3-609/3 | 3-609/3 |
19 MEI 2004
Evocatieprocedure
Art. 22
Het eerste lid aanvullen als volgt :
« Dit doet geen afbreuk aan de delegatie van de in dit lid bedoelde taken door de oorspronkelijke overdrager van de schuldvorderingen aan een derde entiteit die gespecialiseerd is in dit type van beheer, op voorwaarde dat de oorspronkelijke overdrager van de schuldvorderingen onderworpen is aan prudentieel toezicht en dat die delegatie in overeenstemming is met de prudentiële regels en normen terzake. De oorspronkelijke overdragers die een institutioneel vergelijkbaar statuut hebben en op organisatorisch vlak homogeen zijn, en die eenzelfde portefeuille van schuldvorderingen tot stand gebracht hebben die toegekend zijn volgens gelijkwaardige criteria, worden voor de toepassing van dit lid als de oorspronkelijke overdrager beschouwd ».
Verantwoording
In het kader van de in artikel 22, eerste lid, bedoelde uitzondering op de regels van delegatie van de beheerfunctie, opgenomen in de artikelen 41 en 154, leek het wenselijk te onderzoeken in welke mate de oorspronkelijke cedent één of meer van de in artikel 22, eerste lid, opgenomen taken kon delegeren aan een in dit soort beheer gespecialiseerde derde teneinde zich te organiseren op de wijze die hem voor het uitvoeren van zijn functies het meest geschikt lijkt.
Rekening houdend met de bestaande prudentiële regels en normen inzake outsourcing, mag men veronderstellen dat de delegatie door een aan prudentieel toezicht onderworpen oorspronkelijke cedent, die gebeurt in overeenstemming met de prudentiële regels en normen inzake outsourcing, voldoende waarborgen biedt in termen van organisatie enerzijds en van controlemogelijkheden door de CBFA anderzijds.
Elke andere delegatie moet beantwoorden aan de voorwaarden opgesomd in de artikelen 41 en 154.
Rekening houdend met de marktpraktijken in de zogenaamde « multi-cedenten »-verrichtingen en in het bijzonder in de effectiseringsoperaties die verband houden met de financiering van sociale woningen, dient gepreciseerd te worden hoe de bepalingen in verband met de oorspronkelijke cedent in artikel 22, eerste lid moeten gelezen worden als de geëffectiseerde portefeuille samengesteld is uit schuldvorderingen die door verschillende rechtspersonen overgedragen werden. Dit amendement somt dan ook de voorwaarden op waaraan de oorspronkelijke overdragers in een dergelijke verrichting moeten voldoen om voor de toepassing van artikel 22, eerste lid, als eenzelfde oorspronkelijke cedent beschouwd te worden.
Art. 41
Paragraaf 3 aanvullen met een nieuw lid, luidende :
« Voor de beleggingsvennootschappen die geopteerd hebben voor de categorie van toegelaten beleggingen bedoeld in artikel 7, eerste lid, 5º of 7º, bepaalt de Koning, bij besluit genomen na advies van de CBFA, de voorwaarden waaronder de delegatie door de in het eerste lid bedoelde derde van materiële taken verbonden aan beheertaken bedoeld in artikel 3, 9º, b), mag afwijken van het eerste lid. »
Verantwoording
Het administratief en boekhoudkundig beheer van vastgoedbevaks (beleggingscategorie voorzien in artikel 7, eerste lid, 5º) en van instellingen voor belegging in schuldvorderingen (beleggingscategorie voorzien in artikel 7, eerste lid, 7º), houdt bepaalde specificiteiten in daar de entiteit die via delegatie de administratieve en boekhoudkundige taken waarneemt als bedoeld in artikel 3, 9º, b), op haar beurt sommige materiële aspecten van die beheertaken toevertrouwt aan entiteiten die niet aan prudentieel toezicht onderworpen zijn (uitvoeren van sommige taken in verband met de boekhouding of met het opmaken van de jaarrekening door accountantskantoren).
Die marktpraktijk gaat in tegen de voorgestelde bepaling betreffende de subdelegatie van beheertaken, zoals voorzien in artikel 41, § 3, eerste lid, van het wetsontwerp.
Rekening houdend met die specificiteit en met de prudentiële regels en normen inzake de delegatie van beheertaken, wordt een welgerichte uitzondering op de regels inzake subdelegatie als bedoeld in artikel 41, § 3, eerste lid, niet uitgesloten. Om deze reden wordt de Koning gemachtigd om, bij besluit genomen na advies van de CBFA, de voorwaarden vast te stellen waaronder een dergelijke afwijking mogelijk zal zijn.
