3-74 | 3-74 |
Mme Christiane Vienne (PS), corapporteuse. - Je m'exprimerai également au nom de M. Wille. Ce projet de loi est appelé à se substituer à la loi du 29 juin 1975 relative aux implantations commerciales. Il vise à simplifier les procédures et à accélérer le traitement des dossiers. Les projets d'implantations commerciales sont en principe soumis à une autorisation socio-économique délivrée par le collège des bourgmestre et échevins du lieu d'exploitation. Le projet prévoit une procédure différenciée selon la superficie de l'implantation commerciale concernée. D'une manière générale, il conduit à une simplification de la procédure d'autorisation actuellement en vigueur.
Les membres de la commission se sont interrogés sur la pertinence du niveau de pouvoir proposé, le pouvoir fédéral et les communes, avec un débat particulier à propos de la région et de la députation permanente. Ils ont examiné la question de l'emploi et la tension que le projet représente en matière de développement du petit commerce. Ils se sont attardés sur l'articulation entre le développement du petit commerce, des grandes surfaces et l'aménagement du territoire. Enfin, ils ont évoqué l'aspect institutionnel quant aux compétences et à la composition du comité socio-économique.
À l'issue de la discussion, la ministre a répondu aux arguments avancés par les uns et les autres. Les amendements ont tous été rejetés. Le projet de loi a été adopté par onze voix contre cinq.
De heer Paul Wille (VLD), corapporteur. - Ik dank mevrouw Vienne die voor ons beiden heeft gesproken. Ik zou toch een aantal ideeën van de VLD omtrent dit wetsontwerp willen verwoorden.
We vinden het jammer dat deze discussie politiek en conflictueel is geworden. Dat was niet nodig. Mevrouw Pieters, dus het NCMV, lanceerde in de Kamer de term `IKEA-wet'. Dit ontwerp is in de Kamer niet op een serene manier behandeld. In de Senaat werd, ondanks de verschillende meningen, gelukkig niet gepolemiseerd. Voor de VLD past dit wetsontwerp niet alleen in de discussie over de distributie en de consumptie in ons land maar ook in het debat over tewerkstelling. In dat opzicht is het betreurenswaardig dat de tegenstanders niet meer aandacht hebben besteed aan de evaluatie van de bestaande wet. Immers, de problemen doen zich voornamelijk voor bij kleine en middelgrote bedrijven die het slachtoffer waren van die wet.
In een internationaal rapport staat te lezen wat de bezetting is van grote bedrijven in Europa en wat de cijfers zijn voor België en Vlaanderen. Uit de reacties van UNIZO-kopman Peeters op de goedkeuring van de wet in de Kamer, blijkt dat we niet over UNIZO, maar wel opnieuw over het NCMV praten. Of dat nu al dat niet het gevolg is van het feit dat de heer Peeters vindt dat hij ministeriabel is laat ik in het midden, maar ik betreur dat het idee van het pluraliseren, het ontzuilen van UNIZO, plaats heeft moeten ruimen voor polemiek.
Wat het alternatief van UNIZO betreft, heb ik het gevoel dat de heer Steverlynck goed weet dat de optie voor een gewestelijke behandeling niet mogelijk is. Men heeft dan maar gezocht naar een instelling zoals de Bestendige Deputatie. Dat werd ingegeven door de vrees dat gemeentebesturen dit soort problemen niet zouden kunnen behandelen, bij gebrek aan talent, ervaring, gebrek aan begeleiding van de ambtenarij. Dit verwondert mij ten zeerste. De vorige jaren betoogde de CD&V precies dat zij de subsidiarist was, dat zij de grote verdedigers waren van een besluitvorming die zo dicht mogelijk bij de burger staat. Hier wordt precies het tegenovergestelde gezegd. Bovendien is de optie om deze materie te laten behandelen door de Bestendige Deputatie niet democratisch.
De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - U hebt ervaring op dat vlak.
De heer Paul Wille (VLD). - Juist, daarom heeft het mij ook zo verwonderd dat de CD&V pleit voor een behandeling door de Bestendige Deputatie. Het medebewind is een materie waarover de Bestendige Deputatie zich niet laat ondervragen. Een deputatie wordt niet over de casuïstiek ondervraagd, alleen over de algemene principes.
Daarom is het toch wat farizeïsch om deze bevoegdheid precies toe te kennen aan de instelling die niet ter verantwoording kan worden geroepen over een bepaald dossier. De VLD-fractie wil precies de andere kant uit en de beslissingsbevoegdheid zo dicht mogelijk bij de burger leggen, in de gemeentes, waar iedereen de mandatarissen kent en iedereen weet wie waarover beslist. Bovendien blijft de mogelijkheid van beroep gewaarborgd.
Wij maken ook bezwaar tegen het CD&V-voorstel omdat het provinciebestuur en de bestendige deputatie ook al in verwante materies als het provinciaal ruimtelijk structuurplan en de uitbouw van de structuurplannen - terecht - een grote verantwoordelijkheid dragen. Ik kan alleen maar vermoeden dat de keuze voor de bestendige deputatie voortkomt uit wantrouwen tegen de gemeentelijke besturen. Het zou me dan ook erg benieuwen wat de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten over de voorstellen van CD&V en VLD vindt. CD&V zou er beter rond voor uitkomen dat ze deze bevoegdheid liever aan de gewesten had toegekend, maar dat ze geen mogelijkheid heeft gevonden om dat voor elkaar te krijgen.
Tot besluit herhaal ik dat de VLD-fractie zich schaart achter de filosofie van de regering in deze kwestie. Samen met de gemeenten zullen we ervoor zorgen dat de leefbaarheid van de gemeentelijke en stedelijke kernen niet in gevaar wordt gebracht door aanvragen van grote bedrijven. Samen en in overleg met de gemeentebesturen kiezen we voor een regeling waarbij iedereen perfect weet op welke manier de besluitvorming verloopt en waarbij de betrokken beleidsmensen ter verantwoording kunnen worden geroepen. Om al deze redenen zal de VLD-fractie dit ontwerp met overtuiging goedkeuren.
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - De heer Wille beloofde bij de aanvang van zijn uiteenzetting dat hij het zou hebben over de tewerkstelling en de economie. In feite heeft hij in heel zijn betoog alleen gesproken over de bestendige deputatie en hebben we helemaal niets gehoord over hoe dit ontwerp de tewerkstelling zal bevorderen. (Protest van de heer Wille)
Ik kan nog aannemen dat hij als ervaringsdeskundige graag over de bestendige deputatie spreekt, maar dat is in dezen niet het discussiepunt. Hier gaat het over een hoger beleidsechelon. De Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten zegt in een rapport, dat ik hier bij me heb, dat vanaf een bepaalde omvang van een handelsvestiging, bijvoorbeeld een oppervlakte van 2.000 m², een louter gemeentelijke toetsing niet meer aan te bevelen is. Dat is het essentiële punt en ook de VVSG wil dat we daarover de knoop doorhakken.
