3-619/1 | 3-619/1 |
2 APRIL 2004
Het Vlaams Blok is voorstander van een daadwerkelijke keuzevrijheid tussen thuiswerken en buitenhuis werken. Ook voor de gezinnen die bewust voor deze tweede mogelijkheid kiezen, moeten er ondersteunende beleidsmaatregelen uitgewerkt worden. De combinatie van gezin en arbeid is een belangrijke uitdaging voor een echte gezinspolitiek. De indieners van onderhavig wetsvoorstel zijn dan ook gewonnen voor een aantal concrete maatregelen die de combinatie van gezin en arbeid op een harmonieuze wijze laten samengaan en stimuleren.
Het voorliggende wetsvoorstel strekt er enerzijds toe het recht op ouderschapsverlof, palliatief verlof en zorgverlof (de zogenaamde thematische verloven) uit te breiden wat de maximale duur van het verlof betreft. Anderzijds beoogt het wetsvoorstel een aanzienlijke verhoging van de onderbrekingsuitkering die in geval van ouderschapsverlof, palliatief verlof en zorgverlof wordt toegekend.
Het recht van de werknemer op de volledige schorsing van de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst om voor zijn kind te zorgen (ouderschapsverlof), wordt door artikel 2 van het wetsvoorstel uitgebreid van drie maanden tot drie jaar. Die periode van drie jaar zou naar keuze van de werknemer kunnen opgesplitst worden in periodes van minstens drie maanden. Het recht van de werknemer op ouderschapsverlof in de vorm van de vermindering van zijn arbeidsprestaties met de helft wordt uitgebreid van zes maanden tot zes jaar en zou kunnen opgesplitst worden in periodes van niet minder dan zes maanden. Gedurende zes jaar (momenteel : 15 maanden) zou de werknemer eveneens de duur van zijn arbeidsprestaties met een 1/5 kunnen verminderen. Artikel 3 van het onderhavige wetsvoorstel versoepelt de voorwaarden voor de opname van ouderschapsverlof, wat de maximale leeftijd van het rechtgevende kind betreft. Terwijl momenteel slechts ouderschapsverlof kan opgenomen worden vooraleer het rechtgevende kind de leeftijd van vier jaar bereikt, is ouderschapsverlof in het wetsvoorstel mogelijk tot het kind zeven jaar wordt, wat uiteraard samenhangt met de uitbreiding van de maximale duur van het ouderschapsverlof. In geval van adoptie is ouderschapsverlof naar analogie mogelijk binnen een periode van zeven jaar (momenteel : vier jaar) die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin van de werknemer in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind twaalf jaar (momenteel : acht jaar) wordt. Voor een kind dat voor ten minste 66 % getroffen is door een vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid wordt eveneens het recht op ouderschapsverlof toegekend uiterlijk tot het kind twaalf jaar (vandaag : acht jaar) wordt.
Het recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid (zorgverlof) wordt door artikel 4 van het voorliggende wetsvoorstel uitgebreid van de huidige twaalf maanden tot drie jaar per patiënt. De onderbrekingsperioden zouden voortaan kunnen opgenomen worden met periodes van minimum 1 maand en maximum 12 maanden (nu : 3 maanden), aaneengesloten of niet, tot de maximumtermijn van drie jaar bereikt is. Zorgverlof in de vorm van de vermindering van de duur van de arbeidsprestaties met de helft of met een vijfde zou mogelijk zijn gedurende maximaal zes jaar (vandaag : 24 maanden) per patiënt. Ook in dat geval kan het zorgverlof enkel opgenomen worden met periodes van minstens 1 maand en hoogstens twaalf maanden, aaneensluitend of niet.
Artikel 5 van het wetsvoorstel breidt het recht van een werknemer op de volledige schorsing van de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst of op de vermindering van de duur van zijn arbeidsprestaties met de helft of met een vijfde voor de palliatieve verzorging van een persoon (palliatief verlof) uit van één maand tot één jaar. Verlenging van de periode van het palliatieve verlof wordt door het wetsvoorstel mogelijk met één jaar (momenteel : één maand).