Art. 103
Dit artikel aanvullen met een nieuw lid, luidende :
« Niettegenstaande het eerste lid, 2º, mag de overdrager van de schuldvorderingen die geen institutionele of professionele belegger is, effecten van de instelling verwerven of haar op een andere wijze financiële middelen verstrekken, in de mate dat de aldus verstrekte financiële middelen voornamelijk worden verstrekt om ten gunste van de andere beleggers de risico's van tekortkomingen in de betalingen van de schuldvorderingen te beheren. »
Verantwoording
Het voornaamste motief van een effectisering van schuldvorderingen via een instelling voor collectieve belegging in schuldvorderingen (« IBS ») is om beleggers aan te trekken die tegen de laagst mogelijke financieringskost willen investeren in een portefeuille van schuldvorderingen.
Het niveau van de financieringskost zal voornamelijk worden bepaald door de kwaliteit van de schuldvorderingen (dit is het risico van wanbetaling eraan verbonden), enerzijds en de kwaliteit van de juridische structuur, anderzijds (dit is rechtszekerheid verbonden aan het wettelijk en contractueel kader). Aangezien de beleggers enkel hun hoofdsom en hun vergoeding kunnen halen uit de portefeuille schuldvorderingen zullen zij er zich van willen verzekeren dat de kans dat wanbetalingen van de schuldvorderingen in de portefeuille tot gevolg hebben dat de IBS te weinig inkomsten heeft om hen te betalen, zo klein mogelijk is. In de praktijk bestaan er diverse technieken om dit risico zo klein mogelijk te maken. Twee technieken die vaak gebruikt worden zijn :
(a) men geeft een bijzondere categorie van effecten uit die achtergesteld zijn ten aanzien van de andere effecten (investeerders) : dit is indien er tekorten zijn in de inkomsten van de IBS, zal deze bijzondere categorie van effecten het volledige verlies dragen en worden de andere obligaties van het verlies gespaard;
(b) de overdrager van de schuldvorderingen gaat er mee akkoord dat hij op het ogenblik van de verkoop niet de volledige prijs ontvangt voor zijn schuldvorderingen en dat hij het verschil maar zal krijgen in de toekomst en op voorwaarde dat er zich intussen geen tekorten voordoen; zijn « uitgestelde verkoopprijs » is dus achtergesteld ten aanzien van de effecten die de IBS heeft uitgegeven aan investeerders.
Dergelijke technieken worden « kredietverbetering » of « credit enhancement » genoemd. Het is ook het meest gebruikelijk dat de overdrager van de schuldvorderingen zelf inschrijft op (minstens een deel) van de achtergestelde obligaties. Inderdaad, de « kredietverbetering » die kan worden verschaft door de overdrager zelf zal meestal eenvoudiger en goedkoper zijn dan wanneer men een derde belegger, die de risico's van de portefeuille veel minder goed kent, zou vragen om diezelfde « kredietverbetering » te verschaffen.
De huidige tekst van artikel 103 stelt evenwel een belangrijk probleem inzake « kredietverbetering ». Dit artikel vereist immers dat :
(a) alle financiële middelen van de institutionele IBS uitsluitend mogen worden aangetrokken bij institutionele of professionele beleggers; en
(b) de effecten uitgegeven door de institutionele IBS enkel mogen worden verworven door institutionele of professionele beleggers.
Een limitatieve lijst van instellingen die als instititutionele of professionele beleggers in aanmerking komen is opgenomen in artikel 6 van het Koninklijk besluit van 7 juli 1999 betreffende het openbaar karakter van financiële verrichtingen. Gelet op deze absolute formulering wordt in gezaghebbende juridische publicaties gesteld dat de overdrager die zelf geen institutionele of professionele belegger is aan een institutionele IBS geen « kredietverbetering » (« credit enhancement ») zou kunnen verstrekken (zie T'Jonck, G., « Het Koninklijk Besluit van 7 juli 1999 over het openbaar karakter van de financiële verrichtingen : oude wijn in nieuwe vaten ? », in Nieuw vennootschaps- en financieel recht 1999, Biblo, p. 487). Aldus zou een overdrager van schuldvorderingen die geen professionele of institutionele belegger is ofwel niet ofwel slechts tegen een hogere kostprijs kunnen effectiseren via een institutionele IBS, aangezien hij niet zelf de « kredietverbetering » kan leveren.
