3-966/6 | 3-966/6 |
17 DECEMBER 2004
Evocatieprocedure
Ontwerp van wet houdende diverse bepalingen
Het verslag van de commissie heeft zowel betrekking op het ontwerp van programmawet (stuk Senaat, nr. 3-966/1) als op het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (stuk Senaat, nr. 3-967/1).
Het ontwerp van programmawet is een optioneel bicameraal wetsontwerp dat door de regering in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend op 17 november 2004 (stuk Kamer, nr. 51-1437/1) en in de Kamer werd aangenomen op 16 december 2004.
Het werd op 16 december overgezonden aan de Senaat en op dezelfde dag geëvoceerd.
Het wetsontwerp houdende diverse bepalingen is een bicameraal wetsontwerp dat eveneens werd ingediend op 17 november 2004 (stuk Kamer, nr. 51-1438/1) en in de Kamer werd aangenomen op 16 december. Het werd eveneens op 16 december 2004 overgezonden aan de Senaat.
Beide ontwerpen werden door de commissie besproken tijdens haar vergaderingen van 14 en 17 december 2004.
1.1. De wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
De voornaamste wijziging aan de vreemdelingenwetgeving betreft de invoeging van een algemeen hoofdstuk aangaande de afname van biometrische gegevens van vreemdelingen. Dit initiatief past in de strijd tegen het terrorisme en de strijd tegen het misbruik van immigratieprocedures, voorzien in het regeerakkoord, en is erop gericht identiteitsfraude bij visumaanvragen en verblijfsaanvragen tegen te gaan.
De afname van biometrische gegevens van vreemdelingen is niet geheel nieuw : zo voorziet de vreemdelingenwetgeving al langer dat vingerafdrukken kunnen genomen worden van asielzoekers.
België mag op het vlak van de afname van biometrische gegevens niet achterblijven : andere Europese landen gebruiken ze en ook binnen de Europese Unie beweegt er een en ander. Zo werd er op de Europese Raad van Thessaloniki geconcludeerd dat binnen de EU een coherente aanpak nodig is inzake biometrische identificatiemiddelen of biometrische gegevens voor documenten ten behoeve van onderdanen van derde landen en paspoorten voor EU-burgers. De Commissie is door de Raad verzocht « passende voorstellen voor te bereiden ». In dit verband kan gewezen worden op de Beschikking van de Raad van 8 juni 2004 betreffende het opzetten van het Visuminformatiesysteem (VIS), dat erop gericht is een systeem van uitwisseling van informatie op het gebied van visa op te zetten, waarin de bevoegde nationale autoriteiten informatie op het gebied van visa, zoals biometrische gegevens, kunnen invoeren, bijwerken en langs elektronische weg raadplegen.
Een biometrisch gegeven is een uiterst handig werkinstrument, want het is universeel; uniek en permanent.
Een mens heeft een aantal biometrische gegevens en de technieken om ze te verwerken evolueren. In de huidige stand van zaken wordt er gebruik gemaakt van twee algemeen gangbare biometrische gegevens, namelijk vingerafdrukken en fotografisch materiaal.
Indien men later gebruik wenst te maken van andere gegevens, zal de vreemdelingenwet moeten gewijzigd worden. Dit vloeit voort uit artikel 22, eerste lid, van de Grondwet betreffende de eerbiediging van het privé-leven.
De categorieën van vreemdelingen waarvan men vingerafdrukken en fotografisch materiaal kan nemen, worden in het ontwerp exhaustief opgesomd. Het betreft vreemdelingen die een kort of lang verblijf beogen in het Rijk en die een visum- of verblijfsaanvraag indienen en vreemdelingen ten aanzien van wie een verwijderingsmaatregel getroffen wordt zoals terugdrijving, het bevel om het grondgebied te verlaten, terugwijzing of uitzetting.
De gegevens van de bovenvermelde categorieën van vreemdelingen worden verzameld op initiatief van de Belgische diplomatieke of consulaire posten en door de Dienst Vreemdelingenzaken. Ook officieren van gerechtelijke en bestuurlijke politie kunnen deze gegevens verzamelen. Om dubbel gebruik te vermijden wordt voorzien dat de Dienst Vreemdelingenzaken de bedoelde biometrische gegevens kan bekomen van gerechtelijke overheden, politiediensten en ambtenaren en agenten die reeds over deze gegevens beschikken.
De verzamelde gegevens komen terecht in een databank waardoor de identiteit van de vreemdeling kan worden vastgesteld en/of geverifieerd en waardoor kan worden nagegaan of de betrokkene geen gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Ten slotte worden er uiteraard ook de nodige waarborgen voorzien voor de vreemdelingen.
Zo worden er geen biometrische gegevens genomen van vreemdelingen die in het kader van gezinshereniging naar België komen. Er worden geen biometrische gegevens afgenomen van vreemdelingen die zich, op de datum van inwerkingtreding van de programmawet, reeds op Belgisch grondgebied bevinden en een verblijfsaanvraag indienen. Het opslaan, verwerken, beheren en doorgeven van de geviseerde biometrische gegevens gebeurt bovendien onder controle van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De termijn gedurende dewelke de afgenomen biometrische gegevens worden bewaard, zal bepaald worden bij koninklijk besluit.
In dit verband dient nog benadrukt te worden dat het zeker niet de bedoeling is om van alle vreemdelingen die hiervoor in aanmerking komen, de geviseerde biometrische gegevens af te nemen. De administratie zal deze afnemen en gebruiken in een geest van « good governance ».
Verder wordt er nog een technische wijziging doorgevoerd in artikel 55 van de vreemdelingenwet. Hierdoor kunnen naast de asielaanvragen van vreemdelingen die gemachtigd werden tot een verblijf in het Rijk voor onbeperkte tijd, ook de asielaanvragen van vreemdelingen die toegelaten werden tot een verblijf in het Rijk voor onbeperkte tijd, ambtshalve zonder voorwerp worden verklaard.
1.2. Civiele veiligheid
1.2.1. De facturering van de opdrachten van de brandweerdiensten
Tot in het jaar 2003 waren enkel de opdrachten in verband met branden en brandbeveiliging vastgelegd in de regelgeving op federaal vlak; de andere taken werden alleen opgesomd in een ministeriële omzendbrief.
De taken die door de openbare brandweerkorpsen en de civiele bescherming dienen te worden verricht, zijn verleden jaar opgenomen in het koninklijk besluit van 7 april 2003.
Sindsdien is er op het terrein nogal wat onzekerheid gerezen in verband met het vergoeden van de kosten voor de wettelijke opdrachten die de brandweerdiensten of de civiele bescherming verrichten. Sommigen zijn van oordeel dat alle opdrachten die in dit koninklijk besluit zijn opgesomd, gratis zijn.
Daarom bevat de programmawet een bepaling die zegt dat de Koning bevoegd is om onder de opdrachten die de brandweerdiensten en de civiele bescherming uitoefenen, te bepalen welke wel en welke niet kunnen worden gefactureerd. Aldus wordt tegemoetgekomen aan het verzoek van talrijke gemeenten en brandweerdiensten.
1.2.2. Aansprakelijkheid van de brandweer
Volgens de wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen zijn de beroepsbrandweerlieden enkel aansprakelijk wanneer zij bedrog plegen of een zware fout begaan bij de uitoefening van hun dienst en schade berokkenen aan derden. Voor lichte fouten zijn zij enkel aansprakelijk als die bij hen eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt. De vrijwillige brandweerlieden konden tot nu toe nog niet van deze bescherming genieten en bleven dus zonder enige beperking persoonlijk aansprakelijk op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek.
