt in de nodige mechanismen voor het opheffen van de parlementaire immuniteit en voor het uitvoeren van huiszoekingen. De grondwetgever kon echter niet vermoeden dat dergelijke maatregelen ooit toepassing zouden krijgen op de voorzitter van de assemblee zelf. Verder zal blijken dat zulks tot een uiterst gevaarlijke paradox leidt omdat de rechterlijke macht haar taak niet meer kan uitvoeren.
Het eerste lid van artikel 59 van de Grondwet luidt : « Behalve bij ontdekking op heterdaad kan geen lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, worden verwezen naar of rechtstreeks gedagvaard voor een hof of een rechtbank, of worden aangehouden dan met verlof van de Kamer waarvan het lid deel uitmaakt ». Het bepaalt niet uitdrukkelijk dat het verzoek van het openbaar ministerie aan de voorzitter van de betrokken assemblee wordt gericht, maar het gebruik en de circulaire van het College van procureurs-generaal — COL 6/97 — vallen wat dat betreft volledig samen.
In zijn tweede en derde lid is artikel 59 van de Grondwet duidelijker, waar het een welbepaalde taak geeft aan de voorzitter van de assemblee, door enerzijds het volgende te bepalen : « Behalve bij ontdekking op heterdaad kunnen de dwangmaatregelen waarvoor het optreden van een rechter is vereist, ten opzichte van een lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, alleen worden bevolen door de eerste voorzitter van het hof van beroep op verzoek van de bevoegde rechter. Deze beslissing wordt aan de voorzitter van de betrokken Kamer meegedeeld » en anderzijds : « Huiszoeking of inbeslagneming krachtens het voorgaande lid kan alleen geschieden in aanwezigheid van de voorzitter van de betrokken Kamer of van een door hem aangewezen lid ».
In het licht van de heel recente actualiteit is meteen duidelijk welk onoplosbaar belangenconflict ontstaat uit artikel 59 van de Grondwet, zoals het nu is geformuleerd.
Bovendien moet worden onderstreept dat het gebruikelijk is dat de voorzitter van de assemblee, wanneer hij in een dergelijk geval een verzoek van de rechterlijke macht ontvangt, gebonden is door het geheim van het onderzoek (« Zowel wat betreft de toepassing van het tweede als van het derde lid van artikel 59 van de Grondwet is de voorzitter van de assemblee gebonden door het geheim van het onderzoek », brief van 3 juni 1998 aan de minister van Justitie, ondertekend door de zeven voorzitters van de parlementaire assemblees in België).
Daaruit volgt dat artikel 59 van de Grondwet, in zijn huidige lezing, de onderzoeksmaatregelen die het vermeldt, onwerkzaam maakt of minstens in het gedrang brengt, wanneer het bedoelde parlementslid zelf voorzitter van een assemblee is. Dat leidt ertoe dat hem privileges worden verleend die de grondwetgever niet heeft gewenst noch zelfs overwogen.
Het is dus meer dan duidelijk dat artikel 59 van de Grondwet aan herziening toe is.
Michel DELACROIX. |
De Kamers verklaren dat er redenen zijn tot herziening van artikel 59 van de Grondwet.
24 maart 2005.
Michel DELACROIX. |