3-1045/1 | 3-1045/1 |
18 FEBRUARI 2005
Dit voorstel van verklaring tot herziening van de Grondwet verwijst in hoofdzaak naar het voorstel van huidig staatssecretaris voor administratieve vereenvoudiging, de heer Vincent Van Quickenborne en van de heer Jean-Marie Dedecker, dat tijdens de vorige zittingsperiode in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, 2-1008/1) en waarvan de motivering gehandhaafd blijft. Het verschilt ervan in die zin dat de huidige indieners zich niet verzetten tegen de retroactieve werking van de intrekking van de titels die na de oprichting van het huidige Koninkrijk België door de opeenvolgende Koningen aan bepaalde personen werden toegekend.
Het is duidelijk dat het uitdelen van adellijke titels en bijhorende royale honneurs een achterhaalde traditie is met ongewenste maatschappelijke gevolgen voor het principe van de gelijkwaardigheid van alle burgers in dit land en dit volledig in overeenstemming met de argumentatie van de aloude tegenstanders van het toekennen van deze bevoegdheid aan de Koning. Immers, ook binnen het Nationaal Congres van 1830 waren mensen ervan overtuigd dat de gelijkwaardigheid van de burgers in het gedrang kwam indien een invloedrijke elite bepaalde groepen systematisch rond zich kon scharen middels de selectieve distributie van bepaalde eretitels.
Daar waar de « oude adel » uit het Ancien Regime te situeren is binnen een totaal andere context, wijst het verlenen van adeldom sinds de eedaflegging van Leopold I op een « superioriteitsdenken » vanwege een bepaalde groep die ten onrechte een historisch recht van bestaan wil claimen. Derhalve dienen alle adellijke titels die sinds het aantreden van Leopold I in 1831 werden toegekend te worden ingetrokken.
Dat de adel vandaag geen invloed meer heeft en een onschuldig historisch fenomeen zou zijn, is een reeds lang onderuitgehaalde mythe. Zo blijkt een onevenredig en belangrijk aandeel van de functies in menige raad van bestuur van Belgische ondernemingen te worden ingevuld door « mensen van adel » of worden tal van leden tijdens hun mandaat in de adelstand verheven.
Men kan zich in deze terecht de vraag stellen of deze mensen in dergelijke raden wel zijn terechtgekomen op basis van hun verdiensten voor de economie en hun bijzondere inzichten in het bestuur van belangrijke ondernemingen.
Daarnaast is het duidelijk dat de praktijk die erin bestaat niet erfelijk overdraagbare adellijke titels toe te kennen wegens bijzondere verdiensten enkel dient om de bestaande adellijke elite, haar cultuur en de daarmee verbonden machts- en gezagsposities via de verdiensten van anderen in stand te houden. Dit alles gaat immers gepaard met het opwekken van allerhande sentimenten die dezelfde bedoeling hebben en waarbij de huidige media maar al te graag fungeren als volksmanipulerende kanalen.
De onafhankelijkheid van de media staat in deze context terecht ter discussie nu het bekend is dat bepaalde mensen, zoals de bestuurders van bepaalde mediagroepen en sommige journalisten in de adelstand werden verheven.
Anno 2005, in een zichzelf respecterende democratische samenleving, zouden dergelijke tradities louter het voorwerp mogen uitmaken van historische studies. Derhalve dient er nu voor eens en voor altijd komaf te worden gemaakt met de hiervoor beschreven « nieuwe adel », die niet altijd gestoeld is op nobele principes.
Wim VERREYCKEN. |
De Kamers verklaren dat er redenen zijn tot herziening van artikel 113 van de Grondwet.
3 februari 2005.
Wim VERREYCKEN. |