Er is hier sprake van een ongelijke behandeling van de vrijwilligers ten opzichte van de beroepsbrandweerlieden. In de programmawet wordt deze ongelijkheid weggewerkt, zowel voor de vrijwilligers van de brandweer als voor deze van de civiele bescherming.
1.2.3. Artikel 42 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen
De bepalingen tot wijziging van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, werden reeds door de Ministerraad goedgekeurd naar aanleiding van de ramp te Gellingen. De bepaling in de programmawet maakt het mogelijk om snel een schadevergoeding uit te keren van 70 071 euro aan de slachtoffers brandweerlieden en politieman van de catastrofe van Gellingen.
1.2.4. Fonds voor aanschaffing van materieel en uitrusting voor de opdrachten van de brandweerdiensten, voor rekening van de gemeenten, de intercommunales en de dienst voor brandweer en dringende medische hulp van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Belangrijk in deze programmawet is ook de heroprichting van het « Fonds voor wederbelegging van het gemeentelijk aandeel ». Dit Fonds bestond tot 1996 en omvatte het gedeelte van de gemeenten in de aankoop van het brandweermaterieel (25 %). Na afschaffing van dit Fonds in 1996, in het zog van de besparingsmaatregelen voor het halen van de Maastricht-norm, werd het deel van de gemeenten rechtstreeks gestort in de Staatskas.
Het heroprichten van dit Fonds maakt het mogelijk om, naar noodzaak, in bijkomend materieel voor de gemeenten te kunnen voorzien.
1.3. Politie
De programmawet maakt het mogelijk om bedragen terug te winnen die door de politiezones of gemeenten niet betaald geweest zijn voor leveringen die hun door de federale politie zijn verricht (artikel 477). Die bedragen worden dan ingehouden op de dotatie die zij van de federale overheid krijgen.
De programmawet stelt eveneens een fonds in voor prestaties die de federale politie verricht tegen betaling ten gunste van rechtspersonen, van de lokale politie of van leden van de federale politie. Naast een fonds van algemene strekking is er ook een fonds dat gewijd is aan de financiering van het uniform en de uitrusting van de politiemannen en een ander voor de financiering van gedetacheerden van federale politiemensen in de lokale politie.
De programmawet (artikelen 478 tot 484) geeft in de wet op de geïntegreerde politie concrete uitwerking van de wil van de regering om het Sociaal Secretariaat van de geïntegreerde politie een meer autonoom statuut te verlenen. Het wordt geplaatst onder het directe gezag van de minister van Binnenlandse Zaken en onder toezicht van een comité waarin vertegenwoordigers zullen zitting hebben van de federale politie, de lokale politie en de representatieve personeelsorganisaties. De opdrachten ervan, de prerogatieven, de wijze waarop ze kunnen optreden en het personeelsbestand dat de goede werking moet waarborgen, worden erin omschreven. De programmawet regelt eveneens de gevolgen inzake de toepassing van het tuchtrecht (artikelen 483 en 484) en de structurele autonomie van het personeel.
Bovendien wordt een vierde begrotingsfonds ingesteld (artikel 485). Het wordt « Federaal Solidariteitsfonds voor de lokale politie » genoemd en zal instaan voor de terugbetaling in 2005 en 2006 aan sommige politiezones van een bijdrage tot het solidariteitsmechanisme. Het is de bedoeling om in afwachting van de financieringswet de overeenkomst uit te voeren die gesloten werd met de vereniging van steden en gemeenten om structureel en bij herhaling de politiezones te steunen in hun precaire financiële situatie die de terugbetaling van de wederzijdse solidariteit zou verergeren.
Ten slotte is er nog een artikel dat de vermindering van de federale dotatie aan de gemeente of de politiezone toestaat wanneer zij de opdrachten met federaal karakter niet nakomt of de verplichtingen om de communicatie- en informatiecentra of de arrondissementele informatiekruispunten te bevolken, iets waartoe ze wettelijk verplicht zijn (artikel 476). De ingehouden bedragen zullen in het federale solidariteitsfonds voor de lokale politie worden gestort.
1.4. Openbaar vervoer
Er wordt een algemeen wettelijk kader voorzien voor de veiligheidsdiensten van alle openbare vervoersmaatschappijen.
Op de bijzondere Ministerraad Veiligheid-Justitie van 30 en 31 maart werd aandacht besteed aan deze problematiek. (Dit is nog voor het spijtige overlijden op 4 april 2004 van de bewakingsagent van B-Security).
Dit leidde onder meer tot een protocol tussen de minister van Binnenlandse Zaken, de Vlaamse minister van Mobiliteit en DE LIJN. In ruil voor het gratis gebruik van DE LIJN voor politie-agenten, garanderen de politiediensten snelle interventies, zorgen zij ervoor dat er wordt opgetreden tegen voertuigen die geparkeerd staan aan de ruimte voorzien voor een busstation en dergelijke. Dit protocol wordt momenteel uitgewerkt en vertaald in functie van de plaatselijke problematiek door de DIRCO van de hoofdstad van de Vlaamse provincies, in samenwerking met de lokale politie en DE LIJN.
De Ministerraad gaf ook aanleiding tot de oprichting van Securail, een bijzondere veiligheidsdienst van de NMBS aan wie handboeien en pepperspray wordt toegekend.
Er werd ook een algemeen wettelijk kader voor de veiligheidsdiensten van alle openbare vervoersmaatschappijen tot stand gebracht. Dit vindt nu zijn weerslag in de programmawet. De wettelijke principes werden overlegd met de openbare vervoersmaatschappijen en met de bevoegde overheden en werden door hen goedgekeurd.
De openbare vervoersmaatschappijen krijgen de mogelijkheid om, binnen de perken van de wet, een eigen veiligheidsdienst op te richten. Deze veiligheidsdienst heeft meer bevoegdheden dan een klassieke bewakingsdienst (conform de wet op de private veiligheid van 1990). Het zijn de bevoegde gewestministers die hierover zullen beslissen. Zij kunnen ook kiezen, afhankelijk van de noden van de vervoersmaatschappij, in hoeverre zij de veiligheidsdiensten extra bevoegdheden en middelen geven.
Deze veiligheidsdienst krijgt extra bevoegdheden en middelen, aangepast aan de noden, waarmee zij op het terrein worden geconfronteerd.
Deze bevoegdheden omvatten de identiteitscontrole, de fouillering, het vatten van daders van misdrijven, de creatie van een ticketzone waarbinnen ticketcontrole mogelijk wordt (een preventieve maatregel, die controle van de vervoersbewijzen reeds mogelijk maakt op het perron en die aldus problemen voorkomt op het voertuig.)
De middelen die hiervoor gebruikt worden, zijn handboeien en peperspray.
Het gebruik van deze middelen en bevoegdheden is strikt wettelijk gereglementeerd. Zo is bijvoorbeeld het gebruik van handboeien enkel toegestaan in geval van aanhoudende fysieke agressie en als de agressor zich niet kan of weigert te identificeren.
Hierdoor kunnen de veiligheidsagenten efficiënter optreden ten aanzien van de specifieke problemen op het terrein. Het betreft bewarende maatregelen in afwachting dat de politie ter plaatse is. Eenmaal de politie ter plaatse is (in principe binnen de dertig minuten), neemt ze de leiding over, en kunnen de veiligheidsagenten de bijzondere bevoegdheden niet langer uitoefenen wegens het primaat van de politie.
