3-633/1

3-633/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

8 APRIL 2004


Voorstel van resolutie tot erkenning van een gewaarborgde minimale basismobiliteit

(Ingediend door de heren Didier Ramoudt en Paul Wille)


TOELICHTING


De talrijke stakingen van de jongste jaren bij de verscheidene vervoersmaatschappijen liggen ons nog vers in het geheugen. Recentelijk legden stakingen bij de MIVB het openbaar vervoer te Brussel opnieuw lam. Stakingsdreigingen volgden bij de NMBS. De moeilijkheden, overlast en kosten die hiermee gepaard gaan voor zowel de vervoersmaatschappijen, de reizigers als de nationale economie mogen niet worden onderschat. Het stakingsrecht van de werknemers van de openbare vervoersmaatschappijen moet worden afgewogen tegenover een aantal fundamentele rechten van de burgers en tegenover het algemeen belang.

Mobiliteit is immers een voorwaarde voor een volwaardige deelname aan het maatschappelijk leven en is essentieel voor de uitoefening van onze rechten en vrijheden. Mobiliteit is een kernfactor voor zowel welvaart als welzijn. De impact die mobiliteit heeft op economisch, ecologisch en menselijk vlak mag niet worden onderschat.

Om dit echter optimaal tot zijn recht te laten komen is er nood aan de erkenning van een recht op een gewaarborgde basismobiliteit.

Reizigers moeten de garantie krijgen zich binnen een redelijke termijn, voor en na de kantooruren, overeenkomstig de dienstregeling van geregeld vervoer, van en naar het werk te kunnen begeven.

Het waarborgen van een gegarandeerde minimale basismobiliteit, bijvoorbeeld tussen 6 en 10 uur en tussen 16 en 20 uur, kan tevens een bijdrage leveren tot het promoten van het openbaar vervoer. De verschillende overheden in ons land doen verwoede pogingen om het gebruik van de wagen te ontmoedigen. Het mobiliteitsprobleem wordt immers stilaan onbeheersbaar. De economische kost van files loopt hoog op, het milieuaspect valt niet te onderschatten, ... De burger wordt bijgevolg aangemoedigd om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Wil het openbaar vervoer echter een volwaardig alternatief voor de wagen vormen, dan dient de overheid een zekere mate van garantie aan de reizigers te bieden.

De sociale dimensie van mobiliteit kan onder meer worden geïllustreerd aan de hand van de enorme afhankelijkheid van het openbaar vervoer voor ouderen. 65-plussers kunnen gratis gebruik maken van de trams en bussen van De Lijn, TEC en de MIVB en genieten een gunsttarief voor het gebruik van de diensten van de NMBS. Bijgevolg is deze categorie mensen sneller bereid hun auto van de hand te doen. Voor familiebezoek, doktersbezoek, de dagelijkse boodschappen, ... zijn ze aangewezen op het openbaar vervoer. Om op een volwaardige wijze te kunnen participeren aan het maatschappelijk leven is een gegarandeerde minimale basismobiliteit voor die mensen noodzakelijk.

Het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu wordt met dit voorstel eveneens gebaat.

Deze resolutie wil een aanzet geven om de wijze waarop het stakingsrecht van de werknemers van de verscheidene vervoersmaatschappijen kan worden uitgeoefend te reglementeren. Het stakingsrecht op zich van de werknemers staat hier niet ter discussie. Een uitspraak van de eerste auditeur van de Raad van State, mevrouw Degnelie, met betrekking tot stakingen bij De Post in 1993, wees erop dat er geen sprake is van rechtsmisbruik wanneer de wijze van uitoefening van het stakingsrecht ter discussie staat.

Het stakingsrecht wordt in de Belgische Grondwet niet formeel erkend. In het nationaal recht kan met terzake worden verwezen naar artikel 11ter van de Arbeidsovereenkomstenwet. Dit artikel sluit de deelname aan werkstakingen uit als schorsingsgrond van de arbeidsovereenkomst die aanleiding kan geven tot het aanwenden van een vervangingscontract.

Artikel 3 van de Prestatiewet verplicht de ondernemingen voor het verrichten van prestaties in algemeen belang gebruik te maken van het personeel van de eigen onderneming. Uit de wet van 24 mei 1921 tot waarborging der vrijheid van vereniging kan het recht om te staken eveneens worden afgeleid.

