3-61

3-61

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 3 JUNI 2004 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vraag van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie, aan de minister van Mobiliteit en Sociale Economie en aan de minister van Financiën over «de onaanvaardbare ongelijke toepassing van de verkeersboetewet» (nr. 3-331)

Mondelinge vraag van de heer Jean-Marie Dedecker aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «het seponeringsbeleid van de parketten in het Waals Gewest inzake verkeersovertredingen» (nr. 3-340)

De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Uit het rapport 2003 van de federale overheidsdienst Justitie dat dinsdag werd vrijgegeven, blijkt dat er 2,2 miljoen nieuwe processen-verbaal voor verkeerszaken werden uitgeschreven. Dit is een opmerkelijke stijging met 16 procent in vergelijking met 2002. Zo'n 1,5 miljoen overtreders kregen een overschrijvingsformulier om een boete te betalen. Ik heb niet kunnen vaststellen hoeveel boetes effectief werden betaald en wat er gebeurde met de boetes die niet werden betaald. Meer dan een half miljoen kwam ervan af zonder boete of veroordeling. Minder dan 10 procent moet zich verantwoorden voor de politierechter.

Toen we in de Senaat de verkeersboetewet hebben goedgekeurd, heb ik ervoor gewaarschuwd dat dit een Vlaamse belasting zou worden. Spijtig genoeg heb ik gelijk gekregen. Het valt immers op dat in Wallonië minder wordt beboet dan in Vlaanderen. Daarenboven zien we dat in een toptien van de parketten die weinig seponeren, maar twee Waalse gerechtelijke arrondissementen zitten en dat de Waalse arrondissementen vooral onderaan de lijst zijn terug te vinden.

Het parket-generaal en het college van procureurs-generaal moeten de criteria voor het vervolgingsbeleid vastleggen. De taalaanhorigheid behoort daar niet toe.

Kan de minister mij mededelen volgens welke criteria het seponeringsbeleid wordt georganiseerd en in welke mate er verschillen bestaan tussen de ressorten van de verschillende hoven van beroep en gerechtelijke arrondissementen?

Wat is de financiële opbrengst voor de Staat van de geïnde en uitgesproken verkeersboetes in 2003?

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Uit de statistieken van de Federale Overheidsdienst Justitie blijkt dat de parketten in het Waals Gewest ruim één derde - in Charleroi en Mons zelfs ruim de helft - van de verkeersovertredingen seponeren. Hierdoor bestaat een grote discrepantie met het seponeringsbeleid in het Vlaamse Gewest.

Van de 2.247.300 nieuwe zaken wordt in heel België 22,31 procent geseponeerd: in Wallonië 33,87 procent, in Brussel 15,38 procent en in Vlaanderen 19,09 procent.

Hoe verklaart de minister de discrepantie bij de afhandeling van verkeersovertredingen? Het gaat hier wel degelijk om een Vlaamse belasting. Immers, 83 procent van alle verkeersboetes wordt in Vlaanderen gegeven. Dat heeft uiteraard ook te maken met het gevoerde beleid. In Vlaanderen staan 1.004 flitspalen, in Wallonië 13, in Brussel 4. In Vlaanderen is er sprake van een soort heksenjacht.

Vorige week nog werd ik om 3.10 uur 's nachts geflitst toen ik 62 per uur reed waar ik maar 50 mocht rijden.

Ook zullen nog 94 flitspalen worden geplaatst op de autosnelwegen. Aangezien het merendeel van de 1.342 kilometer autosnelweg zich op Vlaams grondgebied bevindt, zal nog een bijkomende heksenjacht worden ontketend.

Welke overtredingen worden in het Waals Gewest het vaakst geseponeerd? Omvatten de geseponeerde overtredingen ook nog de parkeerovertredingen waarvoor geen retributie werd betaald? Zo ja, wat is hun aandeel in het Vlaamse, het Brusselse en het Waalse Gewest?

Een groot aantal boetes is immers niet in de statistieken opgenomen. In 2003 werd in Oostende - het koninkrijk van Johan Vande Lanotte - voor 800.735 euro retributie geïnd voor 32.029 boetes. Die werden niet in de statistieken opgenomen.

Zal de minister richtlijnen uitvaardigen om te komen tot een gelijkvormig seponerings-, afhandelings- en vervolgingsbeleid ter zake? Zo ja, welke richtlijnen? Zo neen, waarom niet?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Ik heb kennis genomen van de geciteerde cijfers. Meer politiecontroles en een doeltreffende gerechtelijke opvolging van die controles zijn een beleidsprioriteit van de regering.

