3-84

3-84

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 18 NOVEMBER 2004 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van mevrouw Fatma Pehlivan aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de verlenging van het bevel om het grondgebied te verlaten in situaties van onverwijderbaarheid» (nr. 3-392)

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - Verscheidene sociale diensten die actief zijn inzake de ondersteuning van asielzoekers en vreemdelingen melden dat de Dienst Vreemdelingenzaken momenteel soms een incoherent beleid voert ten aanzien van uitgeprocedeerde asielzoekers, die wegens de situatie in hun land van herkomst of om technische redenen onverwijderbaar zijn.

De Dienst Vreemdelingenzaken stelt het voorleggen van een nationaliteitsbewijs als voorwaarde voor het verkrijgen van een verlenging van het bevel tot verlaten van het grondgebied.

Voor een aantal uitgeprocedeerde asielzoekers is het evenwel nagenoeg onmogelijk om die voorwaarde te vervullen, ofwel omdat sommige landen van herkomst, zoals Somalië, in ons land geen ambassade hebben, ofwel omdat de ambassade weigert mee te werken aan de identificatie van de betrokkene. Dat geldt onder meer voor India.

De jongste tijd weigert de Dienst Vreemdelingenzaken steeds vaker de aanvragen tot verlenging van het uitwijzingsbevel, zowel in dossiers waarin zelfs de Internationale Organisatie voor Migratie attesteert dat vrijwillige terugkeer niet mogelijk is, als in dossiers waarbij gedwongen verwijdering niet mogelijk is. Zo is er voor Somaliërs geen Somalische vertegenwoordiging meer binnen de Europese Unie die de noodzakelijke reisdocumenten kan afgeven en kunnen Bhutanezen niet worden teruggestuurd omdat de luchthaven in Bhutan gesloten is. De motivering van dergelijke beslissingen tot weigering is eigenaardig.

Op de aanvraag van een Somaliër reageert de Dienst Vreemdelingenzaken als volgt: "Geen verandering wat de terugkeer van Somalische onderdanen naar hun land van herkomst betreft. Geen mogelijkheid tot het oneindig verlengen van een bevel om het grondgebied te verlaten".

De Dienst Vreemdelingenzaken geeft dus zelf toe dat terugkeer op dit ogenblik niet mogelijk is, maar wil tegelijk het bevel om het grondgebied te verlaten niet verlengen omdat die herhaaldelijke tijdelijke verlengingen op termijn geen oplossing kunnen betekenen.

Gevraagd wat de betrokkenen dan wel moeten doen, suggereert het bureau clandestienen van de DVZ dat de verblijfssituatie van de betrokkene, omdat er niet oneindig kan verlengd worden, moet geregeld worden via een aanvraag in het raam van artikel 9 lid 3. Het is echter algemeen bekend dat de behandeling van een aanvraag op basis van dat artikel jaren op zich laat wachten. Bovendien is in dergelijke gevallen een aanvraag op basis van artikel 9 lid 3 bij voorbaat ongeveer kansloos.

De voorwaarden opgelegd binnen de Dienst Vreemdelingenzaken door enerzijds het bureau clandestienen en anderzijds het bureau dat aanvragen op grond van artikel 9 punt 3 behandelt blijken ook te verschillen en zelfs incompatibel te zijn.

Zo stelt het bureau clandestienen als voorwaarde voor een verlenging dat de betrokkene een dossier voor vrijwillige terugkeer heeft ingediend bij de IOM. Daarentegen stelt het bureau voor artikel 9, punt 3 dat het opstarten van een dossier vrijwillige terugkeer bij de IOM niet compatibel is met een aanvraag op grond van artikel 9 lid 3. Dat is immers een vraag voor een permanente verblijfsmachtiging. Als de betrokkene een aanvraag op grond van artikel 9 lid 3 indient, moet hij dus afstand doen van zijn aanvraag tot verlenging en dus ook van opvang. Omgekeerd kan hij geen tijdelijke verlenging bekomen zonder zijn aanvraag op basis van artikel 9 lid 3 bij voorbaat te ondermijnen.