Ik wil het vandaag vooral hebben over de verwijten die de meerderheid aan de VLD-fractie maakt naar aanleiding van de versoepeling van deze wet. Het zal snel duidelijk worden dat de CD&V-fractie niet gekant is tegen een modernisering van de wet, dat we de grote winkelketens niet naar het leven staan en dat we de kleinhandel helemaal niet vanuit een nostalgische visie benaderen.
Vooraf wijs ik erop dat de meerderheid dit ontwerp weer in zeven haasten door het parlement heeft willen jagen. Een echte discussie was onmogelijk, temeer daar amendering in feite niet mocht. Dit liet VLD-kamerlid Georges Lenssen gisterochtend in een radio-interview duidelijk horen.
Vele zelfstandige ondernemers zouden het evenwel op prijs stellen dat de regering even vastberaden was in andere dossiers. Zo werden in het verleden vele beloftes gedaan in het dossier voor de verbetering van de sociale zekerheid, maar als het op realiseren aankomt, neemt de regering rustig haar tijd, tot minstens midden 2006. Ook het dossier over een regeling ter compensatie van de hinder bij openbare werken gaat slechts langzaam vooruit.
Het getuigt van behoorlijk bestuur om een bijna 30 jaar oude wet aan te passen aan de behoeften van de tijd, voor zover de kernwaarden van de wet behouden blijven. Het wordt evenwel anders wanneer onder het mom van vereenvoudiging de hele wet wordt uitgehold. In de memorie van toelichting staat duidelijk te lezen dat de nieuwe wet nog steeds een evenwichtig aanbod van handelszaken, de leefbaarheid van de binnensteden en een beperking van een te grote mobiliteit als doelstelling heeft, maar die intentie komt niet tot uiting in de wet. De vlag dekt de lading niet. De wet is veeleer een blanco cheque voor het grootkapitaal dat grote winkelvestigingen wil neerpoten zonder rekening te houden met maatschappelijke noden. Dit past volledig in het VLD-plaatje waarbij het terugdraaien van de wet in de tijd tot stand kwam onder druk van bepaalde lobby's. Besturen is voor de VLD in grote mate nog steeds: `U vraagt, wij draaien'. Bij het bestuur van de VLD blijven maatschappelijke afwegingen achterwege.
Deze wet biedt geen enkele garantie dat het evenwicht in het handelsapparaat met de diverse handelstypes zal blijven bestaan. In de procedure waarbij al dan niet toestemming wordt verleend om een grote handelszaak te mogen bouwen, wordt nauwelijks in de mogelijkheid voorzien om in het beslissingsproces met de noden van de kleine handelaars rekening te houden. Bij de zogenaamde stilzwijgende procedure staat zwijgen gelijk aan toestemmen. Dat betekent dat op geen enkel ogenblik een afweging plaatsvindt tussen de vraag van de grote winkelketen en de andere maatschappelijke noden, zoals die van de zelfstandige kleinhandel en het algemeen belang.
Daarnaast ligt de beslissingsbevoegdheid bij het gemeentebestuur, ook voor de zeer grote winkeloppervlaktes, van meer dan 2000 m². Terwijl de impact van een dergelijke winkel veel verder reikt dan de gemeentegrenzen, dient louter het gemeentebestuur van de aanvragende handelszaak te beslissen. Zo noteerden zelfs de zelfstandige winkeliers in het centrum van Antwerpen een omzetverlaging door het shoppingcenter in Wijnegem. Het is dan ook logisch dat beslissingen over dergelijke grote centra op een hoger beleidsechelon dan de gemeenten worden genomen. Dat is niet alleen de mening van de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten, maar ook van een consultant die in opdracht van de Vlaamse minister van Ruimtelijke Ordening, Dirk Van Mechelen, een onderzoek deed naar ruimte voor grootschalige distributie.
Het is vooral dit gebrek aan proportionaliteit in de beslissingen dat stoort: de gemeente is, zeker voor verkoopsoppervlaktes van meer dan 2000 m², niet het geschikte beslissingsniveau. Zelfs grotere steden die een goed distributiebeleid willen uitvoeren, om tegelijkertijd ook rekening te houden met de revitalisering van de binnenstad, en om bepaalde gegronde redenen een vestiging weigeren, kunnen nu worden geconfronteerd met een vestiging van diezelfde grote winkel aan hun grenzen, omdat kleine buurgemeenten eigenhandig over deze vergunning kunnen beslissen. Het heeft niet alleen te maken met een mogelijk gebrek aan een instrumentarium van de gemeenten, maar vooral ook met het feit dat een kleine gemeente autonoom over zaken kan beslissen die duidelijk een impact hebben op buursteden.
De heer Paul Wille (VLD). - De CD&V is tegen de kleine gemeenten.
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - We hebben pogingen ondernomen om deze bevoegdheid aan een hoger beleidsechelon toe te bedelen. De meerderheid ging daar niet mee akkoord. We kunnen ons moeilijk voorstellen dat alle collega's van deze meerderheid dit ontwerp genegen zijn. Waar zijn de verdedigers van een verantwoord distributiebeleid dat ook de ontwikkeling van de binnensteden genegen is?
Tot spijt van wie het benijdt, is onze fractie zeker niet gekant tegen projecten van grootschalige distributie. Sommigen zouden dit kunnen denken. Diversiteit mag, zolang de overheid maar waakt over het evenwicht. De bakker op de hoek, de kleine voedingszaak tegenover de kerk of de kledingzaak in de hoofdstraat van het dorp verdienen ook respect. Dat betekent op de eerste plaats dat de overheid hen ook kansen moet bieden. Dat betekent dat zij, net zoals de grote winkelketens, gelijke kansen moeten krijgen op de concurrentiële markt.
Precies omdat de kleinhandel die gelijke kansen niet krijgt, moet de overheid die helpen aanreiken. De overheid moet sociaal corrigerend optreden zoals zij dat in zoveel andere domeinen doet. Alleen op die manier kunnen initiatieven met minder kansen even sterk aan de meet verschijnen. Dat is één van de speerpunten van het christen-democratische gedachtegoed.
