3-90 | 3-90 |
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Minister Verwilghen begon zijn inleidende uiteenzetting in de commissie met de mededeling dat België het goed doet op economische vlak. Hij verwees naar de goede score die België in internationale rapporten krijgt. In De Tijd van 17 december 2004 staat dat de groei hoger is dan de gemiddelde groei in Europa, 2,7% versus 1,8%. Deze meergroei is echter voornamelijk te wijten aan een aantal consumptiebestedingen, die dubbel zo hoog zijn als in andere Europese landen. Dit zou kunnen te maken hebben met de repatriëring van tegoeden uit het buitenland en met het verlagen van de spaarquote. De duurzaamheid van de groei roept dus vragen op. De bedrijfsinvesteringen blijven immers achterwege; de groeivooruitzichten voor volgend jaar zullen 1% lager liggen.
De KMO-conjunctuurbarometer is in december opnieuw gedaald; 82% van de Vlaamse KMO's verwacht trouwens minder jobs in 2005. Precies de bedrijfsinvesteringen zullen nochtans cruciaal zijn voor de toename van de werkgelegenheid. Bedrijfsinvesteringen gebeuren slechts als het bedrijfsleven voldoende vertrouwen heeft in de toekomst. Een daling van de lasten kan helpen.
De creativiteit waarmee de regering nieuwe inkomsten zoekt, kent evenwel geen grenzen. Ik zal een aantal extra lasten in herinnering brengen. De boetes voor het laattijdig neerleggen van de jaarrekeningen: een opbrengst van 30 miljoen euro dit jaar en 10 miljoen euro volgend jaar. De verhoging van de vennootschapsbijdrage met bijna 500 euro per onderneming en per jaar wanneer het balanstotaal hoger is dan 520.000 euro. Dat betekent een bijkomende opbrengst van 33 miljoen euro. De Elia-heffing is goed voor een bijkomende last van 170 miljoen euro. De sociale bijdrage voor de bedrijfswagens levert 155 miljoen euro op en de voedselveiligheid 33 miljoen euro. De financiering van de BSE-onderzoeken is evenwel een extra uitgave. De vervroeging van het verplichte statuut voor de meewerkende echtgenote staat voor 10,5 miljoen euro, de verpakkingsheffing voor 130 miljoen euro. Tot slot moet de betrokken sector een bijdrage voor het sociaal stookoliefonds betalen.
Wat CD&V vooral tegen de borst stuit, is de slinksheid waarmee heel wat beloofde maatregelen worden teruggedraaid of uitgesteld. De CD&V-fractie vraagt die maatregelen te herzien.
Een eerste maatregel is de verhoging van de ecotaks. De regering wacht niet op de jaarlijkse evaluatie en voert deze belangrijke verhoging onmiddellijk door. De heffing brengt 130 miljoen euro op. In amendement 73 stellen we voor de beloofde evaluatie af te wachten en pas nadien de verhoging door te voeren.
Eenzelfde verhaal van terugdraaien van wat beloofd is, geldt voor de aftrek van de restaurantkosten. Er was namelijk beloofd de aftrekbaarheid van 1 januari af te verhogen tot 75%, maar in de programmawet lezen we dat de minister die maar tot 69% wil verhogen. De verhoging tot 75% wordt plots gekoppeld aan de totstandkoming van een convenant. Hoever staat het daarmee trouwens? Gaat het niet opnieuw over louter uitstel en winst voor de begroting? In amendement 74, dat de CD&V-fractie opnieuw indient, vragen we dat de verhoging tot 75% weer van kracht wordt op 1 januari 2005.
Collega Wille noemde de verlaging van de bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers een zeer belangrijke maatregel, maar als hij wat verder had gelezen, dan had hij geweten dat die op de superministerraad van Gembloux beloofd was voor 1 januari en dat die nu wordt uitgesteld tot 1 oktober 2005. Het gaat om een vrijstelling van de doorstorting van 50% van de bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers in ondernemingen die akkoorden hebben gesloten om onderzoeksprojecten op te zetten. Het uitstel levert de regering een besparing op van 25 miljoen euro.
Deze maatregel komt bovenop de vroegere vermindering van het budget voor wetenschapsbeleid met 50 miljoen euro. Dat is allemaal schadelijk voor de economie, want we moeten extra inspanningen doen om de Lissabon-norm van drie procent op dat vlak te halen. In tegenstelling tot het federale niveau is de Vlaamse regering daar wel mee bezig. Zij heeft een extra inspanning gepland van 55 miljoen euro.