Omdat het hier bevoegdheden betreft, die een rechtstreekse inbreuk betekenen op de vrijheid van een persoon, is ook de controle streng gereglementeerd. De controle gebeurt door de vervoersmaatschappij zelf. Er is verder ook een controle door de bijzondere inspectiedienst van Binnenlandse Zaken. Het comité P voert ook een controle uit, wat een bijkomende democratische waarborg is, gelet op het feit dat dit orgaan rechtstreeks afhangt van het parlement. Ten slotte gaan ook de politiediensten ter plaatse en controleren de facto de naleving van de voorwaarden van de bijzondere bevoegdheden.
Deze regeling voor de veiligheidsdiensten van de openbare vervoersmaatschappijen wordt opgenomen in de programmawet omdat er dringend een eenvormig kader moet komen.
Aan Securail werden er wel bijzondere middelen toegekend (handboeien, spray) maar er is geen globale wettelijke omkadering van de bevoegdheden van het veiligheidspersoneel. Ook de MIVB vraagt dringend een wettelijk kader om een dergelijke veiligheidsdienst te kunnen oprichten. Door het ontbreken van een sluitend, eenvormig wettelijk kader is er soms bevoegdheidsovertreding door de diensten. Het Comité P heeft dit trouwens reeds aanbevolen in haar jaarverslag 2002.
Met dit wettelijk kader wordt namelijk rechtszekerheid gecreëerd, niet alleen voor de veiligheidsdiensten van openbare vervoersmaatschappijen, die voortaan precies weten wat precies mag maar ook voor de burger, die nu kan rekenen op een gepast optreden van de veiligheidsdienst. Verder zal het ook voor de politiediensten veel duidelijker zijn wat zij van de veiligheidsagenten mogen verwachten.
1.5. Wet tot regeling van de private veiligheid
Voorts worden er een aantal andere dringende en noodzakelijke wijzigingen aan de wet tot regeling van de private veiligheid aangebracht. Zo heeft vooreerst de ruime definiëring van het begrip « onderneming voor veiligheidsadvies » tot gevolg dat ook IT en ICT-bedrijven die veiligheidsadvies inzake informaticabeveiliging verstrekken, geviseerd worden door de vergunningsplicht. Aangezien de IT- en ICT-sector het voorwerp uitmaakt van toenemende Europese regulering is de kans op een conflict in het kader van de Europese Unie reëel. Daarom is het aangewezen deze sector uitdrukkelijk uit te sluiten uit het toepassingsgebied van de wet.
Voorts is gebleken dat een aantal bepalingen van deze wet moeilijk uitvoerbaar zijn of grote rechtsonzekerheid veroorzaken voor ondernemingen die voor het eerst geconfronteerd worden met de vergunningsplicht. Het betreft onder meer de problematiek van de data bepaald in de overgangsregeling, de nood aan definiëring van het begrip « derde », de problematiek van de koppeling van de kwaliteitsvereisten voor ondernemingen voor veiligheidsadvies aan de vergunning, de onuitvoerbaarheid van de bepaling inzake identiteitscontroles, enz.
Zo voorziet de overgangsregeling voor ondernemingen die voor het eerst onder de vergunningsplicht vallen, dat deze ondernemingen hun activiteiten kunnen voortzetten in afwachting van de aflevering van een vergunning als zij hun activiteiten reeds op 1 februari 2003 uitoefenden en zij voor 3 augustus 2004 een vergunningsaanvraag indienden. Deze data werden bepaald in functie van de te verwachten goedkeuring van de wet onder de vorige legislatuur. Nu blijken er toch ondernemingen te zijn opgericht na 1 februari 2003 en de datum van de inwerkingtreding van de wet. Bijgevolg zouden deze ondernemingen hun activiteiten nu moeten stopzetten.
De wet bepaalt dat de vergunning voor veiligheidsadviseurs slechts wordt afgeleverd nadat een erkend certificatie-organisme heeft nagegaan of de onderneming wel voldoet aan bepaalde kwaliteitsnormen. Die kwaliteitsnormen moeten door de minister worden goedgekeurd op voorstel van de sector. De sector staat dienaangaande echter nog nergens. Dit betekent een lange periode van onzekerheid voor de betrokken bedrijven. Daarom wordt voorgesteld de kwaliteitsvereisten los te koppelen van de vergunning als zodanig.
Recentelijk werd er ook een regeling getroffen inzake het lang aanslepend dispuut tussen de beveiligings- en de bewakingssector omtrent de mogelijkheid om bepaalde activiteiten, gelieerd met installatie van alarmsystemen en alarmopvolging in één geheel aan de consument aan te bieden (problematiek van de onderaanneming). Ook deze regeling dient op korte termijn in de wet zelf bestendigd te worden.
2.1. Opmerkingen van de leden
Wat de biometrische gegevens betreft, meent de heer Buysse te weten dat de irisscan de meest aangewezen techniek is, vooral voor het doorsturen van bepaalde informatie. Zullen de diensten evenwel snel over het nodige materieel kunnen beschikken ? Hij geeft het voorbeeld van de scheepvaartpolitie in Zeebrugge die een hele tijd heeft moeten wachten op bepaald materiaal alvorens zij operationeel was.
Zijn er duidelijke afspraken voor het verifiëren van deze biometrische gegevens ? Spreker heeft hierover verleden jaar een vraag gesteld aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Toen leken er ernstige bezwaren te zijn om deze gegevens te vergelijken met de databanken van de politie, zowel in België als in het buitenland (stuk Senaat, Bulletin 3-2, 21 oktober 2003, blz. 168). Wordt deze verificatie voorzien en wat is daarvoor de wettelijke grondslag ?
Inzake de aansprakelijkheid van de beroeps- en de vrijwillige brandweerlieden wordt in de programmawet verwezen naar bedrog, zware schuld en lichte schuld. Hoe zullen de gevolgen van inbreuken op de verkeerswetgeving bij dringende interventies van brandweerlieden worden behandeld ?
De heer Moureaux stelt vast dat het ontwerp van programmawet ook de interventie van gemeenschapsministers inhoudt. Is dat niet impliciet een wijziging van de wet van de bevoegdheidstoekenning aan gewesten en gemeenschappen die een bijzondere meerderheid vereist ?
Spreker is bovendien van oordeel dat het wenselijk zou zijn dat men over waarborgen kan beschikken in verband met de maatregelen waardoor een gedeelte van de federale middelen naar de politiezones kan gaan. Er moet vermeden worden dat er een willekeurig systeem ontstaat dat aan de politiezones een deel van hun autonomie zou ontnemen.
Wat de toekenning betreft van politiebevoegdheden aan de veiligheidsdiensten van het openbaar vervoer deelt spreker de wil van de minister om een meer stabiel kader voor dit soort personeel in te voeren. Welke zijn overigens de waarborgen dat er op termijn geen parallelle politie ontstaat ?
Zou dit personeel klacht kunnen indienen bij het Comité P in geval van ontsporingen ? Zal de algemene politie-inspectie in dergelijke dossiers kunnen optreden ?
Moet er geen intern controlesysteem worden opgelegd zoals dat bestaat in onze politie met een cel van het soort « politie van de politie » voor instellingen als de MIVB en DE LIJN ? Vanaf het ogenblik dat de wet meer bevoegdheden aan die diensten toekent, zou er een systeem van interne controle moeten bestaan. Is daarin impliciet voorzien of moet dat nog aan de wettekst worden toegevoegd ?
Op het stuk van de biometrische gegevens stelt men vast dat er hoe langer meer DNA-testen worden gevraagd om in sommige gevallen als bewijs te dienen. Al is het belang van zo'n test duidelijk, het probleem blijft nog altijd de zeer hoge kostprijs. De DNA-test gebeurt op dit ogenblik op een puur vrijwillige basis en maakt het in sommige gevallen mogelijk om twijfels op te heffen (bijvoorbeeld de vaderschapstest). Hoewel er geen enkele verplichting bestaat, zet men toch sommige personen aan om het te doen. Al wordt dat in de programmawet niet aangesneden, toch zou er wellicht een wettelijke basis moeten zijn om die zeer hoge kostprijs te vergoeden.