De heer Paul Wille (VLD). - Als vertegenwoordiger van de middenstand waarvan u jarenlang het vertrouwen hebt genoten, hebt u alle mogelijkheden gehad om ervoor te zorgen dat niet gebeurt wat u daarjuist hebt aangeklaagd, namelijk het ontbreken van gelijke kansen. Dat vind ik onbegrijpelijk. Dit is de grootste politieke biechtviering van de jongste jaren.
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - De essentie van de wet van 1975 was het evenwicht tussen de handelstypes. Deze wet moet worden vereenvoudigd. Wij zijn daar niet tegen, op voorwaarde dat ze niet wordt uitgehold en ontdaan van haar echte bedoeling, namelijk het behoud van een evenwicht. Met de tekst die nu voorligt, wordt het evenwicht echter verbroken in het voordeel van de grotere projecten.
De heer Paul Wille (VLD). - U getuigt van corporatisme.
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Dat heeft niets te maken met corporatisme.
Mijnheer de voorzitter, hier komt duidelijk het onderscheid naar voren tussen CD&V en de VLD, waar het recht van de sterkste zegeviert. De maatschappelijke rol van de zelfstandige ondernemer in een klein en middelgroot bedrijf, wordt minder en minder erkend. De onbalans die met het verdwijnen van de kleinhandel in de distributiesector dreigt te ontstaan, is de tol die de meerderheidspartijen zullen betalen voor de alomvattende vrijheid. Dit geldt ook gedeeltelijk voor de SP.A.
Voor een buurtwinkel die de voortrekker kan zijn in de ontwikkeling van het plaatselijke gemeenschapsleven en verbondenheid in de hand kan werken, is er blijkbaar geen plaats meer. In Noord-Europa ziet men dat duidelijk anders. De lokale voedingswinkels krijgen subsidies omdat ze een specifieke maatschappelijke functie vervullen: mensen uit dezelfde buurt leren er elkaar kennen en slaan er makkelijk een praatje. Een buurtwinkel bevordert het veiligheidsgevoel, want er is leven in de buurt en de sociale controle neemt toe. Minder mobiele mensen kunnen er zelf hun inkopen doen. Lokale winkels brengen bovendien minder verkeer met zich mee.
Laten wij het niet zo ver komen dat er subsidies moeten worden gegeven. Door meer aandacht voor het evenwicht in het distributielandschap kan de detailhandel verder kansen krijgen.
CD&V staat daadwerkelijk voor de kleinhandel, niet als de nostalgische verdediger van de `bollenwinkel', maar omdat wij geloven in de dynamiek van de zelfstandige kleinhandel. Vele hardwerkende winkeliers zijn zeer dynamisch en weten creatief om te springen met de evolutie op economisch en maatschappelijk vlak. Omdat velen over een zeer grote weerbaarheid beschikken, kunnen ze nog optornen tegen bepaalde internationale ontwikkelingen. Opkomen voor deze groep is geen achterhoedegevecht. Alhoewel de internationale commerciële ontwikkelingen een feit zijn, hoeven we ons er daarom niet gewoon bij neer te leggen.
De heer Paul Wille (VLD). - Zal de heer Steverlynck het nog hebben over de consument of is die voor u niet belangrijk?
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - De consument komt eraan, mijnheer Wille.
Mijnheer de voorzitter, wij mogen terecht de ambitie hebben om bepaalde internationale ontwikkelingen te sturen en in te bedden in wat wij maatschappelijk verantwoord vinden. Daarbij hoort nu precies het evenwicht tussen de verschillende handelstypes met kansen voor de lokale zelfstandige winkeliers en hun grote rol in het lokale samenlevingsgebeuren. Die zelfstandige winkelier is niet alleen een belangrijke motor voor het ondernemerschap, hij speelt ook een belangrijke rol in het creatieve proces van totstandkoming van nieuwe producten en diensten. In een economie waarin de kennis steeds meer aan belang toeneemt, wordt de creatie van meerwaarde cruciaal. Talrijke grote winkelketens dragen hiertoe zeker niet bij.
Dat is ook de mening van stedenbouwkundige Edwin Verdoolaege, die enkele dagen geleden in De Tijd het volgende schreef: "IKEA, Decathlon en Carrefour ontwerpen en ontwikkelen vele van hun producten zelf en zoeken vervolgens de goedkoopste productiefaciliteiten om deze te produceren. Maar geen enkele van die grote distributeurs heeft ontwikkelingsfaciliteiten in België zelf en ze bieden dus weinig toegevoegde waarde voor ons land. Verhofstadt rijdt dus met dit ontwerp de zuivere Belgische distributeurs in de wielen."
De heer Paul Wille (VLD). - U kunt die theorie misschien eens voorleggen aan uw collega's in de commissie Globalisering. Ik ben benieuwd wat de reactie zou zijn.
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik probeer gewoon aan te tonen dat niet alle grote distributeurs die zogenaamde meerwaarde creëren. Sommige doen daarvoor geen enkele inspanning. Wanneer die meerwaarde er niet komt, worden we gedegradeerd tot een verkooppunt van de NV China.
Ik ga niet in op de woordbreuk van een aantal Vlaamse partijen die zich vóór de verkiezingen engageerden om essentiële wijzigingen in de wet aan te brengen. Ik ga ook niet in op de belofte van Vlaamse meerderheidspartijen om de wet te regionaliseren, op de discussie dat een euro door de consument slechts éénmaal kan worden uitgegeven, noch op de discussie over de vraag of het hier gaat over verschuivende dan wel nieuwe werkgelegenheid.
Ik wil het tot slot wel even hebben over behoorlijk bestuur.
De heer Hugo Coveliers (VLD). - Ik steun u daarin en zeg u dat behoorlijk bestuur inderdaad zeer belangrijk is.
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - De stilzwijgende vergunning beantwoordt helemaal niet aan de visie over het tot stand brengen van een evenwicht in de distributiesector en over de minimumcriteria waaraan elke beslissing van het College van burgemeester en schepenen moet voldoen. Daarom hebben wij een amendement ingediend op artikel 8.
We willen paragraaf 3, die handelt over de stilzwijgende vergunning, schrappen en een paragraaf toevoegen om de minimumcriteria uitdrukkelijk vast te leggen. We willen met dit amendement voldoende rechtszekerheid bieden aan allen, dus niet alleen aan de aanvrager, en ervoor zorgen dat men niet alleen oog heeft voor de belangen van de aanvrager, maar ook voor die van derden, waaronder de zelfstandige kleinhandel, en voor het algemeen belang.