Er is trouwens in de programmawet ook vastgelegd dat de regering de vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing met 50% kan verhogen tot 75%. Dat is natuurlijk louter window dressing; de waarheid is dat een gedane belofte op enkele weken voor de inwerkingtreding wordt ingetrokken. In amendement 75 stellen we dan ook voor dat de maatregel ingaat op 1 januari 2005 in plaats van op 1 oktober.
Ik heb in de commissie gevraagd dat deze vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing wordt uitgebreid naar onderzoekscentra van ondernemingen die geen samenwerkingsakkoord sluiten met universiteiten of hogescholen. Ik wil graag nog een antwoord op die vraag.
De CD&V-fractie vindt het stookoliefonds een goed initiatief, omdat het ten goede komt aan mensen met een laag inkomen. Alleen is de maatregel niet erg transparant. Dikwijls denken de mensen op het ogenblik van de bestelling dat ze er een beroep op kunnen doen, terwijl precies door de dagelijkse schommelingen van de stookolieprijzen dit niet het geval blijkt te zijn. De CD&V-fractie is voorts van oordeel dat de overheid dit fonds mee moet financieren en dat de verbruiker in geen geval mag opdraaien voor de administratiekosten van de OCMW's.
De Elia-heffing is een zoveelste heffing die op de elektriciteitsprijs weegt en die samen met al de vorige heffingen de prijs van de elektriciteit met 8% heeft doen stijgen. Het is een zware last voor het bedrijfsleven en vooral voor Vlaamse bedrijven een concurrentienadeel, omdat de taxe sur les voiries in Wallonië zestig procent lager ligt. De Elia-heffing wordt bovendien met retroactieve kracht ingevoerd en dat draagt niet bij tot het behoorlijk bestuur.
De heer Jacques Germeaux (VLD). - De heer Steverlynck moet maar eens te rade gaan bij de voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. Die heeft ons een gemeenteraad bij kaarslicht gepresenteerd. CD&V moet eindelijk eens kleur bekennen en een einde maken aan de schizofrene situatie, waarbij het aan de ene kant voor de zoveelste keer zegt dat het van geen Elia-heffing wil weten, maar aan de andere kant, als het er zelf profijt uit kan halen, er plots wel voor is.
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Wij hebben een alternatief, namelijk een BTW-compensatiefonds, dat reeds in de commissie voor de Financiën werd besproken. Dit BTW-compensatiefonds is beter dan de Elia-heffing, want die heffing is uitdovend is en wordt gehalveerd na 2007. Dat is niet het geval voor het BTW-compensatiefonds. Dat fonds drukt ook niet op de bedrijven, de burgers of de elektriciteitsondernemingen, maar houdt een herverdeling van de budgettaire middelen tussen het federale niveau en het Vlaamse niveau in. Indien de voorgestelde structurele maatregelen aan de hand van het BTW-compensatiefonds zouden worden doorgevoerd, zouden de gemeenten veel meer duurzame investeringen kunnen doen.
Ik kom tot het nieuwe fiscale regime voor hypotheekleningen. De SP.A en ook collega Wille stellen dit nieuwe regime steeds voor als zeer voordelig voor gezinnen gedurende de eerste jaren van de looptijd van de lening. Uit verschillende simulaties blijkt dat jammer genoeg niet waar te zijn. Het voordeel doet zich eerder voor aan het einde van de looptijd van de lening, wat de overheid uiteraard ten goede komt. De gezinnen krijgen het grootste voordeel op het ogenblik dat ze het minder nodig hebben. Vooral de jonge gezinnen, die pas een woning hebben gekocht, kunnen het best meer financiële ademruimte gebruiken.
Deze nieuwe regeling is voor heel wat mensen interessant, maar voor sommigen, zoals alleenstaanden, is ze niet voordelig. Bovendien is de nieuwe regeling budgettair niet neutraal. Misschien is dat wel de reden waarom dit onderdeel in de programmawet terug te vinden is. In de commissie heeft de minister trouwens geantwoord dat de regering niet kan garanderen dat het nieuwe regime in alle gevallen interessanter is voor de belastingplichtige. Wellicht weet de regering dat het regime meer kosten zal meebrengen voor de overheid. Ik weet niet of alle coalitiepartners daar volmondig mee akkoord gaan.
Ik kom nu bij de taksen die de regering oplegt, maar waarover ze vooral aan niemand iets wil zeggen.
Om te beginnen is er de verhoging van de accijnzen op bepaalde energieproducten voor de energie-intensieve bedrijven en de andere bedrijven die energieconvenanten hebben aanvaard. Sedert 5 maart van dit jaar is er een volledige vrijstelling van de accijnzen voor energie-intensieve bedrijven en een gedeeltelijke vrijstelling, tot 50% van de accijnsvoet, voor de andere bedrijven, beiden die energieconvenanten hebben gesloten. De programmawet verhoogt de accijnzen voor deze twee categorieën van bedrijven. Ons amendement 82 voorziet in het behoud van deze vrijstelling. Het komt eveneens tegemoet aan het beleid dat de gewestelijke overheden intussen voeren ten aanzien van de ondernemingen die energieconvenanten hebben gesloten.
