3-760/1

3-760/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

17 JUNI 2004


Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzake de aftrekbaarheid van de door de werkgever toegekende verhuisvergoedingen

(Ingediend door de heer Ludwig Caluwé)


TOELICHTING


ALGEMEEN

Één van de grote uitdagingen waarvoor ons land ­ en zeker Vlaanderen ­ staat is het mobiliteitsprobleem.

Volgens recente cijfers van studiebureau Transport & Mobility werden in 2002 in België zo'n 26,2 miljard kilometers afgelegd per wagen, waarbij maar liefst 9 miljoen uren in de file verloren gingen. Kostprijs voor de maatschappij : 114 miljoen euro; voor het milieu : een extra 360 miljoen euro. De volgende jaren verwacht dit studiebureau opnieuw een toename van het verkeer.

Om de mobiliteitsknoop te ontwarren zal ­ benevens onder andere het uitbouwen van een betaalbaar en kwaliteitsvol openbaar vervoer ­ het terugdringen van de vraag naar mobiliteit een noodzakelijke stap zijn.

Een belangrijke piste hierbij is zeker het vermijden van onnodige verplaatsingen in het woon-werkverkeer. Één van de hefbomen hierbij is het stimuleren van werknemers om dichter bij de plaats van tewerkstelling te gaan wonen of hun woning dusdanig te kiezen dat het gebruik van het openbaar vervoer aantrekkelijker wordt.

In dit verband is het opmerkelijk dat de huidige Belgische fiscale wetgeving het gebruik van bedrijfswagens en dus de vraag naar mobiliteit stimuleert, maar weinig of geen fiscale stimuli biedt aan mensen die wensen te verhuizen om minder tijd in de wagen door te brengen.

Werkgevers die ter zake hun werknemers willen tegemoetkomen via de toekenning van verhuisvergoedingen worden door de overheid evenmin aangemoedigd.

Zo zijn dergelijke verhuisvergoedingen geen fiscaal vrijgestelde voordelen in hoofde van de werknemer, en is er geen specifieke regeling voor de aftrek van deze vergoedingen als beroepskost in hoofde van de werkgever.

De indiener wil via dit voorstel een regeling inzake de fiscale behandeling van de verhuisvergoedingen invoeren. Niet alleen kan dit bijdragen tot een vermindering van onnodige verplaatsingen, maar kan het ook een verbetering van de levenskwaliteit opleveren.

Daarenboven is een belangrijk neveneffect dat de mobiliteit op de arbeidsmarkt kan toenemen, daar werknemers of zelfs werkzoekenden makkelijker zullen geneigd zijn in te gaan op geografisch minder evidente vacatures. In het recente verleden is bijvoorbeeld in het Ford Genk-dossier gebleken dat er nood is aan bijkomende (positieve) stimulansen om mensen ertoe aan te zetten in te gaan op vacatures in andere regio's (in casu Volvo Gent).

Technisch is het voorstel geïnspireerd door de in 2001 vereenvoudigde Nederlandse regeling inzake verhuistoelagen (1).

Er wordt voor geopteerd een sociale vrijstelling in te voegen voor verhuistoelagen toegekend door de werkgever aan de werknemer. Hierbij worden de bewezen kosten voor de verhuis van de inboedel geviseerd, te vermeerderen met een bedrag a rato van 12 % van het brutoloon van de werknemer in het jaar van de verhuis, met een maximum van 5 445 euro.

Met de toeslag van 12 % boven op de eigenlijke verhuiskosten wordt getracht in een redelijke tegemoetkoming te voorzien voor de ­ minimale ­ kosten voor de herinrichting van de woning en eenmalige kosten inzake nutsvoorzieningen. Ook het maximum van 5 445 euro is gebaseerd op de Nederlandse regeling en moet vermijden dat er misbruiken ontstaan.

Voor de gevallen waarin er geen vrijgestelde tussenkomst is door de werkgever en de werknemer zelf de kosten van een verhuis om mobiliteitsredenen draagt, wordt gelijklopend een aftrekbaarheid gecreëerd voor de werknemer die zijn beroepskosten bewijst en die verhuist met het oog op het terugdringen van zijn woon-werkverplaatsing.

De budgettaire weerslag van dit voorstel zal gering zijn aangezien er op dit ogenblik weinig verhuispremies worden toegekend, er een gedeeltelijke compensatie kan verwacht worden door minder gebruik van de regeling inzake bedrijfswagens en er ook terugverdieneffecten zijn via vermeerderde arbeidsmobiliteit, mindere tussenkomsten inzake mobiliteit (subsidiëring openbaar vervoer) en vermeerderde activiteit in de onroerendgoedmarkt. Onnodig ook te verwijzen naar de belangrijke maatschappelijke en ecologische meerwaarde van het voorstel.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Met dit artikel wordt een nieuwe sociale vrijstelling gecreëerd voor toelagen die een werkgever toekent aan de werknemer die verhuist in functie van een vlottere bereikbaarheid van zijn plaats van tewerkstelling. Hierbij wordt vooral gedacht aan werknemers die aanzienlijk dichter bij de werkplaats, of merkelijk dichter bij een opstapplaats van het openbaar vervoer gaan wonen.

