3-840/1

3-840/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

6 SEPTEMBER 2004


Wetsvoorstel tot aanvulling van het Gerechtelijk Wetboek teneinde een summiere laagdrempelige bemiddelingsprocedure in te voeren

(Ingediend door mevrouw Marie-Helène Crombé-Berton en de heer Marc Wilmots)


TOELICHTING


Momenteel aarzelen schuldeisers vaak om een rechtsvordering voor de vrederechter in te stellen als het om kleine sommen gaat. Dit soort vorderingen kan immers meer kosten dan opbrengen.

Zo moet een handelaar die houder is van een onbetaalde factuur voor een bedrag van 125 euro zijn vordering instellen voor de vrederechter via dagvaarding door een deurwaarder. Dat kost hem meer dan 125 euro. Als hij het geschil wint, moeten de kosten- dat wil zeggen de uitgaven verbonden aan het proces ­ hem in theorie door zijn schuldenaar worden terugbetaald. Behalve de hoofdsom en de daarbij horende intresten moeten hem ook de deurwaarderskosten worden terugbetaald. Als hij een beroep heeft gedaan op een advocaat heeft hij recht op een forfaitaire rechtsplegingsvergoeding. In ons voorbeeld bedraagt die vergoeding 57,2 euro.

In de praktijk gaat het er echter heel anders aan toe. In vele geschillen zal de schuldeiser, ook al heeft hij gelijk gekregen, niet worden betaald : de schuldenaar zal noch zijn schuld, noch de kosten betalen. Als de schuldenaar een nochtans onbetwistbare factuur niet vrijwillig betaalt, is hij immers wellicht onvermogend of gewoon verdwenen ...

De rechtsplegingsvergoeding dekt niet alle kosten en erelonen die het optreden van de advocaat met zich meebrengt. De rechtsplegingsvergoedingen voor de vrederechter bedragen momenteel 57,2 euro voor vorderingen van minder dan 250 euro, 114,2 euro voor vorderingen tussen 250 en 620 euro, 171,05 euro voor vorderingen tussen 620 en 2 500 euro en 342,09 euro voor vorderingen van meer dan 2 500 euro.

Meestal zal onze handelaar, houder van een onbetaalde, onbetwiste en onbetwistbare factuur van 125 euro, dus geen vordering instellen voor de vrederechter om zijn schuldvordering te doen betalen. De kosten zijn immers te hoog in verhouding tot de kans dat hij zal worden terugbetaald. Die situatie is onaanvaardbaar : enkele onbetaalde facturen volstaan immers om een handelaar in financiële moeilijkheden te brengen.

De procedure van de minnelijke schikking waarin de artikelen 731 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek voorzien, biedt geen oplossing voor de onbetaalde schuldeiser. De procedure van de minnelijke schikking heeft het voordeel dat ze volledig gratis is : er zijn geen dagvaardingskosten, noch rechtsplegingsvergoedingen. De schuldeiser heeft dus geen kosten. De procedure van de minnelijke schikking leidt echter slechts in 10 tot 20 % van de gevallen tot een resultaat. In de meeste gevallen komt de opgeroepen partij niet opdagen. Als ze wel komt opdagen, wordt er slechts zelden een overeenkomst bereikt met de schuldeiser over de betalingsfaciliteiten waarom de schuldenaar vraagt. Als de opgeroepen partij niet opdaagt of als de partijen niet tot een minnelijke schikking komen, moet de vrederechter vaststellen dat geen overeenkomst is bereikt. De schuldeiser heeft dan geen keuze meer en moet voor dezelfde vrederechter een vordering instellen om zijn schuldvordering te doen betalen. Hij staat dan opnieuw voor het dilemma : kosten maken zonder de zekerheid dat ze ooit zullen worden terugbetaald of geen vordering instellen tegen zijn schuldenaar, die hem dan ook niet zal betalen !

Dit wetsvoorstel wil dit probleem verhelpen. Er wordt een specifieke, laagdrempelige bemiddelingsprocedure ingevoerd met een bemiddelaar in elk vredegerecht. In tegenstelling tot de minnelijke schikking waarin de artikelen 731 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek voorzien, staat de laagdrempelige bemiddelingsprocedure de rechtzoekende toe om met minder kosten een vonnis te verkrijgen, ongeacht of de bemiddeling al dan niet tot een goed einde wordt gebracht.