Zoals de Raad van State terecht aangeeft, is er een bijzonder probleem met de inhoudelijke kwaliteit van dergelijke stilzwijgende beslissingen inzake de vergunningen voor handelsvestigingen. Het risico op onzorgvuldig bestuur is immers zeer reëel en wij wensen te bekomen dat de gemeente oog heeft voor het evenwicht tussen het algemeen belang, het particuliere belang van de aanvrager en de belangen van derden. In de rechtsleer wordt erop gewezen dat een dergelijke stilzwijgende positieve beslissing ten aanzien van de individuele aanvrager inderdaad een rechtsbescherming kan bieden, maar moeilijk kan worden aanvaard in het licht van de belangen van derden of het algemene belang. Bovendien is een verwijzing naar de formele motiveringsplicht onvoldoende en overbodig, gelet op de algemene motiveringspicht voor bestuurshandelingen.
In tegenstelling tot wat de minister tijdens de behandeling van het ontwerp in de commissie verklaarde, staat in de tekst van de wet nergens dat de gemeente rekening moet houden met de criteria van artikel 7, paragraaf 2, of de vier criteria die door het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie in aanmerking moeten worden genomen.
Op basis van de vaststelling dat een expliciete verwijzing naar die criteria is opgenomen in de bepalingen inzake het advies en het feit dat het advies niet bindend is, moet a contrario worden aangenomen dat het college vrij kan beslissen over de toekenning van de vergunning, op voorwaarde dat het voldoende motiveert en de beslissing niet in strijd is met het vigerende recht. Dat geldt des te meer wanneer er geen advies vereist wordt van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie, want als er een advies is en men moet motiveren in het licht van de vier punten die besproken moeten worden, is het duidelijk dat men die ook in zijn motivering opneemt. Welke criteria moet het college van burgemeester en schepenen echter in aanmerking nemen wanneer er geen advies is? Wij willen dat ten minste die vier criteria in aanmerking genomen worden en dat nog andere criteria kunnen worden gehanteerd.
Precies de stilzwijgende vergunning maakt een schending van het gelijkheidsbeginsel mogelijk. Er wordt immers geen pertinent onderscheid gemaakt.
Als ons amendement wordt verworpen, zal de CD&V het ontwerp niet goedkeuren.
Mme Anne-Marie Lizin (PS). - Je voudrais faire entendre la voix d'un responsable communal confronté à la complexité de la situation actuelle et vous remercier d'avoir prévu une simplification.
L'obtention d'une autorisation pour une surface de distribution était un véritable parcours du combattant, surtout si l'on ajoute la différence subtile permanente entre la surface globale et la véritable surface de vente qui donnait lieu à des situations inextricables.
Néanmoins, je tiens à évoquer les arguments de l'Union des classes moyennes.
Je crois que nous émettons un signal positif, dynamique par rapport au commerce.
Il est également louable de donner aux communes limitrophes la possibilité d'intervenir dans une procédure au-delà de deux mille mètres carrés. En effet, les communes situées en bord d'autoroute sont souvent plus attractives pour les très grandes implantations et se gardent donc bien de consulter les villes-centres, comme la ville de Huy et bien d'autres en Wallonie. Désormais, il sera possible d'intervenir dans certaines procédures parfois négatives pour le développement d'une ville.
Il serait intéressant de procéder, avec le ministre de l'Intérieur, à une analyse de l'évolution des centres-villes. Mes collègues ayant participé à la commission Ecofin ont relevé la modification progressive du commerce de détail. « Ik kijk niet nostalgisch naar de "bollenwinkels" », mais un centre-ville ne se limite pas à ce type de commerce. On constate, par exemple, un accroissement de l'implantation du secteur Horeca et des commerces très spécialisés. La présente législation doit s'accompagner d'une réflexion plus globale sur la ville.
Je tiens à rassurer l'Union des classes moyennes. Ceci ne modifie pas son rôle dans ce débat. J'ai dû réunir d'urgence - et je regrette cette urgence - les responsables de l'Union des classes moyennes et les commerçants de Huy, afin que nous parlions de cette loi et qu'ils ne la découvrent pas dans la presse. J'ai constaté moins de réticences que je ne le croyais. En réalité, la démarche est déjà à l'oeuvre dans les commerces au sein des villes. On sent que pour la catégorie de 400 à 1.000 mètres carrés, la formule proposée est la bonne.
Par ailleurs, je trouve judicieux de faire confiance aux collèges des bourgmestres et échevins. La motivation reste un acte administratif très important. Je ne crois pas que les collèges soient hypocrites. S'ils veulent cette implantation, ils prendront une décision, sans laisser s'éteindre le délai. Tout acte administratif communal en cette matière devra être bien motivé parce qu'il aura inévitablement des conséquences pour la ville.
Je voterai donc en faveur de cette proposition.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BLOK). - Ik wil mijn verontwaardiging uiten over de gang van zaken in de Senaat. Hoewel de Senaat een reflectiekamer heet te zijn, staat op de agenda van de laatste plenaire vergadering vóór het zomerreces, die bovendien op een zaterdag valt, de bespreking van een wettekst die voor heel wat beroering bij de middenstand heeft gezorgd.
Tot vorige week was er geen vuiltje aan de lucht, maar plots moet alles heel snel gaan.
Het wetsontwerp dat vandaag wordt besproken, kwam tot stand na een aantal mislukte pogingen van de Zweedse meubelgigant IKEA om nieuwe vestigingen te openen in België. De wet wordt in de volksmond daarom schimpend de IKEA-wet genoemd.
De meerderheid gaat door deze versnelde behandeling plat op de buik voor de lobby van een aantal grote internationale groepen en schaadt daarmee de zelfstandige distributie. Elke vorm van politieke correctheid is totaal zoek. Behalve enkele ketens die megawinkels willen vestigen, is niemand, ook niet de distributieketens, vragende partij voor de onderhavige wijziging. Decathlon is de eigenlijke lobbyist achter de wet. Die wil winkels van 4000 à 8000 vierkante meter ontwikkelen en de hele sportbranche, met invoer uit China, in handen krijgen.
Ook Carrefour wil op basis van de wet zijn hypermarkten ombouwen tot winkelcomplexen naar Frans model met telkens 5000 à 10.000 vierkante meter voor kleinere winkels in een shopping mall aansluitend aan de hypermarkt. Met 60 vestigingen in België beschikt Carrefour over het potentieel om zulke grote nieuwe winkelcentra te bouwen.
Ironisch genoeg heeft IKEA de nieuwe wet niet meer nodig want het is al gestart met zijn expansieprogramma. Er worden winkels geopend in Luik en Zaventem en er is al een vergunning voor Anderlecht. Uiteindelijk zou Carrefour de grote winnaar kunnen zijn, waardoor het de vernieuwde dynamiek in onze binnensteden in gevaar kan brengen.