De heer Van Peel vindt dat het misbruik van programmawetten zulke proporties heeft aangenomen dat zelfs de meerderheid zich begint te schamen. Spreker heeft vooral veel vragen over het hoofdstuk over de private veiligheid. In zijn advies zegt de Raad van State hierover het volgende :
« Deze wijzigingen raken aan de fundamentele rechten en vrijheden die zijn vastgelegd in de Grondwet, het EVRM en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ». (stuk Kamer, nr. 51 1437/002 en 1438/002, blz. 329 en volgende.)
Hij vraagt zich bijgevolg af of deze kwestie niet in een ruimer bestek moet worden besproken dan in het kader van een programmawet. Hij vraagt de minister dan ook dit luik uit de programmawet te halen en dit later in een apart wetsontwerp te bespreken.
De heer Collas verheugt zich over de maatregelen inzake brandweerdiensten en civiele bescherming. De programmawet geeft uiteindelijk klaarheid aan de taken waarvoor de kosten kunnen worden teruggevorderd, heft de discriminatie op voor de brandweerlui inzake verzekering en aansprakelijkheid en levert een echte inspanning om het fonds te reactiveren dat een hefboom moet zijn om onze brandweerdiensten beter uit te rusten.
De heer Delperée stelt zich eveneens vragen over de bijzonder zware inhoud van de programmawet. Het probleem is des te zorgwekkender omdat een aantal vragen ter sprake komen die de grondrechten van het individu betreffen. De Raad van State heeft herhaaldelijk gezegd dat er beter een bijzondere wet zou worden aangenomen dan een uitgebreide programmawet.
Spreker heeft drie specifieke vragen. Het eerste is te weten hoe de minister de samenhang zal herstellen tussen teksten met betrekking tot de particuliere veiligheidsdiensten. Artikel 473 van het ontwerp bijvoorbeeld bepaalt tegelijkertijd dat de veiligheidsagenten met een spray mogen uitgerust zijn terwijl verder staat dat zij een spray moeten bij zich hebben. De teksten tonen dus een duidelijk gebrek aan samenhang.
In de tweede plaats wenst spreker de aandacht te vestigen op het groot aantal taalkundige ongerijmdheden in de tekst.
Ten slotte maakt hij zich ongerust over het feit dat de wetgeving belangrijke bevoegdheden verstrekt aan het Staatshoofd op een gebied dat de fundamentele rechten betreft. Aldus wordt geregeld dat de veiligheidsagenten handboeien mogen bij zich hebben en er wordt eveneens bepaald dat de Koning vaststelt onder welke voorwaarden en omstandigheden zij die kunnen gebruiken. Dit is een onrechtmatige bevoegdheid in een aangelegenheid die de individuele rechten en vrijheden aanbelangt.
De heer Moureaux zou een vergelijking willen tussen de bevoegdheden van een hulpagent van politie en die van een veiligheidsagent. Men moet niet tot een toestand komen waarin een veiligheidsagent meer bevoegdheden zou krijgen dan een politieambtenaar. Er moet tussen die bevoegdheden een zekere hiërarchie behouden blijven.
De heer Delperée spreekt zijn ongerustheid uit over het feit dat veiligheidsagenten in de gevallen bij dwangmaatregelen bijvoorbeeld, meer middelen hebben dan de hulpagenten.
2.2 Antwoorden van de minister
De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken, antwoordt dat de globale kritiek op de programmawet als wetgevende techniek niet geheel onterecht is. In principe neemt de regering enkel bepalingen op die voortvloeien uit begrotingsbeslissingen maar hij geeft toe dat daar soms van wordt afgeweken. Hij belooft echter beterschap voor de toekomst.
Hij wijst er echter ook op dat het voorliggende ontwerp evenwel bepalingen bevat die door alle partijen zijn verwelkomd.
Zo wordt, in afwachting van een fundamentele hervorming van het systeem van de civiele veiligheid, een regeling getroffen die toelaat de slachtoffers te vergoeden van de ramp in Gellingen, wordt een einde gemaakt aan de discriminatie van vrijwillige brandweerlieden alsook een brandweerfonds opgericht voor de gemeenten.
Wat de opmerkingen betreft van de leden over de biometrische gegevens, heeft de minister rekening gehouden met het advies van de Raad van State, namelijk dat modaliteiten van biometrische gegevens moeten bepaald worden bij wet.
Het sociaal secretariaat van de federale politie en de CDVU (weddebeheer en weddeuitkeringen) worden versterkt.
Tevens biedt de programmawet een wettelijke regeling voor het statuut van de veiligheidsdiensten van het openbaar vervoer. Dit biedt meer waarborgen voor de rechten en vrijheden van de burgers.
Biometrische gegevens
Het huidig ontwerp voorziet niet in een DNA-test omdat de minister wil beschikken over een snel en doeltreffend systeem om de identiteit van de vreemdeling te kunnen nagaan. Een DNA-test neemt te veel tijd in beslag en is te ingewikkeld.
De administratie van de minister aanvaardt de DNA-test als bewijsmiddel, bijvoorbeeld om een afstammingsband te bewijzen. In bepaalde regio's is het niet mogelijk uittreksels uit de geboorteregisters te verkrijgen. Om aanspraak te kunnen maken op het recht op gezinshereniging moet de afstammingsband worden aangetoond. De vreemdelingen kiezen in dit geval vrijwillig voor een DNA-test.
De Belgische hoven en rechtbanken verplichten de administratie van de minister trouwens om die bewijsmiddelen te aanvaarden. Het spreekt vanzelf dat de vreemdeling zelf het initiatief moet nemen om een DNA-test te laten uitvoeren en dat hij de kosten daaraan verbonden zelf moet dragen. De administratie van de minister ziet er echter op toe dat dergelijke systemen geen aanleiding geven tot fraudemechanismen.
De heer Moureaux antwoordt dat er wel degelijk een indirecte verplichting bestaat. Men geeft de vreemdelingen te verstaan dat zij zonder die test geen voldoening zullen krijgen.
De minister antwoordt dat die DNA-test de vreemdelingen in staat stelt te bewijzen dat zij op een bepaald recht aanspraak kunnen maken, bijvoorbeeld op het recht op gezinshereniging.
Mevrouw Bouarfa vraagt of de DNA-tests 100 % betrouwbaar zijn.
De minister antwoordt dat zij zeer betrouwbaar zijn.
Wat betreft de vraag van de heer Buysse over de irisscan, antwoordt de minister dat is geopteerd voor de afname van vingerafdrukken en fotografisch materiaal. Om snel en efficiënt te kunnen optreden wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van bestaande en reeds ingeburgerde systemen. De Dienst Vreemdelingenzaken heeft zeer goede ervaringen met het printtrack-systeem en zal dat dan ook verder gebruiken.
Bepaalde politiediensten beschikken over een systeem van gelaatsherkenning, waarbij foto's worden genomen van het aangezicht. Deze foto's worden vervolgens omgezet in een aantal mathematische gegevens waardoor een vergelijking mogelijk wordt. In het jargon wordt dit systeem IRISscan genoemd. Het mag niet verward worden met het systeem waarbij een foto van het oog (de iris) gemaakt wordt en dat nog niet algemeen verspreid is.