Het zou echter verkeerd zijn om uit deze cijfers al te voorbarige of eenzijdige conclusies te trekken. De verschillen tussen de arrondissementen wijzen niet noodzakelijk op een strengere of minder strenge aanpak, maar kunnen te wijten zijn aan specifieke omstandigheden. Zo is het mogelijk dat in een bepaald arrondissement veel meer zware georganiseerde criminaliteit voorkomt en dat dit fenomeen een topprioriteit vormt.

Ook mogen we de betekenis van een seponering niet uit het oog verliezen: een seponering betekent immers niet dat een zaak zonder onderzoek wordt geklasseerd. Er moet tevens een onderscheid worden gemaakt tussen een technische seponering en een seponering om opportuniteitsredenen.

De cijfers zullen in elk geval grondig worden geanalyseerd en ik zal hierover met het college van procureurs-generaal van gedachten wisselen op onze eerstvolgende vergadering.

Uit de gegevens van de FOD Financiën blijkt dat in 2003 de Patrimoniumdocumentatie 240,7 miljoen euro aan bruto-ontvangsten heeft geïnd: 25,4 miljoen euro onmiddellijke inningen, 167,1 miljoen euro transactionele stortingen en 48,2 miljoen euro boetes van veroordelingen stricto sensu.

De onmiddellijke inningen vloeien volledig voort uit het wegverkeer. Dit geldt echter niet voor de transactionele stortingen en de boetes van de veroordelingen. De administratie beschikt momenteel niet over statistieken die het mogelijk maken te bepalen welke ontvangsten voortvloeien uit verkeersovertredingen.

Tijdens de superministerraad van 30 en 31 maart over justitie en veiligheid werden een paar beslissingen genomen die rechtstreeks betrekking hebben op de strafuitvoering. Het gaat onder meer om de oprichting van een zelfstandig orgaan dat zal worden belast met de invordering van geldelijke gerechtelijke maatregelen. Er werd ook beslist een werkgroep op te richten die voorstellen moet doen om dit orgaan functioneel te maken.

Het is dus nog te vroeg om mede te delen hoe het orgaan zal werken of welke precieze bevoegdheden het zal krijgen. Nu reeds werd echter beslist het onder meer te belasten met de invordering van de onmiddellijke inningen, de minnelijke schikkingen, de geldboetes en de gerechtskosten die door de rechtbanken worden opgelegd.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De vice-eerste minister heeft een algemeen antwoord gegeven op onze nochtans precieze vragen. Ik heb er natuurlijk begrip voor dat de statistieken verder moeten worden geanalyseerd, maar de cumulatie van ongelijkheden gaat steeds in dezelfde richting. Op deze opmerking heeft de minister niet geantwoord.

Ook met betrekking tot de verkeersboetes speelt dus het Mattheüseffect: wie weinig heeft, zal nog minder krijgen. In Vlaanderen staan meer flitspalen, de boetes zijn er exuberant in vergelijking met de straffen voor andere delicten en daarenboven wordt er massaal overgegaan tot inning, alsof bijvoorbeeld niet ook strijd moet worden geleverd tegen de georganiseerde criminaliteit in Antwerpen.

Met andere woorden, de wet wordt onevenwichtig toegepast, met daarenboven een dreigende nieuwe transfer van Vlaanderen naar Wallonië. Daarom moet de wetgeving dringend worden gewijzigd en het beleid bijgestuurd.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag over de discrepantie in het seponeringsbeleid en of hiertegen in de toekomst zal worden opgetreden. Deze vaststelling wordt immers jaarlijks herhaald. Dat is terug te vinden in de verslagen over onze werkzaamheden.

Door het repressieve beleid in Vlaanderen wordt de discrepantie nog groter. Ik herhaal dan ook mijn vraag: waarom wordt in Wallonië percentsgewijze tweemaal zoveel geseponeerd als in Vlaanderen?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de la Justice. - Je pense avoir répondu qu'un classement sans suite peut être la conséquence de politiques différentes, qu'il ne s'agit donc pas nécessairement d'un classement à la poubelle mais que ce classement peut aussi s'inscrire dans une politique active de lutte contre les infractions routières.

Nous analysons les différences soulignées. Les magistrats de référence de l'ensemble du pays spécialisés dans cette matière se sont rencontrés au début du mois de mai pour élaborer un consensus sur la manière dont ils vont travailler. Tout cela se réalise de façon cohérente avec le réseau d'expertise, avec le collège des procureurs généraux. Je pense que nous allons pouvoir montrer que, peu à peu, nous arrivons à une méthode de travail homogène. Il ne faut donc pas dès à présent tirer comme conclusion de ces chiffres que, d'un côté, on est plus laxiste que de l'autre. Ce n'est pas exact.

Il est cependant clair qu'aboutir à une méthode de travail homogène accroîtrait l'efficacité dans la poursuite et le traitement de ces infractions.