Elke rechtzoekende, handelaar of niet-handelaar, die een vordering wil instellen met betrekking tot de verkoop van een goed of tot een dienstverlening, kan een beroep doen op de bemiddelaar als aan volgende, cumulatieve voorwaarden is voldaan : het bedrag van de hoofdvordering is lager dan 750 euro en de verkoop of de dienstverlening is vastgelegd in een geschrift. Dat geschrift kan een factuur zijn, een kassabon, een leveringsbon, ...

Concreet kan van deze procedure gebruik worden gemaakt door een zelfstandige handelaar met een aantal onbetaalde facturen, door een ziekenhuis met onbetaalde facturen voor verstrekte zorg, door een particulier die een koelkast heeft gekocht met verborgen gebreken, of nog door een adolescent aan wie een andere bromfiets is geleverd dan degene die hij had besteld ...

Het verzoek om laagdrempelige bemiddeling wordt gratis bij verzoekschrift ingediend bij het vredegerecht van de woonplaats van de verzoeker. De indieners van het wetsvoorstel hebben gekozen voor een meer formele rechtspleging dan die welke geldt voor de procedure van de minnelijke schikking waarin de artikelen 731 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek voorzien. Wanneer de minnelijke schikking faalt, moet de verzoeker die een rechtsvordering wil instellen een dagvaarding doen betekenen door de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder staat dan borg voor de gegevens die in de dagvaarding worden vermeld. Als daarentegen de laagdrempelige bemiddelingsprocedure faalt, wordt de zaak gratis aanhangig gemaakt bij de vrederechter. Er wordt dus geen beroep gedaan op een gerechtsdeurwaarder. Daarom moeten de personalia van de verschillende partijen correct zijn weergegeven.

Binnen vijftien dagen na de indiening van het verzoekschrift, worden de partijen uitgenodigd bij de bemiddelaar. Die laatste speelt een belangrijke rol. Als de partijen tot een overeenkomst komen, helpt hij hen bij het opstellen van akkoordconclusies die door de vrederechter worden bekrachtigd. Als de partijen geen overeenkomst bereiken of als een partij verstek laat gaan, stelt de bemiddelaar een verslag over het geschil op voor de vrederechter.

Dat verslag wordt echter niet automatisch opgesteld maar alleen als een partij, nadat de bemiddelingspoging heeft gefaald, besluit een vordering in te stellen voor de vrederechter. Om verschillende redenen kan het immers gebeuren dat de partij die de laagdrempelige bemiddelingsprocedure heeft gestart, niet verder wil gaan. Zo kan de partij, na overleg met de bemiddelaar, tot de conclusie komen dat zij het geschil zal verliezen. Daarom moet deze partij kunnen kiezen welke houding zij aanneemt nadat de bemiddelingspoging heeft gefaald.

Het wetsvoorstel bepaalt verder dat de indiening van het verzoekschrift in de laagdrempelige bemiddelingsprocedure alle wettige termijnen opschort, zoals bijvoorbeeld de verjaringstermijnen, en de korte termijn in het kader van een procedure wegens verborgen gebreken. De procedure voor de vrederechter moet binnen een maand na het falen van de bemiddelingspoging worden gestart om de opschorting van de termijnen te doen voortduren.

Als de vordering voor de vrederechter wordt gebracht, heeft die laatste het makkelijker omdat hij al beschikt over het ­ niet-bindende ­ standpunt van de bemiddelaar. Gezien de belangrijke rol die de bemiddelaar speelt, is ervoor gekozen om gepensioneerde magistraten aan te stellen in dat ambt. Zij hebben ervaring en zullen deze taak dus efficiënt vervullen. Een groot aantal gepensioneerde magistraten wil overigens in contact blijven met de gerechtelijke wereld.

De laagdrempelige bemiddelingsprocedure is volledig gratis voor beide partijen als ze tot een overeenkomst leidt. Het indienen van het verzoekschrift is gratis. Er is geen optreden van een gerechtsdeurwaarder. De overeenkomst wordt bekrachtigd door de vrederechter die geen rechtsplegingsvergoeding toekent.

Als de bemiddeling niet tot een overeenkomst leidt, wordt met betrekking tot de kosten een onderscheid gemaakt tussen de partijen. Als een van de partijen de zaak aanhangig wil maken bij de vrederechter, vraagt deze partij schriftelijk om de bepaling van een rechtsdag en voegt daaraan een getuigschrift van woonplaats van de verweerder toe, dit alles binnen een maand na de bemiddeling. Dat getuigschrift is nodig omdat de deurwaarder hier niet borg kan staan voor de juistheid van het adres van de verweerder. Dat getuigschrift van woonplaats komt ten laste van de verzoeker en kost 10 euro. Als het verzoek niet wordt afgewezen, zal de verzoeker dus slechts 10 euro hebben uitgegeven en krijgt hij een rechtsplegingsvergoeding als hij een beroep heeft gedaan op een advocaat. De verweerder is de verzoeker de rechtsplegingsvergoeding verschuldigd als hij in het ongelijk wordt gesteld.

