3-108

3-108

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 21 APRIL 2005 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vraag van de heer Joris Van Hauthem aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «zijn gesprek met de rapporteur van de Raad van Europa nopens de taaltoestanden in de Brusselse ziekenhuizen» (nr. 3-669)

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Mevrouw Minodora Cliveti, rapporteur van de commissie voor Sociale Zaken van de Raad van Europa, bracht vorige week een bezoek aan de Brusselse ziekenhuizen, dit ingevolge de klacht die bij de Raad van Europa werd ingediend omtrent de taalwantoestanden in die ziekenhuizen.

Tegen alle verwachtingen in liet mevrouw Cliveti daags na haar bezoek, nog voor ze een rapport had opgesteld, in haar kaarten kijken en liet zij in een vraaggesprek met Le Soir weten dat er volgens haar in feite zo goed als niets aan de hand is. Ze stelt dat de taalwetgeving wordt toegepast, enkele kleine problemen niet te na gesproken.

Uiteraard heersen er wel taalwantoestanden in de Brusselse ziekenhuizen en in de toepassing van de taalwetgeving. Voor de totaal misplaatste conclusie van mevrouw Cliveti zijn er slechts twee verklaringen mogelijk. Ofwel is deze dame zonder meer bevooroordeeld, ofwel hebben de Franstalige politici op een schitterende wijze hun lobbywerk tot een goed einde gebracht en heeft mevrouw Cliveti zich laten misleiden.

Tijdens haar tweedaagse bezoek heeft mevrouw Cliveti gesprekken gevoerd met heel wat mensen, waaronder heel veel Franstalige politici. Ik stel me toch vragen bij sommige van deze gesprekken. Waarom sprak mevrouw Cliveti bijvoorbeeld met mevrouw Laloy, als lid van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden?

Er was ook een gesprek met de minister van Volksgezondheid. Wat heeft de minister haar tijdens dit gesprek meegedeeld? Welke vragen heeft de rapporteur aan de minister gesteld en welke antwoorden heeft de minister daarop gegeven? Welke documentatie en welke referenties heeft de minister aan de rapporteur meegegeven? Kortom, wat was de rol van de minister bij het bezoek van de rapporteur van de Raad van Europa?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Mijn antwoord zal kort en duidelijk zijn, zoals mijn antwoord aan mevrouw Cliveti. Ik lever geen kritiek op mevrouw Cliveti. Haar vragen waren neutraal. Ik heb haar hetzelfde gezegd als wat ik steeds in het Parlement heb gezegd.

Van bij het begin van deze regeerperiode heb ik zowel in het Parlement als erbuiten, dus ook voor de Pers, steeds erkend dat patiënten rechten hebben inzake communicatie met onder meer hun zorgverstrekkers. Ik blijf erbij dat sensibilisatie en opleiding de enige mogelijkheid zijn om op het terrein concrete resultaten te boeken. Dat is een bondige samenvatting van mijn visie, die ik reeds herhaaldelijk heb uiteengezet. Ik heb dat met bijna even weinig woorden meegedeeld aan mevrouw Cliveti.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik kan hem terzake weinig verwijten en dus verwijt ik hem ook niets. Dat de minister aan mevrouw Cliveti hetzelfde heeft verklaard als wat hij hier zopas in het Parlement heeft verklaard, getuigt van een consequente houding.

Toch moet ik vaststellen dat de Raad van Europa een andere attitude aanneemt als het over de Brusselse rand gaat. Het lobbywerk van de Franstalige politici is in dat geval zo efficiënt - en ik moet ze daarvoor feliciteren - dat de Raad tot het besluit komt dat de Franstaligen in de Brusselse rand worden gediscrimineerd. Over wantoestanden in Brusselse ziekenhuizen slaagt men er zelfs in de rapporteur van de Raad van Europa te doen besluiten dat er niets aan de hand is.

Het verschil tussen beide dossiers bestaat erin dat het in Brussel gaat over een bestaande wetgeving.

Ik verwijt de minister niets, maar ik vind het van Vlaamse zijde een stommiteit om de Raad van Europa in dit dossier uit te nodigen. Wij moeten het morele gezag van de Raad van Europa in voorkomend geval niet inroepen om de wet te veranderen zodanig dat ook Nederlandstaligen in Brusselse ziekenhuizen in hun eigen taal kunnen worden geholpen. Wij hebben dat gezag ingeroepen om de toepassing van de bestaande taalwetgeving af te dwingen en dat is mislukt.

De minister verklaart dat hij bij zijn standpunt blijft, met name sensibilisering en opleiding.

Het argument dat wordt ingeroepen als zouden er te weinig tweetaligen zijn om de Brusselse ziekenhuizen te bemannen, gaat niet op. Een bezoek aan het Academisch Ziekenhuis van de VUB te Jette volstaat om vast te stellen dat het voltallige verplegende personeel van dokters tot verplegers er tweetalig is. Dat is het bewuste beleid van die instelling. Waarom zouden tweetalige openbare ziekenhuizen in Brussel dan geen soortgelijk beleid kunnen voeren? Het gebrek aan tweetalig personeel is een drogreden, gewoonweg omdat de politieke wil ontbreekt om de bestaande wetgeving toe te passen.

Ik herhaal wel dat ik de minister moeilijk kan verwijten dat de klacht bij de Raad van Europa op een complete mislukking is uitgedraaid.