In het internationaal recht wordt het stakingsrecht wel formeel erkend. Staken is een recht gewaarborgd door artikel 8 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, indirect door artikel 11 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en door artikel 6, 4º, van het Europees Sociaal Handvest.

Artikel 31 van het Europees Sociaal Handvest bepaalt dat beperkingen aan het stakingsrecht kunnen worden opgelegd voor zover die bij wet zijn geregeld en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en voor de bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden.

Hoewel niet formeel in de Belgische wetgeving erkend, blijft het een essentieel instrument in handen van de werknemers teneinde hun eisen kracht bij te zetten.

Het recht op staken kan echter in aanvaring komen met andere fundamentele principes, rechten en vrijheden. Onder meer de continuïteit van een openbare dienst komt in het gedrang. Uit de vaststelling dat de bevrediging van bepaalde collectieve behoeften vereist wordt door het algemeen belang, volgt dat deze dienst zonder onderbreking moet kunnen werken, zolang de overheid oordeelt dat die behoefte bestaat. Helaas moet men in de praktijk vaststellen dat bedrijven, die instaan voor de openbare dienstverlening, niet altijd zorgvuldig omspringen met het recht op staken. Dit staat in contrast met de particuliere sector waar de wet « Prestaties van algemeen belang in vredestijd » van 19 augustus 1948 de mogelijkheid biedt minimumdienstverlening te garanderen ingeval van collectieve vrijwillige stopzetting van arbeid of ingeval van collectieve afdanking van het personeel, teneinde het hoofd te bieden aan zekere vitale behoeften, sommige dringende werken uit te voeren aan de machines of aan het materieel, sommige taken te volbrengen die geboden zijn door een geval van overmacht of een onvoorziene noodzakelijkheid.

Niettegenstaande het feit dat die wet uitsluitend betrekking heeft op de private sector werd in het verleden « oneigenlijk » gebruik gemaakt van de Wet Prestaties Algemeen Belang in Vredestijd. Op te merken valt dat de Raad van State er post factum op wees dat de betrokken minister zich ten onrechte op de wet van 19 augustus 1948 had gebaseerd en dat deze wet geen voldoende juridische basis vormt om in de publieke sector tot de opeising van werknemers over te gaan.

Het stakingsrecht moet worden afgewogen tegenover andere fundamentele rechten van de burgers én tegenover het algemeen belang. Het stakingsrecht in de sector van het openbaar vervoer, dat uiteraard moet worden gerespecteerd, moet echter worden gereglementeerd. Naar analogie van de wet van 19 augustus 1948 moeten, in samenspraak met de sociale partners, een aantal minimumprestaties worden vastgelegd.

Didier RAMOUDT.
Paul WILLE.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. Gelet op de moeilijkheden, overlast en kosten die stakingen bij het openbaar vervoer met zich brengen;

B. Gelet op essentiële rol van mobiliteit bij de volwaardige uitoefening van onze rechten en vrijheden;

C. Gelet op de noodzaak onze mobiliteit maximaal te vrijwaren;

D. Gelet op gevolgen van de mobiliteitsproblematiek en de noodzaak van het openbaar vervoer om zich tot een volwaardig alternatief voor de wagen te ontwikkelen;

E. Gelet op het feit dat de reglementering van het stakingsrecht door de Raad van State niet wordt beschouwd als rechtsmisbruik;

F. Gelet op de mogelijkheden die artikel 31 van het Europees Sociaal Handvest biedt, teneinde beperkingen aan het stakingsrecht op te leggen voor zover die bij wet geregeld en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en voor de bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden;

G. Gelet op de toepassing van de wet betreffende de prestaties algemeen belang in vredestijd in de particuliere sector;

H. Gelet op de steeds groter wordende afhankelijkheid van het openbaar vervoer voor de werknemers, inzonderheid het woon-werkverkeer, dit als gevolg van tal van maatregelen genomen door de deelregeringen in ons land;

Vraagt de regering :

1. Een minimale gewaarborgde basismobiliteit voor de gebruikers van het openbaar vervoer te verzekeren opdat die zich op een comfortabele manier, binnen een redelijke termijn voor en na de kantooruren, overeenkomstig de dienstregeling van het geregeld vervoer, van en naar het werk zouden kunnen begeven.

2. De dialoog op het intergouvernementeel overleg aan te vatten, teneinde een coherent beleid met betrekking tot de garanties inzake basismobiliteit voor de bevolking te kunnen waarborgen.

4 maart 2004.

Didier RAMOUDT.
Paul WILLE.