3-46 | 3-46 |
De voorzitter. - De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt namens de heer Guy Verhofstadt, eerste minister.
De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - De voorbije jaren werd in allerlei krantenberichten geregeld de thesis naar voren gebracht dat de huidige president van Rwanda, die vandaag op bezoek is in ons land, de hand zou hebben gehad in de moord op zijn voorganger, president Habyarimana, en onder meer ook op de president van Burundi op 6 april 1994. Steeds konden deze berichten echter worden afgedaan als geruchten en gissingen zonder voldoende bewijskracht.
Het onderzoek dat de Franse justitie op 30 januari heeft afgerond en dat Le Monde heeft kunnen inkijken, lijkt echter veel substantiëlere bewijzen te bevatten dan alle voorgaande onderzoeken. Het parcours van de moordwapens kon nu blijkbaar exact in kaart worden gebracht. De namen van de uitvoerders worden vermeld en er is zelfs met naam en toenaam sprake van een getuige die verklaart dat de heer Kagame persoonlijk het telefonische bevel tot de aanslag zou hebben gegeven. De VRT heeft die getuigenis gisteravond overigens uitgezonden.
Het lijkt erop dat nu eindelijk werk is gemaakt van een ernstig onderzoek - het heeft dan ook 6 jaar geduurd - naar de verantwoordelijken voor die aanslag, zoals gevraagd werd in het verslag van de onderzoekscommissie naar de gebeurtenissen in Rwanda. Ik had deze vraag dan ook graag aan premier Verhofstadt zelf gesteld. Hij was destijds immers rapporteur van de Rwanda-commissie.
De commissie heeft er in haar aanbeveling 52 op aangedrongen dat de Verenigde Naties een dergelijk onderzoek zouden voeren. Ik citeer uit het verslag: "De commissie wijst op de wenselijkheid dat werk zou worden gemaakt van zo'n onderzoek omdat het de enige mogelijkheid is om één of meerdere van de gangbare hypotheses te bevestigen of te ontkrachten. Wanneer we immers kennis zouden hebben over de gegevens omtrent de moord op de president, zou er ook een duidelijker beeld en een duidelijker interpretatie kunnen worden gegeven van de gebeurtenissen die erna hebben plaatsgevonden, zowel m.b.t. de moord op de blauwhelmen als op de genocide. De aanslag op het presidentiële vliegtuig is immers een aanzet geweest, tot die latere gebeurtenissen." Tot dusver het verslag van de onderzoekscommissie.
Na tien jaar heeft de VN nog steeds geen onderzoek gedaan. De Franse justitie vult nu deze leemte. Een internationaal VN-onderzoek blijft echt verkieslijk.
Uiteraard blijft het hier slechts gaan om een krantenbericht en is iedereen onschuldig tot het tegendeel bewezen is, maar toch werpt dit onderzoek natuurlijk een bijzonder licht op het bezoek van de heer Kagame vandaag aan ons land. Ik neem aan dat u het met mij eens bent dat het niet past dat België de eer van een officieel bezoek verleent aan een staatshoofd dat verantwoordelijk is voor de moord op zijn voorganger. Men kan dit toch minstens een daad van terrorisme noemen.
Het uitgebreide bericht over dit onderzoek werd pas in Le Monde van 9 maart gepubliceerd, maar in andere kranten waren de voorbije weken al berichten verschenen dat een dergelijk rapport met deze conclusies in de maak was.
Gelet op die berichten had de regering toch enige behoedzaamheid aan de dag moeten leggen met dit staatsbezoek.
Heeft de minister bij zijn Franse collega geïnformeerd naar dit rapport? Zo niet, zal hij dit alsnog doen vóór 6 april 2004, datum waarop een Belgische delegatie naar Rwanda zal afreizen? Zal het bezoek van de Belgische delegatie zich beperken tot een eerbetoon aan onze tien gesneuvelde para's en aan de slachtoffers van de genocide, of zullen er ook contacten met het regime op de agenda staan?
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Er is tijdens de ontmoeting met de eerste minister vanmorgen natuurlijk over deze kwestie gesproken. Zowel de eerste minister als president Kagame hebben er tijdens de persconferentie naar verwezen.