Indien op termijn meer performante systemen op de markt komen zal overwogen worden om hiervan gebruik te maken. Voor de invoering van andere systemen dan vingerafdrukken of gelaatsherkenning is evenwel opnieuw een wetswijziging vereist.
Wat de uitwisseling van gegevens betreft tussen de verschillende diensten (onder andere de Dienst Vreemdelingen Zaken en de politiediensten) kan worden verwezen naar de uitdrukkelijke bepaling in § 6 van artikel 450 van het ontwerp van programmawet. Daarin wordt een duidelijke wettelijke basis gegeven aan de onderlinge uitwisseling van biometrische gegevens.
Aldus wordt door ons land getracht zoveel mogelijk mee te werken aan de harmonisatie van de asielprocedures binnen de Europese Unie.
Politie
Op de vraag van de heer Moureaux over eventuele inhoudingen van de federale dotatie indien de zone haar verplichtingen niet nakomt, antwoordt de minister dat bij de politiehervorming gekozen werd voor een model van een geïntegreerde politie met twee autonome bestanddelen : de lokale politie en de federale politie. Dit model kan maar werken indien de twee niveaus hun verantwoordelijkheid opnemen zoals dat is bepaald in de wet op de geïntegreerde politie.
Wanneer we een geïntregreerde werking vooropstellen betekent dit dat de politie een verantwoordelijkheid heeft op het gebied van de bestuurlijke politie (de zogenaamde HYCAP-regeling). Zij moet ook bijdragen tot de werking van de communicatie- en informatiecentra en van de arrondissementele informatiekruispunten.
In de programmawet wordt een wettelijke grondslag verleend aan de bestraffing van de zones die hun verplichtingen niet nakomen via een inhouding op de federale dotatie.
De federale Ministerraad heeft getracht maximaal tegemoet te komen aan federale politiezones door de 822 personeelsleden, voorzien voor de communicatie- en informatiecentra, zelf geheel ten laste nemen. Initieel was voorzien dat de federale politiezones slechts de helft van deze personeelsleden zouden ten laste nemen.
De veiligheid van het openbaar vervoer
De minister herinnert eraan dat een strenge regelgeving van toepassing zal zijn op het veiligheidskorps van het openbaar vervoer, meer bepaald wat de middelen en de bevoegdheden betreft.
De veiligheidsagenten zullen in het bezit zijn van een spuitbus en van handboeien. In bepaalde omstandigheden zullen zij de identiteit mogen controleren, bepaalde personen mogen vatten en een veiligheidscontrole mogen uitvoeren.
Het zijn echter de bevoegde ministers die beslissen over de mate waarin die bevoegdheden kunnen worden toegekend aan de veiligheidsdiensten van hun vervoerbedrijven met inbegrip van de bevoegdheid voor het gebruik van de spuitbus en de handboeien.
Het ontwerp van programmawet voorziet in strenge voorwaarden. De veiligheidsdiensten moeten een machtiging verkrijgen die aan tal van voorwaarden moet voldoen. De veiligheidsagenten worden gescreend en krijgen een opleiding die is aangepast aan hun speciale bevoegdheden en middelen. Hun uniform zal niet meer lijken op dat van politiemensen.
Hun bevoegdheden worden duidelijk afgebakend. Het gebruik van handboeien bijvoorbeeld is alleen toegestaan in geval van permanentie fysieke agressie en wanneer de aanvaller zijn identiteit niet wil of kan bekendmaken.
Het recht om iemand te vatten is niets meer dan het verankeren en het verduidelijken van de reeds bestaande praktijk van bijzondere hechtenis zoals bepaald in de wet op de voorlopige hechtenis en zoals uitgewerkt in de jurisprudentie.
Het gebruik van een spuitbus is daarenboven enkel verantwoord in het kader van de wettige zelfverdediging. Dit is niet formeel bepaald in de wet omdat het om niets meer gaat dan een toepassing van het gemeenrecht volgens hetwelk een wapen enkel kan worden gebruikt in geval van wettige zelfverdediging. Daarenboven zal het soort spuitbus en de manier waarop ze gebruikt wordt in detail worden bepaald. Het is bijvoorbeeld onaanvaardbaar de spuitbus te gebruiken in de rijtuigen wegens de eventuele gevolgen voor de andere aanwezigen.
Het model en de inhoud van de spuitbus die door de veiligheidsagenten kunnen gedragen worden, alsook de manier waarop ze moet gedragen worden en de omstandigheden waarin ze gebruikt kan worden, worden bij een koninklijk besluit na overleg in de Ministerraad bepaald.
Interne controle van de veiligheidsdiensten
De interne controle bij het vervoerbedrijf is in eerste instantie een kwestie van intern hiërarchisch toezicht.
Het ontwerp van programmawet gaat evenwel veel verder. De bijzondere Inspectiedienst van Binnenlandse Zaken die de bewakingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten controleert, houdt ook toezicht op de veiligheidsdiensten. Het Vast Comité van toezicht op de politiediensten controleert eveneens de uitvoering van de speciale diensten, wat een democratische waarborg is aangezien dit comité rechtstreeks onder het Parlement ressorteert.
Het uniform van de veiligheidsdiensten
In de programmawet is bepaald dat veiligheidsagenten een uniform dragen dat moet verschillen van dat van de politieagenten. Dit is volledig in overeenstemming met de grondgedachte van de wettelijke bepalingen, namelijk het primaat van de politie. De bevoegde gewestministers zullen bepalen hoe het uniform er moet uitzien.
De band met de gewesten
De voorgestelde wettelijke regeling met betrekking tot de bijzondere veiligheidsdiensten van de openbare vervoerbedrijven schendt de bevoegdheidsverdelende regels niet.
De programmawet voorziet in een algemeen federaal kader waarop de gemeenschappen en de gewesten een beroep kunnen doen om hun eigen veiligheidsbeleid inzake openbaar vervoer te optimaliseren. Er zou misschien een bevoegdheidsprobleem kunnen rijzen indien dit wettelijk kader zonder meer aan de gemeenschappen en aan de gewesten zou zijn voorgelegd maar dit is niet het geval.
Om zijn stelling te staven verwijst de minister naar de wet van 7 mei 2004 tot wijziging van de wet tot regeling van de private veiligheid die de veiligheidsagenten die voor een beveiligingsonderneming of een veiligheidsdienst werken, machtigt bepaalde vaststellingen te doen zelfs in aangelegenheden waarvoor de gewesten of de gemeenschappen bevoegd zijn, zoals bijvoorbeeld ruimtelijke ordening.
In dit verband wordt ook uitgegaan van het principe dat het de taak van de federale wetgever is de middelen, de methoden en de bevoegdheden van de veiligheidsagenten te bepalen en te voorzien in een geschikte organisatievorm binnen dewelke zij hun taken kunnen vervullen.
In dit verband heeft de Raad van State erop gewezen dat de federale regering immers de veiligheidsagenten kan machtigen tot het doen van bepaalde vaststellingen, ook op gebieden waarvoor de gemeenschappen en de gewesten bevoegd zijn, doch — en dit is belangrijk — die machtiging gaat maar in na de uitdrukkelijke beslissing van de gemeenschappen of de gewesten.
Zo wordt een nieuw federaal instrument gecreëerd waarop de gemeenschappen en de gewesten een beroep kunnen doen ter aanvulling van hun eigen mogelijkheden. Die regeling kan maar uitwerking hebben nadat de bevoegde toezichthoudende overheden daartoe besloten hebben.