De artikelen 6, 7 en 8 van het wetsvoorstel voorzien in een aanzienlijke verhoging van de onderbrekingsuitkeringen die worden toegekend, indien de werknemer van zijn recht op een van de genoemde themaverloven gebruik maakt. De bedoeling hiervan is de bevordering van de financiële aantrekkelijkheid van deze verloven. In geval van een volledige schorsing van zijn arbeidsovereenkomst wegens ouderschapsverlof, zorgverlof of palliatief verlof wordt aan de rechthebbende werknemer maandelijks een bedrag van 565 euro uitgekeerd. Mits toepassing van het indexeringsmechanisme betekent dit per 1 juni 2003 een bedrag van 716,56 euro, terwijl de huidige (geïndexeerde) uitkering per 1 juni 2003 547,37 euro bedraagt. Wie de duur van zijn arbeidsprestaties met de helft of met een vijfde vermindert, ontvangt maandelijks een uitkering ten belope van respectievelijk 282,5 euro en 113 euro (niet geïndexeerd), wat per 1 juni 2003 neerkomt op bedragen van respectievelijk 358,28 euro en 143,31 euro, terwijl de huidige (geïndexeerde) uitkeringen respectievelijk 273,68 euro en 109,47 euro bedragen.
De uitkeringen voor 50-plussers die een van de thematische verloven opnemen in de vorm van een vermindering van de duur van de arbeidsprestaties met de helft of met een vijfde bedragen net zoals voorheen het dubbele van de uitkeringen die aan de werknemers beneden de leeftijd van 50 jaar toegekend worden. Alle uitkeringen worden met andere woorden in dezelfde mate verhoogd, zijnde een stijging met meer dan 30 %.
Geheel nieuw is de toeslag, in geval van ouderschapsverlof, voor elk kind beneden de leeftijd van twaalf jaar, het kind dat recht geeft op het ouderschapsverlof niet inbegrepen. Deze toeslag bedraagt niet geïndexeerd 80 euro, wat per 1 juni 2003 neerkomt op een bedrag van 101,46 euro. In geval van de vermindering van de arbeidsprestaties met de helft of met een vijfde bedraagt de toeslag niet geïndexeerd respectievelijk 40 euro en 16 euro, bedragen die verdubbeld worden indien de rechthebbende werknemer ouder dan 50 jaar is.
Anke VAN DERMEERSCH. Frank CREYELMAN. Wim VERREYCKEN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 2 van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 augustus 1998 en 24 januari 2002, wordt gewijzigd als volgt :
A) in het eerste streepje worden de woorden « drie maanden » vervangen door de woorden « drie jaar » en worden de woorden « in maanden worden opgesplitst » vervangen door de woorden « opgesplitst worden in periodes die minimaal drie maanden bedragen »;
B) in het tweede streepje wordt de eerste zin vervangen als volgt :
« hetzij gedurende een periode van zes jaar zijn arbeidsprestaties halftijds verder te zetten zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; die periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in periodes die minimaal zes maanden bedragen »;
C) in het derde streepje worden de woorden « vijftien maanden » vervangen door de woorden « zes jaar ».
Art. 3
Artikel 3 van hetzelfde koninklijk besluit wordt gewijzigd als volgt :
A) in § 1, eerste lid, eerste streepje, worden de woorden « vier jaar » vervangen door de woorden « zeven jaar »;
B) in § 1, eerste lid, tweede streepje, worden de woorden « vier jaar » vervangen door de woorden « zeven jaar » en worden de woorden « acht jaar » vervangen door de woorden « twaalf jaar »;
C) in § 1, tweede lid, worden de woorden « acht jaar » vervangen door de woorden « twaalf jaar »;
D) in § 2, eerste en tweede lid, worden de woorden « de vierde of de achtste verjaardag » vervangen door de woorden « de zevende of de twaalfde verjaardag ».