Naar Nederlands voorbeeld kan bij de uitvoering van deze wet de Koning opteren voor de instelling van een reeks vermoedens die de betere bereikbaarheid van de plaats van tewerkstelling en aldus de meerwaarde van de verhuis aannemelijk maken (artikel 25 van de Nederlandse Uitvoeringsregeling Loonbelasting 2001). Dit kan de bewijsvoering eenduidig laten verlopen en misbruiken helpen verkomen.

De vrijstelling kan genoten worden ten belope van de bewezen kosten van de verhuizing van de inboedel, te vermeerderen met een bedrag van 12 % van het brutojaarloon. Deze vermeerdering mag echter maximaal 5 445 euro bedragen.

De eerste categorie verhuiskosten houdt rechtstreeks verband met de eigenlijke verhuis van de inboedel, hierbij inbegrepen de kosten voor tijdelijke bewaring van de inboedel met het oog op de verhuizing.

De tweede categorie kosten zijn ter vergoeding van de herinrichting van de nieuwe woning en van een reeks kosten inzake nutsvoorzieningen (water, gas, elektriciteit, telefoon/fax, tv, internet, ...) ingevolge het afsluiten en opnieuw aansluiten van nutsvoorzieningen. De belastingplichtige moet deze kosten aannemelijk kunnen maken.

De Koning legt de nadere criteria vast voor de toekenning van de vrijstelling, rekening houdende met de hier geschetste principes.

Artikel 3

Het principe bij vrijgestelde sociale voordelen is dat die niet in aanmerking komen voor een aftrek als beroepskost in hoofde van de werkgever. Op dit principe bestaan uitzonderingen, bijvoorbeeld voor collectief vervoer beneden kostprijs door de werkgever ingericht.

Via dit artikel wordt de aftrekbaarheid als beroepskost in hoofde van de toekennende werkgever gerealiseerd, hetgeen voor een daadwerkelijke stimulans kan zorgen om verhuisvergoedingen toe te kennen. Er kan nogmaals op gewezen worden dat voor de kosten voor bedrijfswagens van werknemers reeds een fiscaal gunstig regime werd gecreëerd.

Voor de gevallen waarin de werknemer zelf de kosten van de verhuis draagt en er geen vrijgestelde tussenkomst is door de werkgever, wordt via § 2 parallel een aftrekbaarheid gecreëerd voor de werknemer die zijn beroepskosten bewijst en die verhuist met het oog op het terugdringen van zijn woon-werkverplaatsing.

Er wordt een vermoeden gecreëerd dat de verhuis dit doel dient indien de afstand 10 km wordt ingekort en de gemiddelde reistijd 50 % kan verminderen.

De Koning bepaalt de nadere criteria voor de toekenning van deze aftrekbaarheid.

Ludwig CALUWÉ.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 38 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatst gewijzigd bij de wet van 24 december 2002, wordt aangevuld met een 18º, luidende :

« 18º verhuisvergoedingen toegekend door werkgevers aan werknemers voor de bewezen kosten van de verhuis van de inboedel van de vroegere woonplaats naar de nieuwe woonplaats, te vermeerderen met 12 % van het brutojaarloon van de betrokkene in het jaar van de verhuizing, zonder dat de vermeerdering 5 445 euro mag overstijgen.

De Koning bepaalt de nadere criteria voor de toekenning van de vrijstelling voor verhuisvergoedingen. »

Art. 3

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 66ter ingevoegd, luidende :

« Art. 66ter. ­ § 1. Zijn aftrekbaar als beroepskost de door de werkgever toegekende en in hoofde van de werknemers vrijgestelde verhuisvergoedingen.

§ 2. Zijn aftrekbaar als beroepskost de bewezen kosten van de verhuis van de inboedel van de vroegere woonplaats naar de nieuwe woonplaats, te vermeerderen met 12 % van het brutojaarloon van de betrokkene in het jaar van de verhuizing zonder dat de vermeerdering 5 445 euro mag overstijgen, voor zover de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling aanzienlijk makkelijker gemaakt kan worden.

Wordt beschouwd als een aanzienlijk makkelijker te maken verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling, de verplaatsing tussen de nieuwe woonplaats en de plaats van tewerkstelling die minimaal 10 km korter is en 50 % minder tijd in beslag neemt.

De Koning bepaalt de nadere criteria voor de toekenning van de in deze paragraaf bedoelde aftrek. »

28 april 2004.

Ludwig CALUWÉ.

(1) Zie http://www.belastingdienst.nl