Het voorgestelde amendement inzake artikel 103 strekt ertoe om het voor ondernemingen die geen institutionele of professionele belegger zijn, toch met zekerheid mogelijk te maken om zelf « kredietverbetering » te verschaffen en dus efficiënt gebruik te maken van effectisering door middel van het gebruik van een institutionele IBS. Het amendement maakt duidelijk dat de « kredietverbetering » om het even welke vorm kan aannemen en stelt geen voorwaarden wat betreft de financiële voorwaarden van de « kredietverbetering » (al dan niet rentedragend). In alle gevallen (ongeacht de vorm : inschrijven op effecten, achtergestelde lening, uitgestelde prijs) geldt wel de voorwaarde dat het verstrekken van de financiële middelen voornamelijk moet gebeuren als « kredietverbetering ». In de mate dat de overdrager van de schuldvorderingen de aldus verkregen effecten of vorderingen op de IBS verder zou willen verhandelen, kan dit natuurlijk enkel geschieden ten gunste van de personen omschreven in artikel 103, lid 1, 2º.
Art. 154
Paragraaf 3 aanvullen met een nieuw lid, luidende :
« Voor de instellingen voor collectieve belegging die geopteerd hebben voor de categorie van toegelaten beleggingen bedoeld in artikel 7, eerste lid, 5º of 7º, bepaalt de Koning, bij besluit genomen na advies van de CBFA, de voorwaarden waaronder de delegatie door de in het eerste lid bedoelde derde van materiële taken verbonden aan beheertaken bedoeld in artikel 3, 9º, b), mag afwijken van het eerste lid. »
Verantwoording
Het administratief en boekhoudkundig beheer van vastgoedbevaks (beleggingscategorie voorzien in artikel 7, eerste lid, 5º) en van instellingen voor belegging in schuldvorderingen (beleggingscategorie voorzien in artikel 7, eerste lid, 7º) houdt bepaalde specificiteiten in daar de entiteit die via delegatie de administratieve en boekhoudkundige taken waarneemt als bedoeld in artikel 3, 9º, b), op haar beurt sommige materiële aspecten van die beheertaken toevertrouwt aan entiteiten die niet aan prudentieel toezicht onderworpen zijn (uitvoeren van sommige taken in verband met de boekhouding of met het opmaken van de jaarrekening door accountantskantoren).
Die marktpraktijk gaat in tegen de voorgestelde bepaling betreffende de subdelegatie van beheertaken, zoals voorzien in artikel 154, § 3, eerste lid, van het wetsontwerp.
Rekening houdend met die specificiteit en met de prudentiële regels en normen inzake de delegatie van beheertaken, wordt een welgerichte uitzondering op de regels inzake subdelegatie als bedoeld in artikel 154, § 3, eerste lid, niet uitgesloten. Om deze reden wordt de Koning gemachtigd om, bij besluit genomen na advies van de CBFA, de voorwaarden vast te stellen waaronder een dergelijke afwijking mogelijk zal zijn.
Art. 233
In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :
A) In limine van het tweede lid, na de woorden « De instellingen voor collectieve belegging bedoeld in het eerste lid, » de zinssnede « andere dan de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, » invoegen;
B) Dit artikel aanvullen met een nieuw lid, luidende :
« De artikelen 22, eerste lid, 34 tot 36, 38, 40, 41 en 43 zijn slechts van toepassing op de instellingen voor belegging in schuldvorderingen die op het ogenblik van het verstrijken van een periode van 9 maanden sedert de inwerkingtreding van deze wet ingeschreven zijn op de lijst bedoeld in artikel 31 van deze wet, vanaf het ogenblik dat deze instellingen, of één van hun compartimenten, overgaan tot een nieuwe openbare uitgifte van effecten na voormelde periode ».
Verantwoording
De kostenstructuur van een effectiseringsoperatie wordt normaliter vastgesteld bij het begin van een verrichting, en dit voor diens volledige duur. Gezien de nieuwe organisatieverplichtingen die aan instellingen voor belegging in schuldvorderingen opgelegd worden, zouden kunnen leiden tot wijzigingen aan die kostenstructuren, lijkt het aanvaardbaar de mogelijkheid te voorzien om de reeds lopende verrichtingen niet te wijzigen.