Daarnaast schaft de programmawet de vrijstelling van accijnzen op steenkool voor elektriciteitsproducenten af. Met een koninklijk besluit van 29 februari van begin dit jaar werd het principe van accijns op steenkool ingevoerd. Voor de elektriciteitsproducenten was toen in een vrijstelling voorzien. Volgens onze informatie zal deze taks ongeveer dertig miljoen euro opbrengen, 36 miljoen euro met inbegrip van de BTW. Het lijdt geen twijfel dat ook de elektriciteitsproducenten deze taks zullen doorrekenen aan bedrijven en gezinnen.
Volgens de regering wordt deze taks geheven om ecologische redenen. De centrales die elektriciteit produceren op basis van steenkool, stoten meer broeikasgassen per geproduceerde megawatt uit dan andere types en worden daarom nu extra belast. Europa staat dat blijkbaar toe. Vandaag bestaan er al specifieke beleidsmaatregelen om een omschakeling van steenkoolcentrales naar centrales met andere energiebronnen te stimuleren. De nieuwe taks is wel prijsverhogend voor bedrijven en gezinnen, maar zal geen groot sturend effect hebben.
Het is frappant dat de regering over deze nieuwe belasting weinig heeft gecommuniceerd. Stiekem wordt de zoveelste taks op elektriciteit ingevoerd. Amendement 83 laat de vrijstelling van taksen voor het gebruik van steenkool door de elektriciteitsproducenten bestaan.
De manier waarop de beloofde verlaging van de taks op groene stookolie wordt teruggeschroefd, tart alle verbeelding. In de programmawet van 5 augustus 2003 werd de bijdrage op energie voor huisbrandolie verhoogd. Een tankbeurt van 3.000 liter werd 18,3 euro duurder.
Volgens de stookolieverdelers werd hierdoor de neutraliteit in de fiscale behandeling van de energieproducten geschaad, aangezien de verhoging niet gold voor aardgas. De regering zou die schending ongedaan maken door voor extra huisbrandolie - of groene stookolie - een verlaging toe te staan. Met de sector werden afspraken gemaakt en er werd een stappenplan uitgewerkt dat uiteindelijk in de programmawet van juli 2004 werd ingeschreven.
Ik beschik over een brief van de premier aan de brandstofhandelaars waarin hij uitlegt dat de zogezegde accijnsverhoging krachtens de door Kamer en Senaat goedgekeurde programmawet wordt ongedaan gemaakt door de afbouw van de energiebijdrage op de milieuvriendelijk extra huisbrandolie. De premier voegt eraan toe: "... op die weg willen wij met uw steun doorgaan." Vandaag, zes maanden later, stellen wij vast dat de maatregelen worden teruggeschroefd. De regering heeft tijdens de commissiewerkzaamheden niet uitgelegd waarom ze die geplande verlaging nu intrekt. Een en ander heeft uitsluitend te maken met het dichten van het begrotingstekort.
Tot slot wil ik nog even reageren op uiteenzetting van collega Wille over de zelfstandigen. Hij houdt staande dat er heel wat gebeurt voor de zelfstandigen. Er worden inderdaad enkele maatregelen genomen, maar de huidige en de vorige regering hebben vooral veel loze beloften gedaan. Minister Daems heeft destijds gesteld dat de overheidssubsidie voor de sociale zekerheid van de zelfstandigen even hoog zou worden als voor die van de loontrekkers. De waarheid is echter dat telkens weer wordt beslist om later te beslissen. Kleine stappen niet te na gesproken, worden alle wezenlijke beslissingen op de lange baan geschoven. Eerst moesten we wachten op het rapport-Cantillon, vervolgens op de rondetafelconferentie over de sociale zekerheid en uiteindelijk heeft de superministerraad van Gembloers de beslissing uitgesteld tot juli 2006.
Aangezien de integratie van de verzekering voor kleine risico's nog niet werd verwezenlijkt, wordt deze vrije verzekering vandaag verplicht om aan de zelfstandigen bijdrageverhogingen van 40% op te leggen, terwijl de overheidstoelagen zelf eigenlijk worden verminderd, aangezien ze geen rekening houden met de stijging van de uitgaven in de gezondheidszorg. Dat is iets totaal anders dan de gelijkschakeling van de overheidstoelagen voor de sociale zekerheid van de zelfstandigen met die van de loontrekkers.