Niemand, behalve Decathlon en Carrefour is dus vragende partij. De middenstand doet nu reeds zijn beklag over het wetsontwerp en de kranten staan vol opmerkingen van UNIZO. Er wordt terecht gevreesd dat de wet de kleinhandel oneerlijke concurrentie zal aandoen. Buurtwinkels en winkelkernen zullen immers de eerste slachtoffers worden van een te grote uitbreiding van de winkeloppervlakte. Ik geef toe dat ik zelf ook graag winkel in de grote shoppingcentra aan de rand van de stad, maar niet onder de voormelde voorwaarden. Onze fractie is niet tegen grote winkelcentra, maar is het niet eens met de nieuwe regelgeving.
Het argument dat de nieuwe wet meer banen zal creëren, is niet correct. De banen zullen zich slechts verplaatsen van de buurtwinkels en de winkelkernen naar de megawinkels.
IKEA, Decathlon en Carrefour ontwerpen en ontwikkelen weliswaar veel van hun producten zelf, maar vervolgens zoeken ze naar de goedkoopste productiefaciliteiten. Gelet op de hoge loonkosten in ons land, gebeurt de productie elders.
Geen enkele van de grote distributeurs heeft ontwikkelingsfaciliteiten in België. Ze bieden dus weinig toegevoegde waarde voor ons land. Uitvoer door de grote distributeurs is te verwaarlozen. Ze zijn evenmin technologisch innovatief. Bovendien creëren ze weinig werkgelegenheid in verhouding tot hun omzet. Als er bijkomende arbeidsplaatsen worden gecreëerd, gebeurt dat meestal in lagelonenlanden zoals China. Zo werken de ingenieurs en ontwerpers van de hoofdzetel van Decathlon in Villeneuve d'Ascq aan nieuwe producten die bestemd zijn voor Chinese productiecentra.
China is niet het enige land dat door extreem goedkope arbeid, subsidiëring van investeringen, het verstrekken van bijna gratis geld en de beloftevolle interne markt een enorme aantrekkingskracht uitoefent op verscheidene industrieën. De bijkomende banen zijn dus niet voor onze arbeiders. Ze zijn ondermaats en vaak bedoeld voor kinderarbeid.
Het onderhavige wetsontwerp is inderdaad een vereenvoudiging van de procedure voor de toekenning van vergunningen aan grote handelszaken. Dat is wel positief.
De huidige wetgeving is bijna 30 jaar oud en is aan revisie toe. Het commerciële landschap in ons land heeft in die jaren een hele evolutie gekend. Ze biedt evenmin rechtszekerheid. Er bestaat immers geen beroepsmogelijkheid in geval van een ongunstig advies. Bovendien is de huidige procedure te complex, niet transparant en zeer bureaucratisch. Ik kan akkoord gaan met een administratieve vereenvoudiging en een versnelling van de procedure om een sociaal-economische vergunning te verkrijgen. Ook de betere rechtszekerheid en de beroepsmogelijkheid die in het voorliggende ontwerp staan zijn lovenswaardig, maar de echte bedoeling van het ontwerp is vooral de gemeenten autonoom te laten beslissen over het al dan niet toekennen van een vergunning voor een grote handelsvestiging. De gemeenten, en in het bijzonder de colleges van burgemeester en schepenen, krijgen daarin een cruciale rol. Zij kunnen voortaan beslissen over de toekenning van een vergunning voor alle zaken groter dan 2.000 vierkante meter. Ik vrees dat vele colleges niet opgewassen zijn tegen deze belangrijke taak en er niet in zullen slagen om op een evenwichtige manier te oordelen wegens een gebrek aan globale visie, expertise en knowhow. Bovendien vrees ik dat er een strijd losbarst tussen de gemeenten om de grote winkels aan te trekken. Gemeenten kunnen tegen elkaar opbieden zonder zich te bekommeren om de gevolgen voor de zelfstandige kleinhandel of zonder te denken aan het belang van het behoud van de bestaande stedelijke en gemeentelijke handelscentra. Dit leidt tot onnodige politisering en misschien zelfs tot laksheid.
De verloedering van stadscentra moet te allen prijze worden vermeden. De buurtwinkel vervult hierin een bijzondere rol. Die winkel is belangrijk voor de sociale controle en is tevens sociaal omdat hij essentiële diensten levert aan oudere en zwakkere mensen die niet langer mobiel genoeg zijn om gebruik te maken van de hippe shoppingcentra aan de rand van de stad.
Het gewest heeft een veel beter zicht op de spreiding van grote handelszaken. De gewesten zijn het best geplaatst om de regelgeving af te stemmen op de regelgeving inzake ruimtelijke ordening en ruimtelijk beleid. Ik ben dan ook voorstander van het overhevelen van deze bevoegdheden naar de gewesten.
Overigens zouden volgens de nota van Vlaams informateur Leterme de gewesten een grotere bevoegdheid krijgen bij de toekenning van vergunningen voor grote winkelvestigingen. De regionalisering van de wet op de grote handelsvestigingen staat bovendien in de verkiezingsprogramma's van de VLD, N-VA en CD&V.
Deze materie is veel te delicaat om aan de gemeenten toe te vertrouwen. Onze fractie zal het ontwerp dan ook afkeuren. Wij zijn trouwens niet de enigen. UNIZO kondigde al aan een procedure voor het Arbitragehof te overwegen alsook een boycot van de wet door geen zitting te nemen in het geplande adviescomité.
Mme Christiane Vienne (PS), corapporteuse. - Certains arguments avancés lors du débat me paraissent surprenants, voire surréalistes. Nous débattons ici comme s'il y avait pléthore de distributeurs désireux de s'installer partout en Belgique, dans chacun de nos villages.
Soyons sérieux. La demande des distributeurs est limitée par des logiques de marché. La crainte de voir une concurrence effrénée entre commerces de villes voisines me semble donc un peu surréaliste.
En réalité, les grande surfaces n'ont aucun intérêt à se démultiplier à l'infini sur un territoire. À l'inverse, elles ont intérêt à concentrer leurs actions là où existent des zones de chalandise suffisantes pour atteindre un seuil de rentabilité.
Cette introduction étant faite, j'aimerais revenir sur certains éléments du débat.