Bijgevolg, en rekening houdend met de nodige tijd voor de voorbereiding van een effectiseringsoperatie, en om geen afbreuk te doen aan operaties die momenteel in een vergevorderd stadium van voorbereiding zouden zijn, zijn de artikelen 22, eerste lid, 34 tot 36, 38, 40, 41 en 43 slechts van toepassing op de instellingen voor belegging in schuldvorderingen die op het ogenblik van het verstrijken van een periode van 9 maand sedert de inwerkingtreding van deze wet ingeschreven zijn op de lijst bedoeld in artikel 31 van deze wet, vanaf het ogenblik dat ze, of één van hun compartimenten, overgaan tot een nieuwe openbare uitgifte van effecten na voormelde periode.
De minister van Financiën,
Didier REYNDERS.
Art. 7
Dit artikel aanvullen met een nieuw lid, luidende :
« Ongeacht de gekozen categorie van toegelaten beleggingen, kan de instelling voor collectieve belegging de financiële middelen die zij inzamelt, in geen geval zo beleggen dat steun wordt geboden aan, dan wel aangemoedigd of aangespoord wordt tot het ontwerpen, produceren, op onverschillig welke manier verwerven, opslaan, bewaren of aan onverschillig wie rechtstreeks dan wel onrechtstreeks overdragen van antipersoonsmijnen.
De Koning kan, na advies van de Federale Raad voor duurzame ontwikkeling en van de CBFA, dit verbod bij koninklijk besluit uitbreiden tot andere sectoren of activiteiten. »
Verantwoording
Als voorvechter van het Verdrag van Ottawa van 18 september 1997 inzake het verbod op het gebruik, de opslag, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging ervan, moet België ook zorgen voor de naleving van de bepalingen ervan. Daarom moet de wetgever verbieden dat op enigerlei wijze steun wordt geboden aan activiteiten die strijdig zijn met dat verdrag.
Art. 52
Het eerste en het tweede lid van § 2 aanvullen als volgt :
« alsook over de precieze activiteiten van de vennootschappen waarin de instelling voor collectieve belegging heeft belegd, zodat met name duidelijk wordt in hoeverre de belegging rekening houdt met sociale, ethische en leefmilieu-aspecten. »
Verantwoording
Dit amendement strekt ertoe dat beleggers weten welke activiteiten worden uitgeoefend door de vennootschappen waarin de instelling voor collectieve belegging heeft belegd, zodat zij met kennis van zaken een keuze kunnen maken uit de hen voorgestelde beleggingen. Met name moeten activiteiten in de wapensector aan het licht worden gebracht.
Art. 76
Het eerste lid van § 1 vervangen als volgt :
« Elke instelling voor collectieve belegging maakt een jaarverslag per boekjaar en een halfjaarlijks verslag over de eerste zes maanden van het boekjaar openbaar. Deze verslagen bevatten een omstandige inventaris van het vermogen, een opgave van de resultaten en informatie over de mate waarin bij het beheer van de financiële middelen en bij de uitoefening van de rechten die aan de effecten in portefeuille verbonden zijn, rekening wordt gehouden met sociale, ethische en leefmilieu-aspecten. Deze verplichting geldt, in voorkomend geval, per compartiment. »
Verantwoording
Dit amendement heeft ook tot doel om de beleggers meer informatie te verstrekken, ditmaal via jaarverslagen en halfjaarlijkse verslagen, op basis waarvan de beleggers kunnen nagaan of de gekozen beleggingen nog steeds aan hun waarden beantwoorden. Er moet immers rekening worden gehouden met het groeiende belang dat de beleggers hechten aan sociale, ethische en milieukwesties, aan de gevolgen die zulke factoren kunnen hebben op de beurswaarde en aan de heersende bezorgdheid met betrekking tot het beheer van de financiële markten, dat enkel gericht is op de korte termijn en dat meer blijk zal moeten geven van een langetermijnvisie.
Michel GUILBERT. |
Art. 40
In § 1, zesde lid, de woorden « Zij moet de CBFA geregeld en volgens de gedetailleerde regels die deze Commissie heeft vastgelegd ... » vervangen door de woorden « Zij moet de CBFA volgens de gedetailleerde regels en de periodiciteit die deze Commissie heeft vastgelegd ... ».
Verantwoording
Dankzij de wijziging in het artikel zal de CBFA, wat de VBS betreft, de periodiciteit kunnen bepalen inzake de voor de investeerder relevante informatie met betrekking tot de in dit artikel opgenomen aspecten. Dit laat aan de CBFA de mogelijkheid om deze periodiciteit te bepalen in functie van de specifieke aard van de transactie.