Het bezoek van president Kagame volgt op de bezoeken van de Burundese president Ndayizeye in januari 2004 en van de Kongolese president Kabila in februari 2004 en kadert volledig in de vaste wil van België om de vredesdynamiek die vandaag in Centraal-Afrika heerst aan te grijpen om de DRC, Rwanda en Burundi te begeleiden en aan te sporen in hun streven naar verzoening, stabiliteit en heropbouw. Die aanpak is gericht op de toekomst en beoogt de toenadering tussen de actoren voor het welzijn van hun respectieve landen en de regio in zijn geheel. We zijn ons welbewust van de talrijke problemen die ons streven naar vrede en duurzame ontwikkeling in Centraal-Afrika nog altijd in de weg staan, maar het zou onaanvaardbaar zijn deze gelegenheid in het zog van de huidige vredesakkoorden en overgangsprocessen te laten voorbijgaan. In dat perspectief dient België alle actoren uit de regio, en dus zeker ook president Kagame, te ontvangen om tot een open dialoog te komen over zowel bilaterale als regionale problemen.
Het is niet verstandig een uitspraak te doen over het verslag van de Franse onderzoeksrechter, de heer Bruguière, waarover in de pers wordt bericht, zonder kennis te hebben van de inhoud van het dossier. We kunnen ons dus onmogelijk uitspreken over de inhoud en de eventuele conclusies.
De gebeurtenissen van 6 april 1994 werden in het Belgische parlement geëvalueerd door de Rwanda-commissie. Er konden geen conclusies getrokken worden over de verantwoordelijkheid van de aanslag op de toenmalige president. De veronderstelling dat de verantwoordelijkheid voor de aanslag bij het FPR zou berusten, is trouwens absoluut niets nieuws. Ze werd tot op heden echter nooit gestaafd.
De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - Ik constateer al één verschil. Gisteren verklaarde de minister aan de pers dat het rapport geen nieuwe elementen zou bevatten, maar vandaag verklaart hij dat hij geen kennis heeft van de inhoud. Hij kan bijgevolg ook niet weten of het al dan niet nieuwe elementen bevat.
Gelet op al die berichten en op de grotere bewijskracht van het rapport dan die van de theorieën die tot nog toe circuleerden, betreur ik dat de Belgische regering niet meer behoedzaamheid aan de dag legt in haar contacten met het regime van Rwanda. Ik betreur eveneens dat België niet aandringt op een onafhankelijk internationaal onderzoek naar de verantwoordelijkheid voor de aanslag van 6 april 1994, met al zijn noodlottige gevolgen.
M. Louis Michel, vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères. - Je n'ai pas encore pu prendre connaissance de ce rapport. Les éléments publiés jusqu'à présent par divers quotidiens n'apportent rien de neuf : il s'agit de rumeurs véhiculées depuis quelque temps déjà. Quoi qu'il en soit, les Nations unies ont démenti l'information relative à la fameuse boîte noire. Aujourd'hui, j'apprends qu'une enquête interne est ouverte et je m'en réjouis.
La visite d'une délégation belge à Kigali a pour but de rendre hommage aux victimes, belges et rwandaises, à la faveur des cérémonies de commémoration.
Il existe une réelle opportunité de pacifier toute la région, de sorte que je m'efforce de ne pas attiser une polémique susceptible de provoquer le retour de l'instabilité au Rwanda et, par extension, dans les pays voisins.
À ce stade, je ne sens pas autorisé, sur la base d'un rapport dont je n'ai connaissance que par la presse, de me poser en procureur pour prétendre que cette thèse est la bonne : il ne s'agit que d'une thèse parmi d'autres, certaines me paraissant d'ailleurs bien plus crédibles, même si je suis loin de m'être forgé une opinion définitive. La visite du président Kagame dans notre pays est imminente. Pouvions-nous, sur la base de ce rapport, refuser purement et simplement de le recevoir ? Je ne vois pas au nom de quoi nous aurions pris cette décision. Dix ans après les horreurs qui se sont produites au Rwanda, le pays retrouve progressivement une certaine stabilité. J'estime que nous avons intérêt à maintenir des relations positives avec les autorités rwandaises. Il y va à la fois du bien-être de la population rwandaise et de la pacification de la région tout entière. M. Caluwé a évidemment le droit d'avoir son avis sur la question. Je sais depuis longtemps qu'il est le tenant d'une école vis-à-vis de cette question douloureuse et c'est tout à fait respectable. J'affirme néanmoins qu'il est tout aussi respectable de la part du ministre des Affaires étrangères d'essayer de favoriser le processus de paix.