Tout d'abord en ce qui concerne la compétence. Quand on parle de grandes surfaces, il faut toujours garder à l'esprit que le territoire pertinent pour l'installation d'une grande surface n'est pas nécessairement le territoire national. Notre pays est assez petit et moi qui habite une région frontalière, je constate quotidiennement que les supermarchés du nord de la France sont devenus totalement bilingues parce qu'une grande partie de leur clientèle vient de Gand, de Bruxelles ou de plus loin encore. De même, dans toutes les boutiques de Lille, on parle à la fois le français et le néerlandais. La question de la territorialité d'une implantation est dès lors une décision qui doit se prendre au niveau fédéral.
Les arguments avancés par plusieurs collègues quant à la compétence des régions auraient pu être judicieux si le territoire pertinent était limité, ce qui n'est pas le cas. Il me semble donc important de laisser au pouvoir fédéral le soin de décider dans cette matière. La composition du Comité économique et social permet d'ailleurs une participation des régions puisque les représentants de celles-ci siègent au Comité.
Un deuxième point souvent abordé est l'aménagement du territoire et le problème du centre-ville. Quant à l'aménagement du territoire, on est aujourd'hui de plus en plus convaincu que c'est la mixité des espaces qui permet le développement. Dans un débat comme celui-ci, cela veut dire que l'on trouvera en même temps des petits commerces, des restaurants, un commerce de plus grande dimension dans un espace agréable où le consommateur peut facilement se mouvoir.
Quant à la question du centre-ville, elle n'est plus liée, depuis bien longtemps, aux petits commerces. Les centres-villes sont devenus des lieux d'échange, de plaisir, de promenade où l'on va vivre une expérience de communauté. Une implantation à l'extérieur de la ville peut-elle tuer les petits commerces et les centres-villes ? Les centres-villes qui n'ont pas réussi à devenir des espaces de vie mixtes sont déjà morts et ce n'est pas l'implantation d'une surface commerciale à l'extérieur qui y changera quoi que ce soit.
Les évolutions du commerce ont démarré dans les années 70. Elles sont globalement terminées : le petit commerce qui a survécu aux grandes évolutions est resté parce qu'il a sa place, sa clientèle, parce qu'il a son sens là où il est installé, dans un quartier ou dans le centre de la ville.
Un autre élément qui est revenu à plusieurs reprises est celui de l'emploi. Va-t-on ou non créer de l'emploi ? Tous les secteurs économiques sans exception ont vécu des regroupements, qu'il s'agisse du secteur bancaire, du secteur textile ou du secteur agro-alimentaire. Le secteur de la distribution ne fait pas exception. Le yaourt vendu dans les petits commerces est produit par Danone, exactement comme celui qui est vendu dans les grandes surfaces. Les emplois concernés ne sont pas ceux des vendeurs dans les magasins mais ceux de toutes les PME du secteur agro-alimentaire, de toutes les entreprises qui alimentent les grandes surfaces. Dès lors, en termes d'emplois, il ne faut pas limiter la réflexion aux seuls emplois qui seraient créés dans la grande surface.
Par ailleurs, si nous continuons à rester attachés à une logique de développement durable, à une logique de création d'activités, à une logique d'emploi, nous ne devons pas nous priver à un moment donné de la possibilité d'articuler ensemble différentes formules qui ne s'excluent pas mutuellement mais qui se renforcent. Le commerce au centre de la ville peut être renforcé par la présence dans la périphérie de grandes surfaces si ce centre-ville est suffisamment attractif pour que l'on ait envie de s'y promener et d'y passer un peu de son temps.
Dans un tel dossier, nous nous trouvons confrontés à nos propres contradictions de citoyens et de consommateurs. Nous avons tous envie d'acheter des produits de bonne qualité au meilleur prix, de pouvoir choisir dans une gamme de produits très différents, de nous promener dans des centres-villes agréables. Tout cela n'est pas facile à concilier.
Le projet que nous avons examiné en commission nous semble tout à fait équilibré. Il permet le développement à la fois des grandes entreprises et du petit commerce tout en intégrant la réflexion dans un espace plus large de mixité des espaces et de développement durable. C'est pourquoi nous lui apportons notre soutien et notre vote positif.
Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - De nieuwe vestigingswet voor grote handelszaken wordt in sneltreinvaart door het Parlement gejaagd. Tijd voor een diepgaand debat over economie, mobiliteit, ruimtelijke ordening, milieu en werkgelegenheid is er niet. In ijltempo moet een wet worden goedgekeurd waar ik heel wat bedenkingen bij heb.
Voor alle duidelijkheid wijs ik erop dat we in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden wel rustig de tijd kregen om te debatteren. Ik denk dat de heer Steverlynck het ermee eens kan zijn dat de minister alle tijd heeft genomen om onze argumenten te weerleggen, dat ook wij haar argumenten konden weerleggen en dat we geenszins werden opgejaagd. Ik heb dus geen kritiek op de wijze waarop het debat in de commissie is gevoerd.
Het wetsontwerp wil de toekenning van een vergunning voor grote handelszaken drastisch versoepelen en de beslissing erover doorschuiven naar steden en gemeenten. In de oude wet worden de dossiers behandeld door een commissie van ambtenaren, die eerder al aanvragen voor nieuwe vestigingen weigerde. Als voorliggend ontwerp wordt goedgekeurd, zullen die dossiers misschien opnieuw worden ingediend. Ze krijgen dus een herexamen en kunnen misschien hopen op een mildere examencommissie. Het lijkt wel alsof de vorige commissie haar werk niet goed heeft gedaan.
Met dit ontwerp gaan we duidelijk naar een geruisloze versoepeling van de toelatingsvoorwaarden, met weinig oog voor werkgelegenheid, milieu en vooral ruimtelijke ordening. De procedure voor de goedkeuring van de dossiers is immers erg soepel. In het wetsontwerp worden alleen enkele vage richtlijnen geformuleerd waarop het advies moet worden gebaseerd. Het gaat trouwens om een vrijblijvend advies, geformuleerd door een nationaal sociaal-economisch comité. Wat is nog het nut van een dergelijke instelling als de deur wordt opengehouden voor nattevingerwerk? Wie straks voor deze wet stemt, tekent eigenlijk een contract waarvan de voorwaarden niet strikt en duidelijk op papier staan.
De concentratie van grote handelszaken in de periferie van een stad kan een ernstige bedreiging vormen voor de economische leefbaarheid van de rest van die stad. Vele kleinere winkels zullen daaronder lijden. Hun financiële instroom zal langzaam wegvloeien naar de nieuwe hypermarkten. De werkgelegenheid zal niet drastisch toenemen zoals werd voorspeld, maar slechts verschuiven. De nettowinst aan werkgelegenheid door nieuwe vestigingen zal met andere woorden grotendeels teniet gedaan worden door het verlies aan werkgelegenheid in de kleinere handelszaken. Dat zal alleen wat minder spectaculair en in alle stilte verlopen.