(Subamendement op het amendement nr. 12 van de heer Mahoux)
Art. 52
Paragraaf 2 aanvullen met een nieuw lid, luidende :
« Het prospectus verduidelijkt in welke mate rekening gehouden wordt met sociale, ethische en milieuaspecten bij de uitvoering van het beleggingsbeleid. »
Verantwoording
Het voorgestelde amendement beoogt om te verduidelijken, zowel in het prospectus als in het vereenvoudigd prospectus, in welke mate rekening gehouden wordt met de sociale, ethische en milieuaspecten.
Er dient onderstreept te worden dat het vereenvoudigd prospectus tot doel heeft om beknopt de voornaamste elementen van de aan de potentiële investeerders aangeboden belegging voor te stellen. De inhoud ervan wordt overigens beperkt tot de onderwerpen die op beperkende wijze bepaald werden door richtlijn 85/611/EG, zoals gewijzigd door de richtlijn 2001/107/EG. De Europese regelgeving belet dus om te voorzien dat het vereenvoudigd prospectus uitgebreid de gevraagde informatie over de sociale, ethische en milieuaspecten van het investeringsbeleid zou opnemen.
Die informatie heeft evenwel haar plaats in het prospectus, gedetailleerde informatiebron voor de beleggers.
De wijziging van het voorgestelde amendement verduidelijkt daarenboven het kader waarin de sociale, ethische en milieuaspecten aan bod dienen te komen, met name bij de uitvoering van het beleggingsbeleid zoals het in het prospectus en het vereenvoudigd prospectus uiteengezet wordt.
(Subamendement op het amendement nr. 13 van de heer Mahoux)
Art. 67
De voorgestelde § 6 vervangen als volgt :
« § 6. Het is een collectieve beleggingsinstelling verboden effecten te verwerven van een vennootschap naar Belgisch of buitenlands recht waarvan de activiteit bestaat uit het vervaardigen, het gebruik of het bezit van antipersoonsmijnen in de zin van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie. Dit verbod is niet van toepassing op beleggingsinstellingen waarvan het beleggingsbeleid, overeenkomstig hun statuten of beheersreglement, tot doel heeft de samenstelling te volgen van een welbepaalde aandelen- of obligatie-index. »
Verantwoording
Met volkomen erkenning van de doelstelling van het amendement nr. 13 ten overstaan van de wet van 30 maart 2000 over het definitief verbod op antipersoonsmijnen, lijkt het evenwel wenselijk een zo precies mogelijk verbod te voorzien.
Overigens kiezen sommige collectieve beleggingsinstellingen voor een beleggingsbeleid dat de samenstelling van een index opvolgt (index-ICB). Dat beleggingsbeleid vormt een essentieel onderdeel van de informatie die aan de beleggers wordt voorgelegd bij hun beleggingskeuze. De naleving van het beleggingsbeleid is dan ook een hoofdbekommernis voor collectieve beleggingsinstellingen.
Het lijkt dus uitermate ongepast om een index-ICB een verbod op te leggen dat zou leiden tot de wijziging van haar portefeuille, en tot de niet-naleving van haar aangekondigd beleggingsbeleid, waar de beleggingsbeslissingen van de aandeelhouders op gebaseerd waren, in de hypothese dat een aandeel van de gevolgde index zou verdwijnen als gevolg van dat verbod.
Er dient onderstreept te worden dat het beheer van een index-ICB als « passief » bestempeld wordt, in de zin dat een beheerder van de beleggingsinstelling de portefeuille niet daadwerkelijk beheert, maar afstemt op de samenstelling van de index. De beheerder beslist dus in feite niet over de te plaatsen beleggingen.
De wijziging aan het voorgestelde amendement wil de naleving verzekeren, door de index-ICB's, van hun beleggingsbeleid, rekening houdend met het « passief » beheer van die ICB's.
Art. 153
In § 1, zesde lid, de woorden « Zij moet de CBFA geregeld en volgens de gedetailleerde regels die deze Commissie heeft vastgelegd » vervangen door de woorden « Zij moet de CBFA volgens de gedetailleerde regels en de periodiciteit die deze Commissie heeft vastgelegd ».
Verantwoording
Dankzij de wijziging in het artikel zal de CBFA, wat de VBS betreft, de periodiciteit kunnen bepalen inzake de voor de investeerder relevante informatie met betrekking tot de in dit artikel opgenomen aspecten. Dit laat aan de CBFA de mogelijkheid om deze periodiciteit te bepalen in functie van de specifieke aard van de transactie.
De minister van Financiën,
Didier REYNDERS.