Art. 4
Artikel 6 van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid wordt gewijzigd als volgt :
A) in § 1, eerste lid, worden de woorden « twaalf maanden » vervangen door de woorden « drie jaar »;
B) in § 1, tweede lid, worden de woorden « minimum 1 maand of maximum 3 maanden » vervangen door de woorden « minimum 1 maand en maximum twaalf maanden » en worden de woorden « 12 maanden » vervangen door de woorden « drie jaar »;
C) in § 2, eerste lid, worden de woorden « 24 maanden » vervangen door de woorden « zes jaar »;
D) in § 2, tweede lid, worden de woorden « 3 maanden » vervangen door de woorden « twaalf maanden » en worden de woorden « 24 maanden » vervangen door de woorden « zes jaar ».
Art. 5
Artikel 100bis, § 3, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, ingevoegd bij de wet van 21 december 1994, wordt gewijzigd als volgt :
A) de woorden « op 1 maand » worden vervangen door de woorden « op 1 jaar »;
B) de woorden « met één maand verlengd » worden vervangen door de woorden « met één jaar verlengd ».
Art. 6
Artikel 6 van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 augustus 1998, wordt gewijzigd als volgt :
A) in het eerste en het tweede lid van de derde paragraaf worden de woorden « 17 411 frank » vervangen door de woorden « 565 euro »;
B) de derde paragraaf wordt aangevuld met een derde lid, luidend als volgt :
« Het maandelijkse bedrag van de onderbrekingsuitkering in het kader van de loopbaanonderbreking als bedoeld in het eerste lid, 3º wordt voor elk kind beneden de leeftijd van twaalf jaar dat, buiten het kind dat op de loopbaanonderbreking recht geeft, van het gezin van de betrokken werknemer deel uitmaakt, verhoogd met een bedrag van 80 euro of, indien de betrokken werknemer een deeltijdse arbeidsregeling onderbreekt, met een gedeelte van het bedrag van 80 euro dat proportioneel is aan de duur van de prestaties in de deeltijdse arbeidsregeling. ».
Art. 7
Artikel 8, § 2bis, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 augustus 1998, wordt gewijzigd als volgt :
A) in het eerste lid, 1º, worden de woorden « 3 482 frank » vervangen door de woorden « 113 euro »;
B) in het eerste lid, 4º, worden de woorden « 8 705 frank » vervangen door de woorden « 282,50 euro »;
C) in het tweede lid, 1º, worden de woorden « 6 964 frank » vervangen door de woorden « 226 euro »;
D) in het tweede lid, 4º, worden de woorden « 17 411 frank » vervangen door de woorden « 565 euro ».
Art. 8
In artikel 8 van hetzelfde koninklijk besluit wordt een §2ter ingevoegd, luidend als volgt :
« § 2ter. Het maandelijkse bedrag van de onderbrekingsuitkering, met toepassing van §2bis toegekend aan de werknemers als bedoeld in artikel 7bis, 3º wordt, naargelang de betrokken werknemer zijn arbeidsprestaties vermindert met de helft of met 1/5, verhoogd met een bedrag van respectievelijk 40 of 16 euro voor elk kind beneden de leeftijd van twaalf jaar dat, buiten het kind dat op de loopbaanonderbreking recht geeft, van het gezin van de betrokken werknemer deel uitmaakt, wanneer de werknemer de leeftijd van 50 jaar nog niet bereikt heeft, en met een bedrag van respectievelijk 80 of 32 euro, wanneer de werknemer de leeftijd van 50 jaar bereikt heeft ».
Art. 9
Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
9 maart 2004.
Anke VAN DERMEERSCH. Frank CREYELMAN. Wim VERREYCKEN. |