De zelfstandigen financieren de verbetering van hun sociale zekerheid eigenlijk zelf. De verhoging van de vennootschapsbijdrage met 33 miljoen euro, de maatregelen voor de meewerkende echtgenote zijn eigenlijk niets anders dan een verhoging waardoor volgend jaar nog eens 10,5 miljoen euro kan worden geheven. De verbetering van het statuut blijft nog erg onzeker. Het pensioen op gezinsniveau is nog steeds niet uitgeklaard. Daarom zullen wij de amendementen 87 en 88 opnieuw indienen. Het weinig afdoende antwoord van de minister heeft onze kijk hierop niet kunnen wijzigen.
Tot zover onze opmerkingen. De programmawet brengt vele extra heffingen en lasten voor de bedrijven. In die omstandigheden zal het bedrijfsleven niet kunnen meehelpen aan het scheppen van de zo verwachte 200.000 nieuwe werkplaatsen.
Mme Olga Zrihen (PS). - L'examen attentif de la loi-programme et, en particulier, de son volet financier et économique, montre la capacité de réponse pragmatique que l'actuelle majorité a décidé de développer pour l'année 2005. En matière fiscale, le travail a été intense. Nous avons analysé quelque 166 articles, repris dans 21 chapitres, sur des sujets différents.
Je m'attacherai donc surtout à mettre en lumière et à baliser ce qui, aux yeux du groupe socialiste, est source de satisfaction et concrétise d'ores et déjà certaines décisions des conseils extraordinaires de Gembloux et Ostende. En ce qui concerne la lutte contre le surendettement, nous approuvons le principe de surséance indéfinie au recouvrement des impôts indirects. La surséance, ce nom technique peut sembler barbare à l'oreille du citoyen, est une parade efficace à l'interdiction constitutionnelle de remettre l'impôt au bénéfice de l'un ou de l'autre.
Cette disposition doit permettre au redevable de prendre un nouveau départ en l'encourageant à s'extraire de sa situation difficile. En cas de retour à meilleure fortune, elle crée une différence de traitement entre les créances de l'État et celles des autres créanciers. En effet, dans cette nouvelle disposition, la surséance est définitive alors qu'elle ne l'était pas dans la procédure de règlement collectif des dettes. Pour reprendre les objections du Conseil d'État, il paraît problématique de soumettre les créances du fisc à un régime moins favorable que celui des autres créanciers, aussi mettrons-nous un bémol à notre satisfaction en demandant une évaluation de la mesure et en souhaitant un rapprochement rapide des deux régimes.
Dans le cadre de la politique de meilleure perception des créances de l'État et de la simplification administrative, les dispositions des articles 328 à 332, qui permettent une compensation entre les créances d'impôts directs et indirects, vont dans le bon sens. Nous recommandons au gouvernement de poursuivre dans cette voie.
En matière de recherche, à défaut d'une politique pleinement proactive, nous nous réjouissons de l'extension de la dispense de 50% du précompte professionnel accordée aux entreprises qui concluent des partenariats avec les universités et les écoles supérieures. Un petit pas, peut-être, mais sans doute une grande perspective si, comme nous l'espérons, cela prenait de l'ampleur et améliorait la coordination entre les universités et le monde des entreprises. Bien sûr, dans quelque temps, il faudra évaluer les plus-values que cet instrument aura apporté en la matière.
Je conclurai mon intervention par un point qui a particulièrement retenu l'attention du groupe socialiste, à savoir les mesures fiscales destinées à encourager l'acquisition et la rénovation de l'habitation propre. Ces mesures concrétisent une décision prise lors du conseil des ministres extraordinaire d'Ostende ainsi que la décision contenue dans la déclaration gouvernementale de juillet 2003. Un bel exemple de constance. À notre estime, elle est capitale, puisqu'elle simplifie l'impôt des personnes physiques. Néanmoins, elle ne règle pas une série de problèmes rencontrés par une partie croissante de la population.
Le droit à un logement décent, à un prix abordable, consacré par la Constitution, est une composante de la sécurité d'existence. Ce droit fondamental doit être concrétisé par des textes à tous les niveaux de pouvoir puisqu'il s'agit d'une compétence partagée. En ce sens, nous espérons que le gouvernement prendra d'autres mesures en concertation avec les autres niveaux de pouvoir, celui de la TVA par exemple, afin de concrétiser le droit de chacun à mener une vie conforme à la dignité humaine.
Voilà les quelques considérations, recommandations et interrogations, que nous formulons vis-à-vis de cette loi-programme. Nous laisserons à votre sagacité la question de savoir si nous sommes devant un verre vide ou un verre plein.