3-66

3-66

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 24 JUNI 2004 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «het onderzoek van het Comité I naar de tekortkomingen van de Staatsveiligheid in het onderzoek naar visafraude en fraude met identiteitspapieren» (nr. 3-314)

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Vorige week hebben we kennis genomen van het activiteitenverslag van het Comité I. Het is duidelijk dat de Staatsveiligheid, wat de mensenhandel betreft, in twee onderzoeken naar fraude met valse visa en identiteitspapieren heeft geblunderd. De Staatsveiligheid legde cruciale informatie naast zich neer en slaagde er niet in het netwerk van fraudeurs in kaart te brengen.

In 1997 werd op de Belgische ambassade in Sofia een zwendel ontdekt waarbij tussen 1995 en 1997 minstens 500 valse visa zouden zijn uitgereikt. Tegelijkertijd deelde een lid van de Dienst Protocol op het ministerie van Buitenlandse Zaken duizenden valse identiteitskaarten uit, voornamelijk aan Russische maffiosi. Hoewel de Belgische ambassade in Sofia honderden valse visa uitreikte, deed de Belgische Staatsveiligheid volgens het nieuwe rapport van het Comité I geen enkel onderzoek naar de relaties die diplomaten met de georganiseerde misdaad onderhielden.

Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, dat de strijd tegen de mensenhandel moet coördineren, tilde indertijd zeer zwaar aan deze zaken. De Belgische ambassadeur in Sofia werd ervan verdacht voor de Bulgaarse inlichtingendienst en voor de maffia te werken. Uit een intern onderzoek bleek volgens het Comité I dat de Belgische ambassadeur geen fouten had gemaakt.

Volgens Johan Leman, toen directeur van het CGKR, werden drie interne onderzoeken uitgevoerd, maar werden er slechts twee bekendgemaakt. Sommigen beweren dat die twee onderzoeken een lachertje waren omdat sommige mensen onder druk waren gezet om te zeggen dat er niets aan de hand was. Johan Leman verklaarde vorige week nog dat duizenden mensen via de Dienst Protocol valse diplomatenpassen kregen en dat met de zaak `Lebbe' slechts een kleine garnaal werd gevat, die bovendien als sanctie nog een jaar loon uitbetaald kreeg. Andere ambtenaren, die volgens Leman ook bij de fraude betrokken waren, werden weggepromoveerd. De Staatsveiligheid stelde naar dat alles geen onderzoek in.

De Staatsveiligheid deed echter wel een onderzoek naar de achtergrond van de personen die een vals visum of vals paspoort kregen. De dienst signaleerde veertig dubieuze gevallen bij het gerecht. Het ging onder meer om eminente zakenlieden die betrokken waren bij belangrijke onderhandelingen met België, sportlieden en diplomaten die bekend stonden als spionnen.

In de senaatscommissie Mensenhandel, waarvan ik lang lid ben geweest, vergat de minister van Buitenlandse Zaken het derde onderzoek te vermelden. Dat onderzoek werd nooit bekendgemaakt, maar het zou erg kritisch zijn. De commissie Mensenhandel heeft bijna een volledig jaar gewijd aan het onderzoek van de visafraude op de ambassade te Sofia en van de zaak `Lebbe'. Ondanks de discussies en de hoorzittingen werd volgehouden dat er niets aan de hand was. Ikzelf en vele andere commissieleden waren teleurgesteld over de antwoorden die ons werden gegeven. Nooit heeft de minister van Buitenlandse Zaken enige opmerking gemaakt of verduidelijking gegeven. Hij heeft er integendeel alles aan gedaan om te voorkomen dat de commissie Mensenhandel na de verkiezingen van 18 mei 2003 opnieuw kon worden opgericht. Hij dreigde zelfs met een regeringscrisis.

Graag had ik van de minister van Justitie vernomen of zij kennis heeft van de onderzoeken van de Staatsveiligheid in de dossiers `Sofia' en `Lebbe' en van het derde niet medegedeelde onderzoek, dat veel kritischer zou zijn dan de twee andere. Zo ja, wat is haar standpunt over de inhoud van de rapporten of het gebrek aan inhoud? Wat is de reactie van de minister op het rapport van het Comité I? Waarom werd het kritische derde onderzoek nooit medegedeeld aan de commissie Mensenhandel van de Senaat? De leden van die commissie zijn bijna een jaar lang bij de neus genomen.

Wij vragen ons af of het alsnog mogelijk is de commissie Mensenhandel opnieuw op te richten. Bij het begin van deze regeerperiode werd beweerd dat het niet opportuun was de commissie opnieuw op te richten omdat ze zou worden geïntegreerd in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden. We moeten helaas vaststellen dat er tot op heden weinig initiatieven zijn genomen op het vlak van de bestrijding van de mensenhandel en de opvolging van de aanbevelingen. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om de regering te vragen haar beslissing ter zake opnieuw in overweging te nemen.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - De vraag heeft betrekking op een onderzoek naar een fraude met visa op de Belgische ambassade van Sofia in de periode 1995-1997, het zogenaamde dossier `Sofia' of `Coen', en de frauduleuze uitreiking van VIP-identiteitskaarten door een ambtenaar van de dienst Protocol van de FOD Buitenlandse Zaken, de zaak `Lebbe'.