Buurtwinkels en kleinere handelszaken in of nabij het stadscentrum zorgen bovendien voor een sociaal weefsel en meer veiligheid. Dat is op het ogenblik zeer belangrijk voor onze stads- en gemeentekernen.
Heel wat handelszaken die al een dossier hangende hebben, hebben overigens geen productieontwikkeling in België. Het argument dat vooral de distributiesector hier baat bij heeft, overtuigt niet. De distributiesector volgt de productiesector en genereert weinig eigen banen. Aangezien de productie niet hier gebeurt, maar in het buitenland, zal de impact op de distributiesector beperkt blijven.
Het erge aan dit ontwerp is zeker niet dat er grote handelszaken zullen worden gevestigd, maar dat het de deur openzet voor willekeur en ongecontroleerde ruimtelijke ordening zonder visie. Gemeentebesturen hebben niet steeds de vereiste knowhow en zijn mede daardoor vatbaarder voor beïnvloeding door de lobby van de grote ketens. Die ketens zullen de gemeenten tegen elkaar uitspelen om een nieuwe Carrefour of IKEA te openen. Dat zal niet altijd op een transparante manier gebeuren. Als de beslissing te problematisch wordt voor het schepencollege, kan het volstaan de vooropgestelde tijdslimiet zonder uitspraak te laten verstrijken om stilzwijgend toestemming te geven.
Dat is mijn grootste bezwaar tegen dit ontwerp. Het amendement van de heer Steverlynck kan deze leemte opvullen.
Bovendien zal er geen coherente visie meer zijn inzake ruimtelijke ordening. Niet elke burgemeester of gemeentebestuur vindt dit prioritair. Het ontwerp heeft invloed op de werkgelegenheid, het milieu en het landschap. Ik vind het spijtig dat de regering op deze manier haar verantwoordelijkheid afschuift op het kleinste politieke niveau met het argument dat ze "vertrouwen heeft in de steden en gemeenten". De Raad van State oordeelde eerder al dat de bevoegdheden moesten worden aangepast. De criteria om een handelsvergunning toe te kennen behoren immers tot de bevoegdheid van de gewesten.
We zijn het eens met de minister dat een dertigjarige wet bijgestuurd moet worden. We zijn het ook eens met een van de doelstellingen van het ontwerp, namelijk minder papierwerk en eenvoudiger procedures. Ik ben het echter niet eens met het blinde vertrouwen in de beslissingskracht van onze gemeente- en stadsbesturen. Ingevolge dit wetsontwerp dreigen onze stads- en gemeentekernen leeg te lopen, zal de mobiliteit nog toenemen en wordt de open ruimte bedreigd.
Ik zal het ontwerp dan ook niet goedkeuren.
Tot slot dank ik de rapporteurs en de diensten voor het uitstekende verslag.
Mme Joëlle Kapompolé (PS). - En tant que parlementaire socialiste, je suis attachée au respect des accords qui sont à l'origine de la formation de ce gouvernement. J'ai donc une attitude positive vis-à-vis de ce projet de loi, notamment parce qu'il apporte une certaine simplification administrative qui contribuera sans doute au développement économique et, partant, à l'emploi.
J'ai l'impression que l'on aurait pu aller un peu plus loin en termes de simplification administrative dans le cadre de l'e-gouvernement. Lorsque j'ai eu l'occasion d'en parler à la ministre en commission, elle m'a conseillé de m'adresser au secrétaire d'État qui se trouve en face de moi. Peut-être pourra-t-il me donner son avis en la matière. Toute une série de documents et de dossiers pourraient très bien être envoyés sous forme électronique, ce qui simplifierait la vie des entreprises.
En dehors du recours auprès du comité interministériel, deux éléments sont pour moi fondamentaux.
Premier élément : l'autonomie donnée au pouvoir communal, parce que le collège des bourgmestre et échevins est l'organe de pouvoir de proximité qui est le mieux à même de juger la situation par rapport aux spécificités locales et au tissu économique.
On a évoqué, à un moment donné, un problème de compétence de certains collèges dans plusieurs communes de petite ou moyenne importance ; à mon sens, une forme de solidarité entre communes peut s'établir, par exemple dans le cadre des communautés urbaines.
Deuxième élément : la réforme du Comité socio-économique, parce que ce dernier intègre des représentants des consommateurs et des syndicats. C'est pour moi une avancée essentielle.
Cela dit, il aurait été intéressant d'inclure in extenso dans le projet les règles de fonctionnement de ce comité. En effet, l'action de cet organe est un élément important de l'efficacité du projet de loi. Cette matière sera réglée par arrêté royal, mais je tenais à souligner ce point.
En ce qui concerne le déclin du commerce de détail, je connais beaucoup de villes et communes qui ont tout à fait réussi le pari de disposer à la fois de boutiques très spécialisées et de chaînes commerciales de grande distribution.
Des répercussions sont possibles, mais elles ne sont pas toutes négatives, au contraire.
Enfin, je ne suis pas favorable au développement en tous lieux de chaînes de distribution. Le portefeuille des gens n'est pas élastique et il convient d'en tenir compte.
De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik dank de rapporteurs en de diensten, die op zaterdag moeten werken.
Ik vind het vreemd dat de oppositie dit een sneltreindebat noemt. De discussie over het ontwerp is al sinds 1995 aan de gang. De regering heeft in januari 2004 in Gembloux principieel beslist de wetgeving te moderniseren. Ik hoor van de oppositie dat we in Gembloux veel te veel beloften hebben gedaan en nauwelijks iets hebben uitgevoerd. Nu voert de regering een belofte uit en vindt de oppositie dat het te snel gaat.
Het wetsontwerp beoogt een modernisering van de wetgeving van 1975 met veel aandacht voor de administratieve vereenvoudiging en voor de rechtszekerheid van de indieners van een aanvraag voor een handelsvestiging.
Het amendement van de heer Steverlynck wijkt licht af van amendement 11 dat hij in de commissie had ingediend. Hoewel het een verbetering is, kan de regering dit amendement niet steunen omdat het de stilzwijgende goedkeuring wil vervangen door een uitdrukkelijke beslissing. Ik vind dat vreemd omdat het principe van goed bestuur ervan uitgaat dat bij het uitblijven van een beslissing van de overheid, het niet de burger of de onderneming is die daarvan de gevolgen moet dragen, maar de overheid. Bovendien voorziet artikel 9 in een afschrift van de stilzwijgende goedkeuring. We komen hiermee tegemoet aan een opmerking van de Raad van State. Ook bestaat de mogelijkheid van een algemeen beroep.