De organisatie van de veiligheid en de aanpak van de risico's blijven hun verantwoordelijkheid. Er wordt niet geraakt aan de bevoegdheid van de toezichthoudende overheid om bijvoorbeeld de controle op de naleving van de regelgeving inzake openbaar vervoer te organiseren. Er wordt enkel een bijkomende optie gegeven. De gewesten worden niet verplicht de interne veiligheidsdienst te organiseren op de wijze die de wet voorschrijft. Zelfs al kiezen zij daarvoor, dan nog beslissen ze zelf over de aanwending van de middelen en de bevoegdheden.
Dit principe wordt uitdrukkelijk bekrachtigd in de voorgestelde regelgeving. Er werd dus nauwkeurig op toegezien dat de voorgestelde regelgeving geen aanleiding geeft tot bevoegdheidsconflicten inzake openbaar vervoer met de gewesten.
De bevoegdheden van de veiligheidsagenten bij het openbaar vervoer versus de hulpagenten
De veiligheidsagenten en de hulpagenten hebben een ander doel; ze hebben andere plichten. De hulpagenten zijn enkel bevoegd om vaststellingen te doen in het wegverkeer.
De heer Moureaux verwijst naar de polemiek die is ontstaan naar aanleiding van de houding van de gerechtelijke autoriteiten van Dendermonde over het inzetten van hulpagenten om pv's op te stellen in de meergemeentenzones. Volgens de parketsubstituut in Dendermonde zijn die agenten verbonden aan een gemeente en mogen ze niet meer overal in de zone optreden.
Binnenkort zal de minister een wetsontwerp indienen over de uitbreiding van de bevoegdheden van de hulpagenten. Zij zullen een beperkte autonome vaststellingsbevoegdheid krijgen met betrekking tot de gemeenrechtelijke misdrijven. De bevoegdheid ratione loci werd niet geregeld in de wet van 2001.
De minister wijst erop dat de meningen van de gerechtelijke autoriteiten over deze kwestie uiteenlopen. Hij legt uit dat de kwestie door de federale politie werd voorgelegd aan het College van procureurs-generaal. In afwachting van een wet moet dat college een beslissing nemen.
De heer Moureaux merkt op dat de regelgeving met betrekking tot de hulpagenten geen rekening houdt met de realiteit. De hulpagenten mogen nooit optreden, in tegenstelling tot de veiligheidsagenten van de openbare vervoerbedrijven die geen politiemensen zijn. Spreker hoopt dat die toestand verholpen zal worden door het wetsontwerp. Het is werkelijk nodig dat een hulpagent in een bepaalde situatie het gezag heeft om op te treden.
De heer Delpérée deelt dit standpunt. Een veiligheidsagent van een privé-onderneming dreigt immers meer voorrechten te hebben dan een hulpagent die een politieman of -vrouw is.
De minister herhaalt dat het aangekondigde wetsontwerp inzake de hulpagenten niet alleen een eindezal maken aan de discussie over de bevoegdheid ratione loci van de hulpagenten maar ook hun opdrachten en bevoegdheden zal aanpassen aan de realiteit.
Men mag niet over het hoofd zien dat de opdrachten van de diverse categorieën van agenten zeer uiteenlopend kunnen zijn. Een veiligheidsagent van een openbare vervoersmaatschappij moet in staat zijn een agressieve persoon te neutraliseren. Men kan immers niet in elke treinwagon of in elke metrorijtuig politieagenten opstellen. Daarom moet die veiligheidsagent uitgerust zijn met een spuitbus en handboeien.
Hulpagenten worden heden voornamelijk ingezet inzake verkeershandhaving. Die opdracht brengt hen minder frequent in contact met agressief gedrag, al valt het niet uit te sluiten. Het wetsontwerp zal daarmee rekening moeten houden.
Mevrouw Talhaoui merkt op dat alleen de echte politieagenten het monopolie van geweld behouden. Veiligheidsagenten moeten agressief gedrag aanpakken door een optimaal gebruik van hun sociale vaardigheden.
De minister antwoordt dat ook hulpagenten conflicten zoveel mogelijk door dialoog en diplomatie moeten oplossen. Anderzijds mogen veiligheidsagenten gebruik maken van peperspray en handboeien wanneer andere middelen falen.
Mevrouw Bouarfa vraagt of die discussie ook klaarheid zal brengen in de respectieve bevoegdheden op het stuk van preventie en repressie. Welke bevoegdheden gaan naar de federale overheid en welke gaan er naar de gemeenteoverheid ?
De minister verklaart dat hij dit nauwkeurig zal toelichten in een nota.
De commissie besluit, op voorstel van de heer Delpérée, enkele tekstcorrecties aan te brengen in de Franse tekst artikel 493.
Mevrouw Thijs vraagt welke landen de gegevensbank Printtrack voeden en welke landen de gegevensbank kunnen raadplegen. Waarom moet de programmawet overigens bepalingen inzake vingerafdrukken bevatten ? De mogelijkheid om vingerafdrukken te nemen, bestaat toch al. De afname van biometrische gegevens kan bovendien in een afzonderlijk ontwerp worden geregeld.
De minister antwoordt dat de mogelijkheid om vingerafdrukken te nemen, in het kader van de vreemdelingenwet momenteel beperkt is tot de asielzoekers. Het ontwerp beoogt die mogelijkheid uit te breiden vreemdelingen die een visum aanvragen.
De gegevens voor Printtrack worden aangebracht en geraadpleegd door de Schengen-landen.
Mevrouw Thijs vraagt of de andere Schengenlanden hun wetgeving reeds hebben aangepast met het oog op de afname van biometrische gegevens.
De minister antwoordt dat dit uiteraard het geval is.
Mevrouw Thijs verklaart dat Printtrack niet optimaal functioneert omdat te weinig landen gegevens invoeren.
Minister Dewael antwoordt dat het in de bedoeling ligt om de bestaande regeling in verband met de asielshopping toepasselijk te maken op de visumaanvragers. Soms wordt inderdaad vastgesteld dat er valse identiteitsdocumenten worden gebruikt. Om dat tegen te gaan zou ook het gebruik van biometrische gegevens bij de categorie van de visumaanvragers worden toegelaten. Deze maatregel kadert overigens in het Europese beleid ter zake.
Mevrouw Thijs vraagt zich af of in de toekomst elke Belgische ambassade dan vingerafdrukken zal moeten nemen van visumaanvragers.
De minister ontkent dat het gaat om een algemene en grootschalige operatie : enkel van bepaalde groepen zullen vingerafdrukken worden genomen. Thans doet zich immers het probleem voor dat vreemdelingen uit sommige landen op volkomen wettelijke basis, dit is op basis van een geldig paspoort en een geldig visum, tot het Belgisch grondgebied worden toegelaten voor een verblijf van korte duur. Eenmaal in ons land « verliezen » ze hun identiteitsdocumenten. Aangezien ze niet kunnen worden geïdentificeerd, is het niet mogelijk hen terug te zenden. Vingerafdrukken zouden echter wel een vergelijkingsbasis opleveren om ze te identificeren.
Mevrouw Thijs vraagt zich nog steeds af of het systeem van de vingerafdrukken werkbaar is.
Volgens Mevrouw Bouarfa zal de overwogen maatregel tot willekeurige beslissingen leiden en bovendien doelt hij alleen op niet-Europese vreemdelingen. De regering dreigt derhalve het probleem van de migratiestromen binnen Europa en het Schengen-gebied over het hoofd te zien.
De heer Buysse betreurt dat de voorgestelde regeling in verband met de biometrische gegevens enkel in een mogelijkheid voorziet en niet in een verplichting. Hij begrijpt niet waarom sommige andere categorieën, inzonderheid de vreemdelingen die België binnenkomen in het kader van de gezinshereniging, buiten beschouwing worden gelaten. Bovendien meent hij dat de methode van de « irisscan » efficiënter zou zijn in de contacten tussen de betrokken overheidsinstanties en dat in deze methode behoorlijk moet worden geïnvesteerd.