Over het derde dossier waarnaar de vraag verwijst kan ik geen standpunt innemen, aangezien ik momenteel over onvoldoende concrete of controleerbare elementen beschik.

In zijn activiteitenverslag van 2003 heeft het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten kritiek geuit omtrent de manier waarop de onderzoeken in de eerste twee dossiers bij de Veiligheid van de Staat werden gevoerd. De dienst wordt verweten enkel onderzoek te hebben gevoerd naar de begunstigden van de documenten en te weinig aandacht te hebben gehad voor de daders van de fraude.

De Staatsveiligheid heeft in het onderzoek naar de bedrieglijke toekenning van visa en speciale identiteitskaarten bij de Belgische diplomatieke diensten samengewerkt met de gerechtelijke en politionele autoriteiten. Deze uitwisseling van informatie tussen de Veiligheid van de Staat enerzijds en de gerechtelijke overheid en politiediensten anderzijds, verloopt nu via het federale parket en wordt officieel geregeld in de omzendbrief COL 13/99 van het College van procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep. Vóór deze regeling in werking trad werd echter reeds op een opbouwende en positieve manier samengewerkt volgens de principes die later in COL 13/99 werden opgenomen. Deze samenwerking tracht complementair van aard te zijn, waarbij parallelle onderzoeken bij gerechtelijke autoriteiten én inlichtingendienst worden voorkomen.

Aangezien, zowel in het dossier `Sofia' als in de zaak `Lebbe', vrijwel onmiddellijk nadat de Staatsveiligheid kennis kreeg van een aantal feiten, een gerechtelijk onderzoek was gestart naar de organisatoren van de fraude, heeft de Staatsveiligheid, op vraag van de gerechtelijke overheden en van de toenmalige administrateur-generaal, dit aspect van de dossiers niet bijkomend onderzocht. Wel werden de criminele netwerken, die de begunstigden waren van de documenten in België, in kaart gebracht. Deze informatie werd aan het federale parket bezorgd.

Conform de wet van 11 december 1998 voert de Staatsveiligheid een veiligheidsonderzoek uit naar personen die toegang dienen te hebben tot geclassificeerde informatie. Het is echter de FOD Buitenlandse Zaken die beslist welke personen van de eigen dienst het voorwerp uitmaken van een dergelijk onderzoek. In de huidige wettelijke context heeft de Staatsveiligheid derhalve noch de buitenlandse bevoegdheden, noch het initiatiefrecht om diepgaand onderzoek te voeren naar de achtergrond en de relaties van het diplomatieke en administratieve personeel van de Belgische ambassades in het buitenland.

Het dossier `Sofia' is momenteel in handen van het federale parket dat tegen het einde van het jaar zijn eindvordering zou moeten instellen. In het dossier `Lebbe' wordt het vonnis verwacht tegen 9 september 2004. Rekening houdend met het feit dat deze gerechtelijke dossiers nog steeds in behandeling zijn, is het begrijpelijk dat ik me op geen enkele wijze in één van deze dossiers kan mengen.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - In het begin van haar antwoord heeft de minister gezegd dat zijn niet weet wat er precies in dit derde dossier staat. Ik zou van haar willen vernemen of dit derde dossier dan wel bestaat. Daarover bestaat immers enige twijfel, want in verschillende krantenartikelen wordt ernaar verwezen. In het verslag van het Comité I gaat het alleen over de zaak `Lebbe' en de zaak `Sofia' en nog een aantal andere zaken. Ik zie daarin echter ook dat er nog een derde kritisch rapport zou bestaan. De minister zegt dat zij niet weet wat de inhoud daarvan is. Daaruit leid ik af dat er wel degelijk een derde dossier bestaat.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Ik heb dat niet gezegd.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - U hebt gezegd dat u niet weet wat de inhoud ervan is.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Als het bestaat, weet ik niet wat erin staat.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - In februari 2001 hebben we de heer Johan Leman van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding gehoord in de commissie. Op dat ogenblik was het dossier eigenlijk al lang hangende. Als ik me goed herinner is men pas in de zomer van 2001 met het onderzoek begonnen. Op dat ogenblik was het dossier van mevrouw Coen over de ambassade in Sofia al lang hangende. Ik vraag me af of het altijd zo lang duurt vóór de Staatsveiligheid ingrijpt in een zo belangrijk dossier. Ik heb misschien niet zo goed gevolgd, maar u zegt dat de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken zijn diplomaten in die mate kan beschermen dat maar moeilijk een onderzoek kan worden gevoerd. Als Buitenlandse Zaken geen toestemming geeft, kan de Staatsveiligheid geen onderzoek voeren. Is dat zo?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de la Justice. - Je n'ai pas dit cela. Vous le constaterez en lisant la réponse. Je propose d'ailleurs que ce genre de dialogue ait lieu dans la commission du suivi.

De voorzitter. - Dat is inderdaad een mogelijkheid, mevrouw, maar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden heeft zich de afgelopen jaren altijd specifiek met het probleem van de visafraude beziggehouden. Zodra de rapporten openbaar worden gemaakt, is de vraag uiteraard ontvankelijk.