Een derde belanghebbende kan beroep aantekenen, wat tot vandaag niet altijd het geval was.
Het verwondert me dat de `bekwaamheid' van de colleges van burgemeester en schepenen in twijfel wordt getrokken. Die colleges zijn wel degelijk in staat een neutrale beslissing te nemen. Zo heeft het college van burgemeester en schepenen van Aalst in april van dit jaar beslist om de groep Carrefour geen vergunning te geven voor de vestiging van een hypermarkt van 10.000 vierkante meter omdat "de komst van een hypermarkt heel wat handel zou wegtrekken uit het stadscentrum van Aalst en van een aantal deelgemeenten". Iedereen weet dat in Aalst een liberaal bestuur aan de macht is.
Ook in deze assemblee zitten heel wat burgemeesters. Zo zal de burgemeester van Kortrijk binnenkort een beslissing moeten nemen over de vestiging van een aantal zaken. Als inwoner van Kortrijk ben ik er zeker van dat hij de juiste beslissing zal willen nemen.
Tot slot dank ik iedereen die heeft willen meewerken aan de totstandkoming van dit wetsontwerp. Het verheugt me dat de regering, de Kamer en de Senaat er na dertig jaar in zijn geslaagd deze wet te moderniseren.
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Dit wetsontwerp is tot op heden het enige concrete resultaat van de superministerraad van Gembloux. Veel andere beloftes die daar zijn gedaan, zijn nog altijd niet gerealiseerd en worden zelfs uitgesteld tot 2006.
De staatssecretaris heeft geen afdoend antwoord gegeven op het argument dat bij stilzwijgende vergunning geen echte afweging kan worden gemaakt tussen de belangen van de aanvrager enerzijds en de belangen van derden en het algemeen belang anderzijds. Men kan wel in beroep gaan, maar men kan niet weten op welke gronden de vergunning is verleend. De stilzwijgende vergunning is altijd in het voordeel van de aanvrager.
Het tweede deel van mijn amendement gaat over de minimale criteria die het college van burgemeester en schepenen moet hanteren. De staatssecretaris vindt dergelijke criteria niet nodig. Voor beslissingen over oppervlakten van 400 tot 1.000 vierkante meter wordt het college geen enkel criterium opgelegd.
Die twee elementen waren cruciaal in de wet van 1975. Het is inderdaad mogelijk dat het college van burgemeester en schepenen van Aalst heeft beslist geen vergunning te verlenen. De betrokken aanvrager kan echter zijn aanvraag voorleggen aan het college van een naburige gemeente, dat op zijn beurt volledig autonoom kan beslissen. De gevolgen van die beslissing zullen in Aalst worden gevoeld.
De heer Marc Van Peel (CD&V). - Wij twijfelen uiteraard niet aan het gezonde verstand van de colleges van burgemeester en schepenen, maar die organen vellen in deze een oordeel over wat op hun grondgebied gebeurt zonder dat ze daarbij rekening moeten houden met het belang van omliggende gebieden. Het voorliggende wetsontwerp houdt wel degelijk een enorme aanslag in op de leefbaarheid van onze binnensteden. Ik hoop dat iedereen hier goed beseft waarover hij of zij zal stemmen.
Als het college van burgemeester en schepenen van Aalst een Carrefour weigert maar Lede een toelating geeft, gebeurt de ramp die Aalst probeert te vermijden toch.
Ik twijfel absoluut niet aan het gezonde verstand en het bestuurdersinzicht van collega De Clerck als burgemeester van Kortrijk, maar in het voorbeeld dat hier is gegeven, bestaat de mogelijkheid dat hij wordt gechanteerd. Als hij een bedrijf weigert, is de kans reëel dat het zich enkele kilometers verderop vestigt.
Naast alle argumenten die collega Steverlynck hier voortreffelijk heeft uiteengezet, is er het argument dat deze wet bijzonder slecht is voor de leefbaarheid van onze binnensteden. Dat is een gruwelijk vooruitzicht en ik weet waarover ik spreek. Alsof de huidige wetgeving nog niet volstond. Wat een verschrikking heeft het shoppingcenter van Wijnegem aangericht!
De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Ik woon in die omgeving en ga er geregeld naartoe.
De heer Marc Van Peel (CD&V). - Blijkbaar weet u wat het betekent voor de leefbaarheid van de binnenstad, maar trekt u zich dat niet aan.
Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Men verwijt ons het college van burgemeester en schepenen te wantrouwen. We hebben er wel vertrouwen in, maar hadden deze kwestie liever gewestelijk geregeld gezien. De handelsvestigingen waar het hier over gaat, hebben gemeenteoverschrijdende gevolgen.
Ingevolge de goedkeuring van een Ecolo-amendement in de Kamer worden de aangrenzende gemeenten en steden wel gehoord, maar desondanks zou die zaak op een ander niveau moeten worden beslecht.
Ik hoop alleszins dat de burgemeesters en schepenen in dit halfrond mijn woorden niet interpreteren als een blijk van wantrouwen.
De heer Jacques Germeaux (VLD). - Ik ben het eens met de argumentatie van de heer Van Peel en bewonder zijn benadering, maar heb desondanks vragen bij de houding van zijn partij. Een van haar belangrijke leden, voorzitter van de VVSG en burgemeester van Genk, de heer Jef Gabriels, was in 1996 de grote voortrekker van het Fenix-project. Indertijd heeft de VLD middels een volksraadpleging geprobeerd dat project te dwarsbomen, iets waarin het sociaal-economisch comité geslaagd is.
Alleszins vind ik dat de wetgeving moet worden gewijzigd omdat er geen beroepsmogelijkheid bestond.
Nogmaals, inhoudelijk ben ik het eens met de heer Van Peel, maar het standpunt dat zijn partij inneemt is mij niet duidelijk. Misschien is het wel geïnspireerd door andere dan inhoudelijke motieven.
De heer Marc Van Peel (CD&V). - Het standpunt van de heer Jef Gabriels heeft indertijd binnen onze partij tot bijzonder levendige discussies geleid, maar standpunten evolueren nu eenmaal.
Ik vind het merkwaardig dat de heer Germeaux het eens is met mijn argumentatie, maar desondanks het wetsontwerp zal goedkeuren. Het klopt dat deze wet het Fenix-project niet had kunnen tegenhouden en het klopt ook dat het vertrouwen in een college van burgemeester en schepenen maar zover reikt als de grenzen van de gemeente waarvoor het verantwoordelijk is.
-La discussion générale est close.