Inzake verschillende vragen van mevrouw Thijs, verwijst minister Dewael naar de memorie van toelichting bij het ontwerp van programmawet waarin de bedoelingen en de juiste categorieën zeer duidelijk staan aangegeven.
Mevrouw Thijs merkt op dat de voorgestelde maatregel inzake de vingerafdrukken geen zin heeft, indien hij enkel door België zou worden uitgevoerd.
Minister Dewael verduidelijkt dat deze maatregel juist op grond van Europese aanbevelingen voorgesteld wordt. Het gaat bijgevolg geenszins om een geïsoleerde aanpak.
Kiezerslijsten
De heer Buysse wijst op de noodzakelijke standaardisering van de kiezerslijsten. In de regeling zoals die door de regering wordt voorgesteld, wordt zowel voorzien in een gedrukte versie als in een elektronische drager. Het is evenwel niet duidelijk of de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken een welbepaald model zal opleggen aan de gemeenten of dat de gemeenten hun vrijheid ter zake behouden. Nu reeds verschillen de documenten in verband met de kieswetgeving van gemeente tot gemeente.
Minister Dewael bevestigt dat Binnenlandse Zaken een uniform model zal uitvaardigen ten behoeve van de gemeenten.
Minister Dupont verklaart dat de voorgestelde wijzigingen van artikel 504 en 505 van het ontwerp van programmawet ertoe strekken de artikelen 43 en 43ter van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken aan te passen aan de nieuwe terminologie die voortvloeit uit de hervorming van niveau A. Niveau A is immers voortaan in klassen gestructureerd en niet langer in hiërarchische graden en rangen. Zo worden de benamingen van de rangen 13, 15, 16 en 17 vervangen door of aangevuld met die welke verwijzen naar de klassen A 3, A 4 en A 5.
Het gaat dus om zuiver terminologische wijzigingen.
De wijziging die wordt voorgesteld voor artikel 506 van het ontwerp strekt er slechts toe het toepassingsgebied van artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 aan te passen.
In een eerste fase wordt het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg aan het toepassingsgebied onttrokken. Die stap wordt gezet omdat het Centrum deskundigen van topniveau in dienst heeft, wiens aanwerving en loon niet meer mogelijk zijn in het raam van het nieuwe niveau A.
Het federale Planbureau wordt evenwel aan artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 toegevoegd. Het Koninklijk Uitvoeringsbesluit zal de personeelsleden van het Planbureau die momenteel reeds een bijzonder statuut hebben, van het toepassingsgebied uitsluiten.
1. Inleidende uiteenzetting van de Staatssecretaris voor Informatisering van de Staat
Één van de fundamentele doelstellingen van het e-government is het aanbieden van elektronische diensten via portalen of websites. Om toegang te krijgen tot de elektronische dienstverlening van de regering, moet men zijn identiteit on line kunnen meedelen en moet ze door de overheid die de dienst verleent kunnen worden gecontroleerd. Op termijn zal dat gebeuren door middel van de elektronische identiteitskaart, omdat ze de nodige gegevens zal bevatten om zich vanop afstand te identificeren en om een document elektronisch te ondertekenen.
Zo lang niet iedereen die kaart heeft, moet elke gebruiker een gebruikersnummer en een paswoord krijgen. De programmawet van 8 april 2003 heeft voorzien in een registratiebureau dat die gebruikersnummers moet toekennen.
Maar om de identiteit van de aanvrager te controleren, eist dat bureau dat deze laatste het gegevens verstrekt die op zijn identiteitskaart en op zijn SIS-kaart staan. Alleen personen die over beide documenten beschikken kunnen zich momenteel on line registreren.
Om discriminatie te vermijden, moet men die registratie mogelijk maken voor personen die niet over beide kaarten beschikken, bijvoorbeeld voor vreemdelingen die in België verblijven. Zij moeten zich immers naar Brussel verplaatsen om hun gebruikersnummer te krijgen. De artikelen 507 en 508 strekken ertoe dat probleem op te lossen door het mogelijk te maken dat men zijn identiteit met andere bewijsstukken staaft.
Tegelijk stellen ze voor de administratie de mogelijkheid te geven gebruik te maken van de databanken van de overheid om de gegevens die de gebruiker verstrekt te controleren. Maar om de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer in acht te nemen, moet het registratiebureau de machtiging krijgen van het bevoegd sectoraal comité, of bij ontstentenis daarvan van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, voor het toegang krijgt tot een databank om een categorie van personen te controleren. Op de machtiging zal worden vermeld welke data mogen worden geraadpleegd. De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft over beide artikelen een positief advies uitgebracht. Bij het ontwerp van de artikelen werd met haar opmerkingen rekening gehouden.
Mevrouw Thijs verheugt zich erover dat het e-government-project vooruitgang boekt. Ze betreurt echter dat het met slechts kleine stapjes gebeurt. Een breder project was gebruiksvriendelijker en gemakkelijker te organiseren geweest en had het mogelijk gemaakt gemakkelijker rekening te houden met de bescherming van de privacy.
Het uitreiken van de elektronische identiteitskaarten veroorzaakt problemen in de gemeenten : rekruteren van personeel, wachtrijen, vertraging in de toewijzing van door de federale regering beloofd personeel.
Ze is het ermee eens dat er een machtiging wordt gevraagd voor men toegang krijgt tot databanken met persoonlijke gegevens, maar hoe zit het met de controle op het gebruik van de gegevens die aldus werden ingezameld ? Welk orgaan wordt met die controle belast ?
De heer Germeaux is van mening dat de klachten over verhoogde werkdruk voor de gemeenten niet gegrond zijn; ze steken de kop op bij elke poging tot modernisering. Mevrouw Thijs herinnert eraan dat zij de invoering van de elektronische identiteitskaart toejuicht. Zij betreurt zelfs dat er geen biometrische gegevens in opgenomen worden terwijl dit toch algemeen verwacht wordt. Mevrouw Leduc stelt vast dat de dynamische gemeenten geen problemen meer hebben met het afgeven van elektronische identiteitskaarten.
Mevrouw Talhaoui is ongerust en wil weten of die uitbreiding alle categorieën van vreemdelingen betreft, bijvoorbeeld ook asielzoekers, illegalen ...
Voor de staatssecretaris heeft de bezorgdheid over het vele werk voor de gemeenten enkel te maken met het project van de elektronische identiteitskaart en niet zozeer met de twee ter bespreking voorliggende artikelen. Het gaat erom een overgangsfase te organiseren. Die heeft overigens momenteel maar op één toepassing betrekking : de mogelijkheid om de belastingaangifte via het web aan het ministerie van Financiën te bezorgen.
Het huidig systeem werkt goed voor de Belgische burger maar dwingt de vreemdeling die in België verblijft zich naar Brussel te verplaatsen om een gebruikersnummer aan te vragen. Wat de waarborgen met betrekking tot het privé-leven betreft, verwijst hij naar het positieve advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Volgens zijn collega, de heer Dewaele, zijn de problemen die te maken hebben met het personeel en de informaticamiddelen die aan de gemeenten zijn beloofd voor de verspreiding van de elektronische identiteitskaarten opgelost. De elektronische identiteitskaart betekent volgens hem geen bijkomende last voor de gemeenten; ze zal hen in tegendeel juist in staat stellen in de toekomst te besparen : bijvoorbeeld door het aanmaken van een specifieke elektronische kaart voor het gebruik van containerparken overbodig te maken.
