3-966/7 | 3-966/7 |
21 DECEMBER 2004
Evocatieprocedure
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp (artikel 78 van de Grondwet) werd op 17 november 2004 door de Regering in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend (stuk Kamer, nr. 51-1437/1) en door de Kamer op 16 december 2004 aangenomen en overgezonden aan de Senaat.
De Senaat heeft het ontwerp geëvoceerd op 16 december 2004.
De artikelen 500 tot en met 503 werden verwezen naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
In toepassing van artikel 27, 1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie de bespreking van deze artikelen aangevat vóór de stemming in de Kamer. De commissie heeft verschillende vergaderingen gewijd aan het onderzoek van deze artikelen, te weten op 14, 17 en 21 december 2004.
Artikel 3, § 3 van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten handelt over de specifieke gevallen van overheidsopdrachten bij de aankoop van specifiek militair materieel. Hierbij kan het in sommige gevallen mogelijk zijn om niet alle regels, opgenomen in de wet en in de uitvoeringsbesluiten te volgen.
Artikel 500 wordt aangepast om de coherentie van de wet te bewaren. In artikel 501 van deze ontwerp programmawet wordt immers artikel 17, § 2, 1º, b) van dezelfde wet eveneens aangepast. Dit laatste voorziet mogelijke onderhandelingsprocedures waarbij een mogelijkheid wordt toegevoegd voor het ministerie van Landsverdediging. Hierdoor kunnen in bepaalde gevallen, als er bijzondere maatregelen moeten getroffen worden en als er fundamentele belangen van het land op het spel staan, de overheidsopdrachten op een correcte wijze worden afgehandeld.
Dit artikel van de ontwerp van programmawet breidt het toepassingsveld van een bestaand regime van het ministerie van Landsverdediging betreffende verzekering van risico's bij militaire operaties in het buitenland uit tot personen van andere federale diensten die aan een operatie deelnemen.
Dit artikel bepaalt dat hoofdstuk III van de programmawet in werking treedt de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
De heer Lionel Vandenberghe vraagt of er bijzondere reden bestaan om een uitzonderingsprocedure te voorzien voor de gunning van overheidsopdrachten.
De heer Wille vindt de opmerking van de heer Vandenberghe terecht omdat diegene die een uitzonderingsregime wil instellen dit duidelijk moet verantwoorden door aan te geven in welke gevallen dit geldt.
De minister van Landsverdediging antwoordt dat de notie « veiligheid van het land » vervangen is door de notie « fundamentele belangen van het land ». Het gaat om fundamentele belangen die samengaan met de operaties van defensie in het buitenland.
Spreker legt uit dat ervaring op het terrein hem ertoe gebracht heeft om deze wetswijziging voor te stellen. Voor humanitaire operaties zoals de evacuatie van onze landgenoten uit Ivoorkust of Congo is een versoepeling van de termijnen, voorzien door de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, noodzakelijk.
Bij het afsluiten van bepaalde overheidsopdrachten rijst immers het probleem van het inhuren van maritiem transport en ook, maar in mindere mate, van strategische luchttransportmiddelen. Voor het huren van schepen moet men reeds binnen de 48 uren reageren zodat de termijnen waarbinnen de klassieke overheidsopdrachten moeten afgehandeld worden niet bruikbaar zijn.
De heer Wille antwoordt dat uit artikel 501 van het ontwerp van programmawet niet blijkt dat het om het transport gaat en niet om de overheidsopdracht zelf. Hij wenst de definitie van de notie « strategisch belang » te kennen.
De heer Nimmegeers wenst ook dat er in artikel 501 duidelijkheid wordt geschapen omtrent de noties transport en fundamentele belangen van het land.
De minister van Landsverdediging verwijst naar de memorie van toelichting van artikel 501 van het ontwerp van programmawet waarin vermeld staat dat op basis van een Europese richtlijn 2004/18/CEE de notie van « fundamentele belangen van het land » werd ingevoerd. De uitzonderingsprocedure wordt enkel voor zeer dringende operaties gebruikt.
De minister wijst erop dat ons land ofwel de richtlijn omzet, ofwel op nationaal vlak wetgevend optreedt, wat het einde zou betekenen van het Europa van de Defensie. De minister legt uit dat de omzetting van de Europese richtlijnen trouwens onder de bevoegdheid van de Eerste minister valt, en dus uitgaat van de hele regering en niet alleen van de minister van Defensie.
De commissie Overheidsopdrachten gaf trouwens een gunstig advies over het opnemen van de notie « fundamentele belangen van het land ». Dit advies zal aan de commissie worden meegedeeld.
Mevrouw Zrihen meent dat de uitzondering op de wijzen waarop overheidsopdrachten worden gegund, opgenomen in artikel 501, gerechtvaardigd kan worden door het dringende karakter van sommige humanitaire operaties.
Mevrouw de Bethune vraagt zich af waarom de artikelen 500 en 501 van het ontwerp van programmawet in de commissie voor de Buitenlandse Zaken en voor de Landsverdediging worden behandeld. De commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is immers bevoegd voor het behandelen van aangelegenheden die vallen binnen het toepassingsgebied van de wet van 1993 op de overheidsopdrachten. In de Kamer van volksvertegenwoordigers zijn deze artikelen wel behandeld door de commissie Financiën en Begroting.
De minister van Defensie merkt op dat het interessant is om de artikelen 500 en 501 in de commissie voor Buitenlandse Betrekkingen en Defensie te bespreken omdat de militaire deskundigen heel wat terreinervaring hebben op dat gebied.
De voorzitter wijst er ook op dat de artikelen 500 tot 503 van het ontwerp van programmawet in het hoofdstuk « Defensie » opgenomen zijn.
Mevrouw de Bethune vreest dat er geen enkele zekerheid bestaat over de wijze waarop een erg ruime notie zoals « fundamentele belangen van het land » zal geïnterpreteerd worden. Zij gaat immers veel verder dan de loutere belangen inzake landsverdediging. Zij vindt de voorbeelden van humanitaire interventies, die de minister aanhaalt weliswaar relevant maar dringt erop aan dat de uitbreiding van de definitie beperkt wordt tot de overheidsopdrachten voor het ministerie van Landsverdediging.
Mevrouw Durant treedt het standpunt van mevrouw de Bethune bij. Spreekster meent dat men zeer snel over humanitaire transportmiddelen kan beschikken zonder uitzonderingen te hoeven maken op de wijzen waarop overheidsopdrachten worden gegund. Zij haalt het voorbeeld aan van de burgerlijke transportmiddelen die door Defensie gehuurd waren en zonder problemen ingezet konden worden in het begin van de oorlog in Irak.
Mevrouw de Bethune wenst de budgettaire weerslag te kennen van artikel 502.
De minister antwoordt dat de verzekering een totaalpakket is waarop het ministerie van Defensie intekent bij een burgerlijke verzekeringsmaatschappij. Het aantal personen dat daarbij betrokken is heeft dus geen bijzondere budgettaire impact.
De in hun geheel naar de commissie verwezen artikelen worden aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Het verslag is aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Sabine de BETHUNE. | François ROELANTS du VIVIER. |
De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst van het
door de Kamer van volksvertegenwoordigers
overgezonden ontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 51 1437/35 — 2004/2005)