De invoering van de laagdrempelige bemiddeling in ons Gerechtelijk Wetboek maakt het de schuldeiser mogelijk om een bijna kosteloos vonnis te verkrijgen. Hij zal dus niet meer voor een dilemma staan als zijn schuldvordering om weinig geld gaat. Oneerlijke schuldenaars zullen vaker met een vonnis worden geconfronteerd met alle mogelijke gevolgen vandien. Zij zullen daarom sneller geneigd zijn om de verschuldigde bedragen reeds tijdens de bemiddelingsprocedure te betalen.

Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON.
Marc WILMOTS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek wordt een hoofdstuk XIVter ingevoegd met als opschrift « Summiere laagdrempelige bemiddelingsprocedure », dat de artikelen 1337novies tot 1337duodecies bevat, luidende :

« Art. 1337novies. § 1. In elk vredegerecht wordt een bemiddelingsbureau opgericht. De Koning benoemt de bemiddelaars onder de gepensioneerde magistraten. Hij stelt de voorwaarden vast waaronder zij deze opdracht vervullen, alsook de duur van hun mandaat en hun bezoldiging.

§ 2. Elke vordering met betrekking tot de verkoop van een goed of tot een dienstverlening, behorende tot de bevoegdheid van de vrederechter en vastgelegd in een schriftelijk document van onverschillig welke vorm, die de som van 750 euro niet overschrijdt, kan overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk in het kader van de laagdrempelige bemiddelingsprocedure aan een bemiddelaar worden voorgelegd.

§ 3. Het verzoek om laagdrempelige bemiddeling wordt aan de bemiddelaar gericht bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het vredegerecht van de woonplaats van de verzoeker. Het verzoekschrift vermeldt :

1º de dag, de maand en het jaar;

2º de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker, alsook, in voorkomend geval, de naam, de voornaam, de woonplaats en de hoedanigheid van zijn wettelijke vertegenwoordigers;

3º de naam, de voornaam en de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats van de persoon tegen wie het verzoek gericht is of, indien het verzoek gericht is tegen een rechtspersoon, de maatschappelijke of administratieve zetel van die rechtspersoon;

4º het onderwerp van het verzoek;

5º de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat.

De neerlegging van het verzoekschrift is gratis.

Art. 1337decies. Het verzoek om laagdrempelige bemiddeling dat is ingediend overeenkomstig artikel 1337novies, heeft, wat de termijnen betreft die bij wet worden verleend, de gevolgen van een dagvaarding of een verzoekschrift vanaf de dag van de indiening, voorzover wanneer de partijen niet zijn gekomen tot de in de artikelen 731 en volgende bedoelde schikking, de vordering in rechte wordt ingeleid binnen een maand na de bemiddelingspoging.

Art. 1337undecies. De partijen worden door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om voor de bemiddelaar te verschijnen binnen vijftien dagen na de ontvangst van het verzoekschrift.

Art. 1337duodecies. § 1. De bemiddelaar streeft naar een minnelijke schikking tussen de partijen.

§ 2. Als de partijen een overeenkomst bereiken, stellen zij met de hulp van de bemiddelaar akkoordconclusies op die zij ondertekenen. De conclusies worden neergelegd bij de griffie van het vredegerecht. Tijdens de eerstvolgende in aanmerking komende terechtzitting, neemt de vrederechter akte van de overeenkomst overeenkomstig artikel 1043.

Geen kosten zijn verschuldigd als de vrederechter akte neemt van de overeenkomst.

§ 3. Indien geen overeenkomst wordt bereikt, wordt een rechtsdag bepaald voor de vrederechter als een van de partijen daartoe een schriftelijk verzoek indient bij de griffie binnen een maand na de bemiddeling. Bij dat geschrift wordt een getuigschrift van woonplaats van de verweerder gevoegd.

De bemiddelaar legt, binnen vijftien dagen na de indiening van het geschrift, een niet-bindend verslag over het geschil neer bij de griffie. Het verslag wordt bij het dossier van de rechtspleging gevoegd.

De partijen worden bij gerechtsbrief door de griffier opgeroepen om op de door de rechter bepaalde terechtzitting te verschijnen. »

8 maart 2004.

Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON.
Marc WILMOTS.