Wat de integratie van biometrische gegevens betreft, is hij van mening dat het in de toekomst wel zo ver zal komen.
Op de vraag van Mevrouw Talhaoui verduidelijkt de minister dat alle vreemdelingen betrokken zijn bij de wijziging die door de artikelen 507 en 508 wordt aangebracht. Het is immers de bedoeling elke discriminatie bij de toegang tot de geïnformatiseerde openbare diensten te voorkomen. Daar de enige toepassing momenteel een fiscale toepassing is, is zij in de praktijk niet interessant voor de asielzoekers, laat staan de illegalen. Het steeds grotere aantal aangeboden diensten zal nochtans misschien leiden tot een verhoogde vraag tot toegang tot deze diensten vanwege de vreemdelingen.
Mevrouw Thijs deelt mee dat de heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, zich bereid heeft verklaard te discussiëren over een eventuele opname van een instemming met orgaandonatie in de elektronische identiteitskaart. Het is immers zo dat er een gebrek is aan organen.
De heer Vanvelthoven is het eens met de doelstelling maar herinnert eraan dat er voor gekozen werd in de chip enkel gegevens op te nemen die op de kaart zelf leesbaar zijn. Het opnemen van de bloedgroep werd bestudeerd maar lijkt problemen te doen rijzen op het gebied van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Mevrouw Thijs denkt dat dit in alle landen geleidelijk in die richting zal evolueren.
Mevrouw Talhoui komt terug op de problematiek van de elektronische identiteitskaart voor vreemdelingen : blijkbaar bedoelt de minister vreemdelingen die hier legaal en continu verblijven.
Minister Dewael heeft het probleem van de biometrische gegevens ook aangekaart in het kader van de asielzoekers en de niet-erkende vluchtelingen. Komt deze laatste categorie ook in aanmerking voor een elektronische kaart ? Is dit budgettair haalbaar ?
De minister bevestigt dat alle mensen die legaal in België verblijven in aanmerking komen voor de elektronische kaart, ook asielzoekers, die slechts over een voorlopige verblijfsvergunning beschikken Dit geldt uiteraard niet voor illegalen, zij willen zich trouwens niet kenbaar maken bij de overheid.
Wat het budgettaire aspect betreft, werd verleden jaar vastgesteld dat het aantal aanvragen van vreemdelingen voor een elektronische kaart zeer beperkt was. Hoe meer er elektronische toepassingen er zullen, hoe meer de aanvraag naar die kaarten echter zal stijgen.
Mevrouw Bouarfa wenst te weten hoe die elektronische identiteitskaarten verlengd zullen worden. Zij hebben een geldigheidsduur van 5 jaar maar welke formaliteiten zijn vereist om de kaart of de chip te veranderen ?
Spreekster heeft tijdens de vorige zittingsperiode wetsvoorstel nr. 2-1296 ingediend tot wijziging van artikel 18 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, om de geldigheidsduur van de machtiging tot vestiging tot 10 jaar te verlengen. Dit voorstel strekte ertoe de machtiging tot vestiging van de vreemdelingen en de identiteitskaarten van de Belgen te harmoniseren.
Wat zullen de gevolgen zijn van de elektronische identiteitskaart met een geldigheidsduur van 5 jaar voor de niet-Belgen ingeval van verlenging ?
De minister antwoordt dat dit tot de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken behoort.
Artikel 450
Amendement 140
De heer Buysse en mevrouw Jansegers dienen een amendement in teneinde het aantal categorieën van vreemdelingen, waarvan de biometrische gegevens kunnen worden afgenomen, uit te breiden. De indieners van het amendement zien geen reden om de afname van biometrische gegevens niet te voorzien voor vreemdelingen die, bijvoorbeeld, via gezinshereniging het land binnenkomen.
Minister Dewael repliceert dat de vreemdelingen die het land binnenkomen via gezinshereniging, het voorwerp zullen uitmaken van een afzonderlijke regeling waarover thans nog overleg wordt gevoerd binnen de regering; deze regeling zal steunen op Europese richtlijnen. Inzake de afname van biometrische gegevens, had Europa de lidstaten verzocht om een regeling uit te werken; wat daarentegen de gezinshereniging betreft, moeten de lidstaten de Europese richtlijnen vertalen in hun interne rechtsorde en kunnen zij bijkomende voorwaarden opleggen.
Het amendement wordt verworpen met acht stemmen tegen twee, bij één onthouding.
Artikel 480
Amendement 128
Op dit artikel wordt door mevrouw Thijs een amendement ingediend. Zij verduidelijkt dat in het ontwerp het sociaal secretariaat onder het rechtstreekse gezag van de minister zou komen en dat de directeur-diensthoofd van dit secretariaat intern zou worden gerekruteerd. Zij stelt daarentegen voor om de mogelijkheid te voorzien een directeur-diensthoofd te benoemen buiten de federale politie.
Minister Dewael meent dat mevrouw Thijs de voorgestelde regeling verkeerd interpreteert. Het is enkel de bedoeling om de beste kandidaat te kiezen, eventueel iemand van buiten de federale politie, en ervoor te zorgen dat deze kandidaat deel zal uitmaken van het statutaire kader van de federale politie. Het amendement van mevrouw Thijs acht hij bijgevolg zonder voorwerp.
Het amendement wordt verworpen met acht stemmen tegen één stem, bij twee onthoudingen.
Artikelen 487 tot 495
Amendementen 129 tot 137
Mevrouw Thijs dient de amendementen 129 tot 137 in die er toe strekken de artikelen 487 tot 495 van het ontwerp van programmawet te doen vervallen omdat de voorgestelde regeling te ingrijpend is op het gebied van de fundamentele rechten en vrijheden en ze bijgevolg niet thuishoort in een programmawet. Hierover zou een apart debat moeten worden gevoerd.
Minister Dewael dringt aan op het behoud van de voorgestelde regeling en wijst op de urgentie van een wettelijke basis waarover een aantal instanties, en inzonderheid de vervoermaatschappijen, dienen te beschikken. Deze basis maakt het de gewesten mogelijk om een eigen oplossing te kiezen.
Deze amendementen worden verworpen met zeven stemmen tegen één stem, bij drie onthoudingen.
De heer Delpérée motiveert zijn onthouding door te verwijzen naar het standpunt van de Raad van State enerzijds en naar het wetgevende initiatief dat de minister heeft aangekondigd, anderzijds.
Amendement 138 (subsidiair amendement op amendement 132 tot schrapping van artikel 490 van het ontwerp)
Mevrouw Thijs dient op amendement 132 een subsidiair amendement in dat ertoe strekt het 2º van het ontworpen artikel 490 te doen vervallen. De controle op de vergunningen van de veiligheidsondernemingen blijft een zwakke schakel in de uitvoering van de wet op de private veiligheid. Een versoepeling van deze controle is zeker niet aangewezen.
Minister Dewael wijst erop dat hij in de Kamer verduidelijkt heeft dat de controle meer dan afdoende is.
Het amendement wordt verworpen met negen stemmen tegen een, bij twee onthoudingen.
Het geheel van de naar de commissie verwezen artikelen wordt aangenomen met acht stemmen tegen drie bij één onthouding.
Artikel 20
Dit artikel, als enig artikel naar de commissie verwezen, wordt aangenomen met zeven stemmen tegen één stem, bij één onthouding.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.
De commissie heeft in de Franse tekst van artikel 493 van het ontwerp van programmawet een aantal technische correcties aangebracht die evenwel niets aan de inhoud van het ontwerp wijzigen
De rapporteurs, | De voorzitter, |
Stefaan NOREILDE. Fauzaya TALHAOUI. |
Ludwig VANDENHOVE. |