Het gevolg van dergelijke beslissingen is dat de betrokkenen in de illegaliteit worden geduwd en aan hun lot worden overgelaten zonder enige vorm van opvang.

Is de minister het ermee eens dat het opleggen van de voorwaarde van een nationaliteitsbewijs voor verlenging in bepaalde gevallen, waarin men bij voorbaat weet dat dit zeer moeilijk, zo niet onmogelijk door de betrokkene kan worden verkregen, zinloos is? Kan de minister de filosofie en de richtlijnen achter het beleid inzake het al dan niet toekennen van verlengingen toelichten? Is de minister zich bewust van de onmogelijke Catch 22-situatie van een aantal uitgeprocedeerden die, hetzij om technische redenen, hetzij omwille van de situatie in hun land van herkomst, onverwijderbaar zijn en tussen enerzijds een aanvraag tot verlenging en anderzijds een aanvraag tot regularisatie op grond van artikel 9 lid 3? Plant de minister een initiatief om dergelijke contradicties binnen het beleid in de toekomst te vermijden?

De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Wanneer een vreemdeling beweert dat hij om redenen, onafhankelijk van zijn wil, niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst, moet hij aantonen dat hij een onderdaan van dat land is. Er is dan een nationaliteitsbewijs vereist, zo niet is elke controle onmogelijk. In de praktijk hoeft deze vereiste geen problemen te stellen. De diplomatieke vertegenwoordiging van de betrokken vreemdeling kan een identiteitsdocument afleveren.

Wat het specifieke geval van de Somalische onderdanen betreft, zijn er in Rome en Parijs Somalische vertegenwoordigingen die ondersteuning kunnen bieden. De Dienst Vreemdelingenzaken past, wat de niet-terugleidingsclausule betreft, de richtlijnen van mijn voorganger toe. Wanneer de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen in zijn formeel advies stelt dat een terugleiding van een afgewezen asielzoeker naar zijn land van herkomst niet aan te bevelen is, wordt het bevel om het land te verlaten maandelijks verlengd. Op die wijze zijn mijn diensten verplicht de individuele situatie van de vreemdeling maandelijks opnieuw te bekijken. Een vreemdeling moet namelijk een keuze maken. Ofwel zegt hij naar zijn land te willen terugkeren en toont hij aan dit voorlopig niet te kunnen. Dan kan een tijdelijke verlenging van de termijn om het land te verlaten worden toegekend. Ofwel zegt hij een definitief verblijfsrecht in ons land te willen en vraagt hij een machtiging tot verblijf op grond van artikel 9 lid 3 van de vreemdelingenwet.

Indien hij aan de bepalingen van dit artikel voldoet kan een definitief verblijfsrecht toegekend worden. Het betreft twee verschillende regelingen met een verschillend doel. Niets verhindert een vreemdeling echter om te stellen dat hij een machtiging tot voorlopig verblijf wenst te verwerven doch geen aanvraag kan doen vanuit zijn land van herkomst aangezien hij om redenen, onafhankelijk van zijn wil, dit land niet kan bereiken. Daarentegen is het weinig logisch dat een vreemdeling beroep doet op de Internationale Organisatie voor Migratie met het oog op zijn terugkeer en tezelfdertijd aan de administratie een definitieve verblijfstitel vraagt. Een correcte toepassing van de regels geeft geen aanleiding tot contradicties.

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). - In de praktijk stellen we vast dat er een kafkaiaanse situatie onstaat doordat een nationaliteitsbewijs wordt gevraagd, wat bij bepaalde groepen bijna onmogelijk voor te leggen is.

De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Ik stel voor dat als er concrete problemen zijn, mevrouw Pehlivan die aan mij meldt. Ik ben altijd bereid die samen met haar te bekijken en mijn administratie daarbij te betrekken.